ECLI:NL:RBAMS:2025:5557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
11400744 \ CV EXPL 24-14467
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis over oneerlijke bedingen in huurovereenkomst voor huurauto

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 juli 2025 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de huur van een auto. [gedaagde] heeft op 2 maart 2024 een auto gehuurd van Drive On B.V. en deze te laat ingeleverd, wat leidde tot een vordering van [eiser] tot betaling van € 76,00 voor de extra huurperiode. De kantonrechter heeft ambtshalve onderzocht of de bedingen in de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden van Drive On oneerlijk zijn in de zin van de Richtlijn 93/12/EEG. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het beding dat de verhuurder in staat stelt om een schadevergoeding te eisen die de daadwerkelijk geleden schade overstijgt, oneerlijk is. Dit is gebaseerd op het cumulatieve effect van het beding, dat de huurder kan confronteren met onredelijke kosten. Daarnaast is het beding over de buitengerechtelijke kosten als oneerlijk aangemerkt, omdat het afwijkt van de wettelijke regeling. De kantonrechter heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de geconstateerde oneerlijkheid van de bedingen, en de zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11400744 \ CV EXPL 24-14467
Vonnis van 15 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 oktober 2024, met producties
- het proces-verbaal van het mondelinge antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek, met producties
- de akte uitlating producties van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 2 maart 2024 een auto gehuurd van Drive On B.V. (hierna: Drive On). Drive On is een rechtsopvolger onder algemene titel van [bedrijf 1] B.V. voorheen genaamd [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). [eiser] is ter zake van de vordering de rechtsopvolger onder bijzondere titel van [bedrijf 1] .
2.2.
In de huurovereenkomst is het volgende opgenomen:
2.3.
De huursom voor de huurperiode van 2 maart 2024 tot en met 6 maart 2024 is betaald door de verzekeraar van [gedaagde] .
2.4.
[gedaagde] heeft de huurauto op 6 maart 2023 na 16.00 uur ingeleverd. Drive On heeft in verband hiermee een bedrag van € 76,00 aan huur voor de auto in rekening gebracht bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft een bedrag van € 10,00 betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 76,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft de huurauto ingeleverd op een later tijdstip dan vermeld stond op de huurovereenkomst, waardoor een nieuwe huurdag is ingegaan. Omdat de verzekeraar van [gedaagde] deze zogenoemde meerdag niet vergoedt, heeft Drive On de kosten hiervan ad € 76,00 in rekening gebracht bij [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij heeft een ongeval gehad waardoor hij de voorwaarden in de huurovereenkomst niet goed heeft gelezen. Achteraf heeft [gedaagde] pas gezien dat de auto uiterlijk om 16.00 uur ingeleverd moest worden. Hij heeft de auto 46 minuten te laat ingeleverd. Niemand heeft hem toen verteld dat hij de auto te laat inleverde. Als hij had geweten dat hij nog een dag extra huur moest betalen, had hij ook een dag extra gebruik willen maken van de auto. Voor de 46 minuten die hij de auto te laat heeft ingeleverd, heeft [gedaagde] een redelijke vergoeding van € 10,00 betaald.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ambtshalve toetsing
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde] een consument is. Dit betekent dat hij ambtshalve, dus ook als partijen daar niet om hebben gevraagd, moet onderzoeken of [eiser] heeft voldaan aan haar informatieplichten zoals vastgelegd in Afdeling 2B, Titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De kantonrechter begrijpt dat de overeenkomst tot stand is gekomen op het kantoor van het uitgiftepunt van Drive On. Dit betekent dat de overeenkomst is gesloten binnen de verkoopruimte van Drive On en dat daarom moet worden voldaan aan de informatieverplichtingen van artikel 6:230l BW. [eiser] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat aan deze verplichtingen is voldaan.
4.2.
Ook moet de kantonrechter ambtshalve onderzoeken of de bedingen die in de tussen partijen gesloten overeenkomst en algemene voorwaarden staan, niet oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/12/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn). Bij die beoordeling gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of de diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Voor het toetsingsmoment moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is daarom de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen, of een achteraf gegeven uitleg. Verder moet rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen geen afspraken zouden hebben gemaakt in de overeenkomst en in de algemene voorwaarden.
4.3.
