Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[eiseres 2],
1.De procedure
Bij de mondelinge behandeling waren [eiseres 2] , mr. Post en mr. Meevis aanwezig.
Nadien heeft de voorzieningenrechter de datum van het kopstaartvonnis bepaald op 23 juli 2025. Het onderstaande vormt hiervan de uitwerking die op 31 juli 2025 aan partijen is verstrekt.
2.De feiten
Ingeval van een voortijdige beëindiging van de opdracht zal [eiseres 1] in alle gevallen, behoudens ingeval van een ongegronde werkweigering aan de zijde van [gedaagde] , het restant van de startvergoeding van EUR 140.000 exclusief BTW aan [gedaagde] verschuldigd blijven.
3.Het geschil
primair:
opheffing van de door [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen op de
i. onroerende zaak (pand) [adres 1] ;
ii. huurpenningen van [adres 2] ;
iii. huurpenningen van [adres 1] ;
iv. onroerende zaak (woning) aan de [adres 3] ;
v. onroerende zaak (appartementsrecht) [adres 2] ;
dan wel [gedaagde] te bevelen deze beslagen op straffe van dwangsommen op te heffen;
subsidiair:opheffing van de door [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen op de
i. onroerende zaak (pand) [adres 1] ;
ii. huurpenningen van [adres 2] ;
iii. huurpenningen van [adres 1] ;
iv. onroerende zaak (woning) aan de [adres 3] ;
dan wel [gedaagde] te bevelen deze beslagen op straffe van dwangsommen op te heffen;
zowel primair als (meer) subsidiair:[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
[gedaagde] te verbieden om ten laste van [eiseres 1] en [eiseres 2] opnieuw conservatoir beslag te leggen, voor zover dit is gegrond op dezelfde rechtsverhouding als de rechtsverhouding op grond waarvan [gedaagde] de eerdere beslagen heeft gelegd, op straffe van dwangsommen.
4.De beoordeling
1.107,00
5.De beslissing
i. onroerende zaak (pand) [adres 1] ;
ii. huurpenningen van [adres 2] ;
iii. huurpenningen van [adres 1] ;
iv. onroerende zaak (woning) aan de [adres 3] ;
v. onroerende zaak (appartementsrecht) [adres 2] ,
23 juli 2025. [3]