ECLI:NL:RBAMS:2025:5637

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
13-165378-25 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel uit Litouwen met betrekking tot detentieomstandigheden

Op 29 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Litouwen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB aangehouden, omdat er een algemeen gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentie-instellingen, zoals vastgesteld in eerdere uitspraken. De rechtbank heeft de termijn voor het nemen van een beslissing over de overlevering verlengd met dertig dagen, om te zien of er wijzigingen in de omstandigheden optreden die het gevaar kunnen wegnemen. De officier van justitie heeft verzocht om aanvullende garanties van de Litouwse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verstrekte detentiegarantie onvoldoende is om het vastgestelde gevaar weg te nemen, en heeft daarom de beslissing over de overlevering aangehouden. De zaak zal opnieuw worden ingepland uiterlijk tien dagen na 27 augustus 2025, om te beoordelen of er binnen de gestelde termijn een wijziging van de omstandigheden heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-165378-25 (EAB I)
Datum uitspraak: 29 juli 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 20 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 januari 2025 door de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineeerd in de [Penitentiaire Inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W.M.L. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.G.S. Rozestraten advocaat te Utrecht en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van 2 januari 2025 van de
Kaunas District Court, Kaunas Chamber, met kenmerk:
pre-trial investigation No. 01-1-03974-24.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Litouws recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.Artikel 11 OLW; Litouwse detentieomstandigheden