In het arrest van het Hof van Justitie van 13 juli 2023 (ECLI:EU:C:2023:578, overweging 67) is (opnieuw) duidelijk gemaakt dat voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst onder meer van belang is om na te gaan of de handelaar (in dit geval [eiser] ) dubbel beloond dreigt te worden.
Overschrijding huurtermijn
4.4.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Verhuur- en deelautobedrijven van BOVAG van toepassing (hierna: de algemene voorwaarden). In deze zaak beroept [eiser] zich kennelijk, of kan zij zich beroepen, op artikel 6 lid 5 van de algemene voorwaarden. Dit artikel luidt, voor zover hier van belang:

Artikel 6 – De huurperiode en de overschrijding van de huurperiode
(…)
5. Indien huurder het voertuig niet op tijd inlevert, mag de verhuurder de huurder 20% van de daghuurprijs in rekening brengen voor elk uur dat het voertuig te laat terug komt. Na overschrijding met vijf uur kan per dag tot 1½ keer de daghuurprijs in rekening worden gebracht. Daarnaast is huurder verplicht de geleden schade en nog te lijden schade van de verhuurder te vergoeden. Als het onmogelijk is en blijft het voertuig terug te geven, dan wordt geen hogere huurprijs in rekening gebracht. De verhoging van de huurprijs geldt niet als huurder aantoont dat de overschrijding van de huurtermijn het gevolg is van overmacht.’
4.5.
Op grond van dit beding kan [eiser] voor elk uur dat het voertuig te laat wordt ingeleverd 20% van de daghuurprijs in rekening brengen. Het beding bepaalt verder dat na overschrijding met vijf uur per dag tot 1,5 keer de daghuurprijs in rekening kan worden gebracht. Daarnaast is de huurder op grond van de laatste zin verplicht de geleden en nog te lijden schade te vergoeden aan verhuurder.
4.6.
Het cumulatieve effect van het beding is daarmee dat [eiser] de huurder met een schadevergoeding zou kunnen confronteren die de daadwerkelijk geleden schade (ver) overstijgt. Dat zij dit niet daadwerkelijk doet, maakt daarbij niet uit. Een achteraf gegeven uitleg of de omstandigheid dat [eiser] zich in de praktijk niet beroept op alle verhaalsmogelijkheden in het beding, is niet van invloed op de kwalificatie van het beding. Het gaat er om dat [eiser] met de door haar gehanteerde algemene voorwaarden bij het aangaan van de overeenkomst de mogelijkheid heeft gecreëerd om op alle bepalingen uit het beding tegelijkertijd een beroep te doen. Of zij dit vervolgens ook daadwerkelijk doet is voor de weging of een beding eerlijk is niet relevant.
4.7.
Verder is onduidelijk of de schadevergoeding waarop [eiser] aanspraak maakt inclusief of exclusief btw is. Schade die geen verband houdt met enige dienst die onder bezwarende titel is verricht is immers niet aan belastingafdracht onderworpen. Btw als schadepost opvoeren is of kan dan ook een onevenredig hoge schadevergoeding opleveren (zie het arrest van het Hof van Justitie van 18 juli 2007, ECLI:EU:C:2007:440).
4.8.
Gelet op de toets die onder 4.2. is aangehaald, beoordeelt de kantonrechter artikel 6 lid 5 voorshands als oneerlijk.
Kostenbeding
4.9.
Artikel 8 lid 7 van de algemene voorwaarden luidt als volgt:
Artikel 8 – Betaling
(…)
7. De huurder dient het verschuldigde bedrag te betalen vóór het verstrijken van de betalingsdatum. Doet hij dat niet, dan zendt de verhuurder na het verstrijken van die datum een kosteloze betalingsherinnering en geeft de huurder de gelegenheid binnen veertien dagen na ontvangst van deze betalingsherinnering het openstaande bedrag alsnog te betalen. Als na het verstrijken van deze termijn nog steeds niet is betaald, is de verhuurder gerechtigd rente in rekening te brengen vanaf het moment van verzuim. Deze rente is gelijk aan de wettelijke rente. Door een partij te maken gemaakte gerechtelijke kosten en buitengerechtelijke kosten om betaling van een schuld af te dwingen, kunnen aan de wederpartij in rekening worden gebracht. De hoogte van deze kosten is onderworpen aan (wettelijke) grenzen. Daarvan kan in het voordeel van de huurder worden afgeweken.’
4.10.
