ECLI:NL:RBAMS:2025:5589

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
13/208069-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugshandelzaak met heroïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer en het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne. De verdachte werd vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte op 26 juni 2024 aanwezig was in de loods waar heroïne werd afgeleverd, er onvoldoende bewijs was dat hij actief betrokken was bij de invoer van de heroïne. De officier van justitie had gerekwireerd tot een bewezenverklaring, maar de rechtbank vond dat de wetenschap van de verdachte over het transport niet voldoende was om hem als medepleger aan te merken. De verdediging had vrijspraak bepleit op basis van het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de nodige handelingen had verricht die hem als medepleger konden kwalificeren. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/208069-24
Datum uitspraak: 25 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 in [geboortplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2025, nadat de zaak (pro forma) was behandeld op de terechtzittingen van 4 oktober 2024 en 5 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.N. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.C. Polat, naar voren hebben gebracht.
De zaak is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] (13/208102-24), [medeverdachte 2] (13/208047-24) en [medeverdachte 3] (13.208564-24). De medeverdachten worden hierna respectievelijk [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] genoemd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het:
Feit 1:
medeplegen van de invoer van 341 kilogram heroïne in de periode van 13 juni 2024 tot en met 26 juni 2024 in Rotterdam, Hoofddorp en/of Zaandam, althans in Nederland;
Feit 2:
medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 341 kilogram heroïne op 26 juni 2024 in Zaandam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie daartoe aangevoerd dat kan worden bewezen dat verdachte samen met anderen betrokken was bij de (verlengde) invoer van de heroïne en dat hij hier ook wetenschap van had. Op basis van de uitwerking van de in de loods afgeluisterde gesprekken, in combinatie met de – aan de hand van de observaties – gemaakte koppeling tussen de verschillende stemmen die in de gesprekken te horen zijn en de verdachten en de vrachtwagenchauffeur, kan namelijk worden vastgesteld dat verdachte zich rondom de loods bevond op het moment dat de lading werd gecontroleerd op aanwezigheid van de heroïne. Verdachte was immers kort daarvoor van zijn eigen loods op de [adres] naar de naastgelegen loods op nummer [nummer] gegaan om een vorkheftruck te lenen. Nadat werd ontdekt dat de heroïne uit de dozen was gehaald, nam verdachte tevens deel aan het daaropvolgende gesprek in de loods waaruit zijn angst voor aanhouding blijkt. Vervolgens gaat verdachte er samen met medeverdachte [medeverdachte 3] in alle haast vandoor, hetgeen naar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als dadergedrag.
Het door verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario, dat hij die dag ter plaatse was omdat er een zending speelgoed zou worden afgeleverd, waarvoor hij op enig moment een vorkheftruck bij de naastgelegen loods heeft geleend, sluit de wetenschap over het heroïnetransport niet uit.
Ten aanzien van de OVC-gesprekken en de stemtoekenningen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze betrouwbaar zijn.
Tot slot heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat – nu sprake is geweest van een gecontroleerde aflevering – het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde enkel betrekking heeft op de teruggeplaatste hoeveelheid heroïne en niet op de bij de douanecontrole aangetroffen en in beslag genomen totale hoeveelheid van 341 kilogram.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte heeft van meet af aan verklaard onschuldig te zijn, hetgeen wordt bevestigd door de afgeluisterde gesprekken die verdachte in de gevangenis met zijn familie heeft gevoerd. Op basis van het procesdossier kan niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de invoer van de heroïne. Daarnaast is niet gebleken dat verdachte concrete handelingen heeft verricht, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte bij de invoer betrokken is geweest en hierbij nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt. Verdachte heeft verklaard dat hij bij zijn loods ter plaatse was vanwege een speelgoedlevering. Dit verklaart tevens waarom hij bij de naastgelegen loods op nummer [nummer] een heftruck heeft geleend en om uitleg heeft gevraagd, hetgeen ook blijkt uit de OVC-gesprekken. Daarnaast was verdachte niet in de loods aanwezig toen werd ontdekt dat de heroïne uit de dozen was gehaald en heeft hij op geen enkele manier gesprekken hierover gevoerd.
