ECLI:NL:RBAMS:2025:5599

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
C/13/771474 / KG ZA 25-504 EAM/MV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het aanleggen van sanitaire voorzieningen door een illegaal geplaatste caravan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en de Gemeente Amsterdam. De eisers vorderden dat de Gemeente hen zou voorzien van sanitaire voorzieningen, omdat [eiser 1] illegaal zijn caravan had geplaatst op gemeentelijk terrein zonder toegang tot deze voorzieningen. De Gemeente had eerder bestuursdwang toegepast en had een Dwangsombesluit genomen om de overtreding te beëindigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juli 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De eisers stelden dat de Gemeente een zorgplicht heeft en dat het ontbreken van sanitaire voorzieningen in strijd is met mensenrechten, terwijl de Gemeente aanvoerde dat zij voldoende zorgplicht vervult en dat de eisers zelf verantwoordelijk zijn voor hun situatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Gemeente niet verplicht is om sanitaire voorzieningen te bieden aan iemand die illegaal op het terrein verblijft. De vordering van de eisers werd afgewezen, en [eiser 1] werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de belangen van de Gemeente en de persoonlijke omstandigheden van [eiser 1].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/771474 / KG ZA 25-504 EAM/MV
Vonnis in kort geding van 22 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. S.J.M. Jaasma te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J. Liauw-A-Joe te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook [eiser 1] , [eiser 2] en de Gemeente worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 14 juli 2025 heeft [eiser 1] de dagvaarding toegelicht. De Gemeente heeft mede aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord verweer gevoerd, en vervolgens een vordering in voorwaardelijke reconventie ingesteld. [eiser 1] heeft de vordering in voorwaardelijke reconventie bestreden.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
[eiser 1] , [eiser 2] en [naam echtgenoot dochter] met mr. Jaasma;
namens de Gemeente: mr. F.K. Roos, mr. P.H.J. Ermers en [naam] met
mr. J. Liauw-A-Joe.
Na verder debat is vonnis bepaald op 28 juli 2025. Nadien zijn de advocaten van partijen ervan in kennis gesteld dat bij vervroeging, op 22 juli 2025, vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser 2] is de dochter van [eiser 1] . Zij woont bij hem in en verleent mantelzorg. [naam echtgenoot dochter] is de echtgenote van [eiser 1] .
2.2.
[eiser 1] heeft op grond van een overeenkomst met de Gemeente een woonwagenstandplaats gehad aan de [adres] . Bij verstekvonnis van 30 juni 2016 heeft de kantonrechter deze overeenkomst ontbonden en [eiser 1] veroordeeld tot ontruiming. De Gemeente had aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [eiser 1] zich niet aan de afspraken hield, door een groter stuk grond in gebruik te nemen dan was toegestaan, door zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan te bouwen op het terrein, en door de gebruiksvergoeding niet (tijdig) te betalen.
2.3.