Dit beding bestaat uit een bepaling over buitengerechtelijke kosten en een bepaling over rente. Deze bepalingen kunnen van elkaar worden gescheiden zonder dat de inhoud van het hele beding moet worden herzien. Daarom worden deze twee bepalingen afzonderlijk getoetst (zie HvJ EU 23 november 2023, ECLI:EU:C:2023:911, Provident Polska S.A.).
4.11.
Met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten bepaalt artikel 8 lid 7 dat de huurder nog een kosteloze betalingsherinnering krijgt waarin hem de gelegenheid wordt geboden om
binnen veertien dagen na ontvangstvan deze betalingsherinnering het openstaande bedrag alsnog te betalen. Dit terwijl de consument in de wettelijke regeling alleen buitengerechtelijke kosten is verschuldigd, als is voldaan aan artikel 6:96 lid 6 BW, waarbij de aanmaning als bedoeld in dat artikellid ook moet voldoen aan eisen die de Hoge Raad heeft vastgesteld (zie ECLI:NL:HR:2016:2704). In dit arrest is bepaald dat de termijn van 14 dagen moet worden gelezen als
14 dagen ingaande de dag na ontvangst van de aanmaning, zodat binnen veertien dagen een te korte termijn is. Het beding van artikel 8 lid 7 heeft daardoor een bredere strekking dan de wettelijke bepaling en wordt daarom door de kantonrechter als oneerlijk aangemerkt. Het beding wijkt namelijk ten nadele van de consument af van de wettelijke regeling over buitengerechtelijke kosten. Een contractuele afwijking van dwingendrechtelijke bepalingen is oneerlijk (zie Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:198, r.o. 3.8.4). Het is daarbij niet relevant hoe de bedingen feitelijk worden toegepast en uitgevoerd. Dit beding wordt daarom voorshands als oneerlijk aangemerkt, zodat deze de consument niet bindt. Omdat Drive On dit (oneerlijke) beding in haar algemene voorwaarden heeft staan, kan niet worden teruggevallen op de wet (zie HvJ EU van 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68).
4.12.
Met betrekking tot de rente wordt in het beding verwezen naar de wet, zodat deze bepaling wel eerlijk is.
Prijs ontbreekt in overeenkomst; algemene voorwaarden vrijwel onleesbaar
4.13.
Voor zover artikel 6 lid 5 niet als oneerlijk wordt beoordeeld, merkt de kantonrechter op dat de daghuurprijs in de overeenkomst ontbreekt. Dit betreft een kernbeding, welke in beginsel niet wordt getoetst op oneerlijkheid. Maar omdat de daghuurprijs ontbreekt en ook verder nergens uit blijkt dat [gedaagde] voorafgaand aan het aangaan van de huurovereenkomst op de hoogte was van de huurprijs, zou deze vanwege het gebrek aan transparantie zijn getoetst op oneerlijkheid.
4.14.
Niet gebleken is dat Drive On op andere wijze voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst informatie heeft verstrekt over mogelijke kosten en dat zij [gedaagde] duidelijk heeft gemaakt wat de mogelijke financiële gevolgen van de overeenkomst zouden zijn. Hierdoor is sprake van een aanzienlijke verstoring ten nadele van [gedaagde] van het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen die uit de overeenkomst voortvloeien. Het prijsbeding was dan ook voorshands als oneerlijk aangemerkt. Gevolg hiervan is dat dit beding [gedaagde] niet zou hebben gebonden en dat hij de huurprijs voor het te laat inleveren van de auto in dat geval niet hoefde te betalen.
4.15.
Tot slot zij opgemerkt dat de kleine lettergrootte waarin de algemene voorwaarden ter hand worden gesteld aan de consument, de transparantie ervan niet ten goede komt. Ook dit is een factor die kan meewegen in de beoordeling van de oneerlijkheid van de bedingen in de algemene voorwaarden.
[eiser] mag zich uitlaten over de oneerlijkheid van de bedingen
4.16.
[eiser] wordt in de gelegenheid gesteld zich over de geconstateerde oneerlijkheid van de bedingen en de gevolgen daarvan uit te laten. De zaak wordt daartoe verwezen naar de rol.
4.17.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
dinsdag 12 augustus 2025voor het nemen van een akte door [eiser] over wat is vermeld onder 4.6. en verder, waarna [gedaagde] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Ploeger, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D.C. Vink.
57327