Ten aanzien van de OVC-gesprekken heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze onbruikbaar zijn voor het bewijs, aangezien zowel de inhoud, als de koppeling tussen de verschillende stemmen en de verdachten, onbetrouwbaar is.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 13 juni 2024 is het containerschip [naam schip] , dat afkomstig was uit Dubai, aangekomen in de Rotterdamse haven. Op dit schip bevond zich onder meer de container met nummer [nummer] waarin 500 dozen met jurken zaten, die zijn ingevoerd op naam en rekening van het bedrijf [naam bedrijf] Dit bedrijf was gevestigd op het adres [adres] en stond op naam van [naam] (hierna: [naam] ). Op [nummer] juni 2024 is tijdens een reguliere douanecontrole vastgesteld dat in 6820 jurken, afkomstig uit 250 van de dozen, vermoedelijk heroïne zat verwerkt. Na laboratoriumonderzoek bleken de jurken daadwerkelijk heroïne te bevatten. In totaal is er in de dozen een hoeveelheid van 341 kilogram heroïne aangetroffen en in beslag genomen.
Vervolgens is er een monster van 10 gram heroïne teruggeplaatst in een van de dozen om een zogenaamde gecontroleerde aflevering van de container, dan wel de dozen met jurken, te laten plaatsvinden. Op 24 juni 2024 is de container met inhoud overgebracht naar het expeditiebedrijf Sky Logistics in Hoofddorp, dat optrad namens [naam bedrijf] , waarna de vrachtwagen is gelost en de dozen op 26 juni 2024 met een vrachtwagen door het transportbedrijf Ultra Group zijn vervoerd naar een loods op de [adres] . De aflevering werd gecontroleerd door middel van een camera en afluisterapparatuur, die waren geplaatst in een van de dozen, en observaties ter plaatse. Tijdens de observaties is gezien dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen met de vrachtwagenchauffeur de vrachtwagen losten en de dozen in voornoemde loods plaatsten. Ook is tijdens de observatie gezien dat alle vier de verdachten op enig moment voor en/of tijdens en/of na het lossen van de vrachtwagen in of bij de loods waren. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn in de loods aangehouden. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] hebben het terrein van de loods samen per auto verlaten, waarna zij beiden elders zijn aangehouden.
3.3.2.
Vrijspraak feiten 1 en 2 – medeplegen van de invoer, dan wel het aanwezig hebben, van heroïne
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat verdachte op 26 juni 2024 aanwezig is geweest in en rondom de loods op de [adres] waar die dag een deklading jurken met daarin de teruggeplaatste hoeveelheid heroïne werd afgeleverd. Verdachte heeft zelf meerdere malen verklaard dat hij die dag bij zijn loods – op nummer [nummer] – is geweest, omdat hij een speelgoedlevering verwachtte. Om die reden zou hij die dag ook naar de naastgelegen loods op nummer [nummer] zijn gegaan om een heftruck van de buurman – en tevens medeverdachte [medeverdachte 1] – te lenen en hem om uitleg te vragen over de werking hiervan. Dit zou volgens de verdediging verklaren waarom verdachte te horen is op de in de loods afgeluisterde gesprekken. Ook wanneer op enig moment in de loods wordt ontdekt dat de heroïne uit de deklading is gehaald en er paniek ontstaat, is verdachte door het observatieteam te plaatse in en rondom de loods op nummer [nummer] waargenomen. Kort hierop wordt door het observatieteam waargenomen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] de loods verlaten en met de auto van verdachte met grote snelheid wegrijden.
Mede gelet op het feit dat het niet aannemelijk is dat, gelet op de waarde van de heroïne de risico’s voor de organisatoren daarbij, een onwetende derde toegang heeft tot die heroïne, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte wel enige wetenschap heeft gehad van het heroïnetransport, en daarmee de aanwezigheid van de (teruggeplaatste hoeveelheid) heroïne. Op basis van het procesdossier kan echter niet worden vastgesteld dat hij rondom dit transport enige concrete handeling heeft verricht, waaruit kan worden afgeleid dat hij een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd bij de (verlengde) invoer van de heroïne in Nederland. De stelling van het Openbaar Ministerie dat verdachte als
personal assistentoptrad voor medeverdachte [medeverdachte 3] kan de rechtbank niet uit de bewijsmiddelen afleiden. Zijn enkele wetenschap van het transport is onvoldoende om hem als medepleger aan te merken. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte,
[verdachte], daarvan vrij.
Voorlopige hechtenis
Heft ophet bevel tot
voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Pont, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2025.