Inleiding
De rechtbank heeft in een uitspraak van 12 december 2024 vastgesteld dat in alle detentie-instellingen in Litouwen een algemeen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. [4] Het algemeen gevaar ziet met name op de informele hiërarchie onder gedetineerden (het kastenstelsel) met geweld tegen en een vernederende behandeling van gedetineerden in de lagere kasten tot gevolg.
Door de
Lithuanian Prison Serviceis op 3 juli de volgende individuele detentiegarantie gegeven.
“(…)
In response to the questions asked please be advised of the following:.
(…)
1.In accordance with the procedure of distribution of arrested persons to prisons set by the Prison Service, the convicts surrendered to Lithuania by foreign states shall be delivered to the Vilnius or Kaunas prison. For the duration of hearing of the criminal case [de opgeëiste persoon] shall be detained at the Vilnius or Kaunas Prison in a locked cell intended for 2-4 persons.
2. Please be informed that in the said prisons there are approximately 30 prisoners per one officer working with the prisoners.
2.1.
The staff and prisoners ratio of 1:30 applies to all prisons in Lithuania. The said applies to all days of the week, all day long.
3. In all Lithuanian prisons the arrested persons are assessed considering the risk of violence they could face or thee risk of violence posed by them, and, considering the established risks, the arrested persons differentiated and placed in cells in a way guaranteeing their safety. In the event of surrender of [de opgeëiste persoon] to Lithuania further to the EAW, the risk of violence against him would be assessed before placing him in a cell, and he would be place in a cell in which there would be no violent conflicts between him and other convicts in the same cell. The prison staff constantly monitor the microclimate between the arrested persons and, upon establishment of receipt of information on a likely risk of a violent conflict between the arrested persons, shall apply preventive measures to prevent a violent conflict including separation of the arrested persons who could get into a violent conflict, redistribution of inmates between the cells, or isolation thereof.
3.1.
Upon noticing any sings of violence between the arrested persons or prisoners including oral or psychological violence the detention facility staff shall examine the situation and undertake actions to prevent violent acts. Safety of [de opgeëiste persoon] in the prison outside the cell, i.e. in the common premises, courtyard, shall be secured by:
3.1.1.
monitoring of the microclimate between the prisoners by the staff in their posts and, thus, having them identify likely presumptions of violent conflicts in due time and undertake measures to prevent the conflict before it occurred;
3.1.2.
monitoring the situation using the video surveillance cameras installed m most of the common premises of the prison;
3.1.3.
having the contact officer communicate directly with [de opgeëiste persoon] and provide him with required assistance.
3.2.
The microclimate between the convicts is monitored by having the officers communicate with the prisoners, collect relevant information on the events and relationships, analyze it, and exchange significant information with other responsible staff members.
3.3.
Relevant discussions and consulting is held with the prisoners aimed at resolution of the matters important to them. Preventive discussions can be held, prisoners can be included in social activities, other activities of significance to them. The arrested persons are included in various occupations and other meaningful activities by organizing them in accordance with the schedule.
3.4.
Measures applicable before relocation of prisoners to a different cell or isolation thereof have been listed in Paragraphs 3.1-3.3.
(…)
We assure you that in the event of surrender of [de opgeëiste persoon] further to the European arrest warrant he would be treated in accordance with the requirements of Article 3 of the Convention.”
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. De van de uitvaardigende justitiële autoriteit ontvangen detentiegarantie is van algemene aard en onvoldoende toegespitst op de specifieke omstandigheden van de opgeëiste persoon. In het bijzonder blijkt uit deze detentiegarantie niet welke concrete bescherming tegen het kastenstelsel aan de opgeëiste persoon wordt geboden. Daarnaast is het onduidelijk in welk detentiecentrum de opgeëiste persoon zal worden geplaatst. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon gedurende het gehele voorarrest zal verblijven in
Vilniusof
Kaunas prison, terwijl uit een EAB met een ander parketnummer – dat gelijktijdig met het onderhavige EAB dient – volgt dat de opgeëiste persoon na 10 dagen zal worden overgeplaatst maar dat niet te zeggen is naar welk detentiecentrum. Volgens de aanvullende informatie is de verhouding van bewaarders tot de gedetineerden bovendien 1 op 30. Er worden in de aanvullende informatie diverse verbetermaatregelen aangekondigd. De meeste daarvan zien op maatregelen door de bewaarders uit te voeren en daar lijkt juist een onderbezetting te zijn. Nu de verstrekte detentiegarantie onvoldoende is om het vastgestelde algemene gevaar weg te nemen en het bovendien niet te verwachten valt dat er op korte termijn verbeteringen zijn, dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering van het EAB. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de behandeling aan te houden om de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere vragen te stellen over de individuele detentiegarantie en daarbij een redelijke termijn van 30 dagen te stellen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verstrekte detentiegarantie onvoldoende is om het vastgestelde algemene gevaar weg te nemen. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om, in lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank, de behandeling van de zaak aan te houden om van de Litouwse autoriteiten de garantie te krijgen dat de opgeëiste persoon niet zal worden blootgesteld aan de gevolgen van het kastenstelsel. De officier van justitie stelt voor om ieder geval aan de Litouwse autoriteiten te vragen in welk detentiecentrum de opgeëiste persoon zal worden geplaatst.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het vastgestelde algemene gevaar door de van de Litouwse autoriteiten ontvangen detentiegarantie niet is weggenomen. Allereerst is niet duidelijk welke concrete bescherming van de opgeëiste persoon tegen geweld onder gedetineerden en andere negatieve gevolgen van het kastenstelsel zal worden geboden. Daarnaast blijkt uit de aanvullende informatie niet waar de opgeëiste persoon na zijn feitelijke overlevering zal worden geplaatst. Uit de ontvangen aanvullende informatie met betrekking tot het onderhavige EAB blijkt dat dat de opgeëiste persoon gedurende het gehele voorarrest zal verblijven in
Vilniusof
Kaunas prison.Gelijktijdig met het onderhavige EAB dient er echter een executie-EAB van de opgeëiste persoon met parketnummer 13-165518-25. In de ontvangen aanvullende informatie met betrekking tot dat EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon na overlevering maximaal 10 dagen in
Vilniusof
Kaunas Prisongeplaatst zal worden en dat hij daarna naar een andere gevangenis zal worden overgebracht om daar zijn gevangenisstraf te ondergaan. Het is echter niet bekend welke gevangenis dat zal zijn. Het is daarom voor de rechtbank niet mogelijk om onderzoek te doen naar de concrete omstandigheden in het detentiecentrum waar de opgeëiste persoon na zijn feitelijke overleving zal worden geplaatst.
De algemene bewoordingen, het gebrek aan concrete garanties door de Litouwse autoriteiten en de onduidelijkheid over waar de opgeëiste persoon na zijn feitelijke overlevering zal worden geplaatst, leiden tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon in zijn individuele geval een reëel gevaar bestaat dat hij in detentie in Litouwen onmenselijk of vernederend zal worden behandeld als de overlevering zou worden toegestaan.
Nu een individueel gevaar wordt aangenomen, dient de rechtbank de beslissing aan te houden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, tenzij evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging in de omstandigheden. Alhoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), vindt de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aan en stelt zij daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van dertig dagen. De voortzetting van de zaak zal uiterlijk tien dagen na het einde van deze termijn (27 augustus 2025) worden ingepland, zodat nagegaan kan worden of binnen die redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg worden gegeven aan het EAB.

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw wordt ingepland op een datum uiterlijk tien dagen na 27 augustus 2025.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met
zestig dagen, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon met zestig dagen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Litouwse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E. Biçer, voorzitter,
mrs. M. Westerman en D.L.S. Ceulen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.