Na ontruiming op 27 februari 2017 van het terrein aan de [adres] heeft [eiser 1] zijn caravan illegaal geplaatst op verschillende plekken in de Gemeente.
2.4.
Omdat dit in strijd is met artikel 2.20 APV 2008 heeft de Gemeente op 4 september 2018 ten laste van [eiser 1] en [naam echtgenoot dochter] een zogenaamd Dwangsombesluit genomen. Hiermee is beoogd de overtreding te beëindigen en nieuwe overtredingen te voorkomen. Op 16 december 2020 heeft de gemeente ten laste van [eiser 1] en [naam echtgenoot dochter] een zogenaamd Bestuursdwangbesluit genomen. Dit besluit gaf de Gemeente de mogelijkheid om de caravan zelf te verwijderen.
2.5.
Thans staat de caravan van [eiser 1] illegaal aan de [adres] . Op 22 december 2022 heeft zijn advocaat de Gemeente gevraagd of hij hier legaal mag staan, maar de Gemeente heeft dit verzoek onder verwijzing naar het hiervoor genoemde Bestuursdwangbesluit afgewezen.
2.6.
Op 28 april 2025 heeft de advocaat van [eiser 1] de Gemeente verzocht om het Bestuursdwangbesluit op te schorten onder meer omdat hij begin 2025 een zwaar hartinfarct en een herseninfarct heeft gehad. De Gemeente heeft dit verzoek niet ingewilligd.
2.7.
De locatie aan de [adres] beschikt niet over (sanitaire) voorzieningen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Eisers vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. de Gemeente te gelasten om binnen twee dagen na dit vonnis te zorgen voor een menswaardig bestaan voor [eiser 1] door sanitaire voorzieningen inclusief water aan te leggen op de plek waar hij nu staat;
2. de Gemeente te gelasten af te zien van de toepassing van bestuursdwang zolang er geen definitieve oplossing is gevonden voor het huisvestingsprobleem van [eiser 1] ;
3. de Gemeente te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Eisers stellen hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende.
[eiser 1] heeft vrijwel zijn hele leven in Amsterdam gewoond en al zijn kinderen en kleinkinderen ook. De Gemeente heeft dan ook een zorgplicht jegens hem. Sinds februari 2017 (de ontruiming van de standplaats aan de [adres] ) zwerft [eiser 1] door de stad en wordt hij opgejaagd door de Gemeente. Toen hij nog niet ziek was redde hij zich, maar nu heeft hij vanwege zijn medische situatie een spoedeisend belang bij het verkrijgen van (sanitaire) voorzieningen. Het ontbreken daarvan is mensonterend en vormt een gevaar voor zijn gezondheid. Het hebben van sanitaire voorzieningen is door de Verenigde Naties erkend als een fundamenteel mensenrecht en het verstrekken van die voorzieningen valt dan ook onder de zorgplicht van de Gemeente. Bovendien geeft artikel 8 EVRM een positieve verplichting aan de Gemeente om te zorgen voor sanitaire voorzieningen.
Artikel 5.5 Awb biedt de mogelijkheid bestuursdwang niet toe te passen als er rechtvaardigingsgronden zijn voor de overtreding. Humanitaire omstandigheden – in dit geval de zwakke gezondheid van [eiser 1] – kunnen een reden vormen om bestuursdwang niet toe te passen.
Na acht jaar rondzwerven kan van de Gemeente worden verwacht dat zij haar rancune laat vallen en een keer een definitieve oplossing aanbiedt, bijvoorbeeld een standplaats bij een van zijn kinderen.
3.3.
De Gemeente heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in voorwaardelijke reconventie

4.1.
De Gemeente vordert – voor het geval de vordering tot het aanleggen van sanitaire voorzieningen in conventie wordt toegewezen – [eiser 1] te veroordelen tot betaling van een vergoeding hiervoor van € 700,- (ex btw) per maand, alsmede een vergoeding van alle overige kosten die de Gemeente hiervoor moet maken.
4.2.
[eiser 1] heeft verweer gevoerd.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

sanitaire voorzieningen

5.1.
Ten aanzien van de vordering tot het aanleggen van sanitaire voorzieningen geldt het volgende. Eisers hebben zich beroepen op Resolutie 64/292 uit 2010 van de Verenigde Naties waarin het recht op veilig en schoon drinkwater wordt erkend als een fundamenteel mensenrecht. Deze resolutie wijst erop dat dit recht reeds is vervat in de artikelen 11 en 12 IVESCR (het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten). Dit zijn echter bepalingen die verplichtingen opleggen aan de bij dit verdrag aangesloten landen. Het zijn geen bepalingen die een directe werking hebben, zodat eisers hierop geen rechtstreeks beroep toekomt.
5.2.
Verder heeft de Gemeente voorshands voldoende invulling gegeven aan haar algemene zorgplicht en aan de verplichtingen die op haar rusten uit hoofde van artikel 8 EVRM. De Gemeente heeft in dit kader aangevoerd dat zij dit doet aan de hand van het landelijk Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid (waarin onder meer het EVRM is verwerkt). Op grond hiervan hebben woonwagenbewoners recht op een standplaats, waarvoor ongeveer dezelfde wachttijd geldt als voor een sociale huurwoning. Het kan niet van de Gemeente worden verlangd dat iedere woonwagenbewoner per direct een standplaats moet krijgen. Het direct ter beschikking stellen van sanitaire voorzieningen, zeker niet bij een standplaats die illegaal is ingenomen, is geen verplichting die voortvloeit uit mensenrechtenverdragen. De verwijzing naar het vonnis van de Rechtbank Overijssel van 14 oktober 2022 [1] gaat niet op omdat – zoals de Gemeente heeft aangevoerd – in dat geval sprake was van een andere situatie (eiser in dat geding had recht op een officiële standplaats, maar door gebrek aan voortvarendheid van de desbetreffende gemeente was die standplaats nog niet klaar). Ook heeft de Gemeente terecht verwezen naar de mogelijkheden van noodopvang die zij haar inwoners biedt.
5.3.
Het oordeel dat de Gemeente op dit moment voldoende invulling geeft aan haar zorgplicht kan niet los worden gezien van een afweging van de wederzijdse belangen. Dat de caravan van [eiser 1] illegaal is geplaatst op een terrein dat wordt herontwikkeld en waar binnenkort woningen zullen worden gebouwd is een belang van de Gemeente waarmee rekening moet worden gehouden. Uiteraard moet ook rekening worden gehouden met de belangen van [eiser 1] , met name met zijn precaire gezondheidssituatie. Echter, in dit verband heeft de Gemeente terecht aangevoerd dat [eiser 1] het aan zichzelf te danken had dat hij in 2017 zijn legale standplaats heeft verspeeld en dat hij daarna nog tot 2020 heeft gewacht om zich in te schrijven op de wachtlijst voor een nieuwe standplaats.
5.4.
Al met al leidt dit tot de conclusie dat de vordering tot het aanleggen van sanitaire voorzieningen moet worden afgewezen.
schorsing bestuursdwang
5.5.
In tegenstelling tot hetgeen de Gemeente heeft aangevoerd is de (civiele) voorzieningenrechter bevoegd om te oordelen over de vordering die ziet op het schorsen van het Bestuursdwangbesluit. Het gaat om een bestuursrechtelijk besluit waartegen geen beroepsgang meer openstaat bij de bestuursrechter. De voorzieningenrechter in een civiel kort geding fungeert dan als restrechter in zaken met een spoedeisend karakter, waarvan in dit geval – uitgaande van de stellingen van eisers – sprake is.
5.6.
Voor een schorsing is in dit geval evenwel onvoldoende aanleiding. Een schorsing kan slechts worden uitgesproken onder zeer bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden waarop [eiser 1] zich beroept zijn niet zwaarwegend genoeg om het beginsel dat de Gemeente handhavend moet kunnen optreden aan de kant te zetten. Verwezen wordt naar eerdere uitspraken ten aanzien van [eiser 1] van de civiele en bestuursrechtelijke voorzieningenrechter [2] . De omstandigheden waarop [eiser 1] zich toen beriep zijn niet noemenswaardig anders dan de omstandigheden waarop hij zich thans beroept.
proceskosten
5.7.
[eiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente Amsterdam worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal € 1.821,00

6.De beoordeling in reconventie

Aan de voorwaarde die is gesteld aan de vordering in reconventie is niet voldaan. Deze vordering zal dan ook niet verder in behandeling worden genomen.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
7.2.
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Amsterdam tot op heden begroot op € 1.821,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.3.
veroordeelt [eiser 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025. [3]

Voetnoten

2.Vonnis van de voorzieningenrechter afdeling Bestuursrecht, 1 februari 2021 (productie 12 van de Gemeente) en vonnis van de voorzieningenrechter civiel, 19 februari 2021, (productie 3 van de Gemeente)
3.type: MV