ECLI:NL:RBAMS:2025:5820

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
13-144170-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van gelijkstelingsverweer en strafrechtelijke aspecten in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 7 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) van de Roemeense autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1998 in Roemenië, werd beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 24 juli 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven, wat hem gelijkstelt aan een Nederlander onder artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De officier van justitie betwistte deze gelijkstelling, maar de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland had en dat de tenuitvoerlegging van de in Roemenië opgelegde vrijheidsstraf kon worden overgenomen. De rechtbank weigerde de overlevering op basis van artikel 6a OLW, maar beval tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-144170-25
Datum uitspraak: 7 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 25 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 februari 2025 door
the Botoşani Tribunal, Botoşani Countyin Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1998 in [geboorteplaats] (Roemenië),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 juli 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
criminal judgment no. 135 of September 5, 2024 issued in the case file no. 1981/40/2023 of the Botoșani Tribunal, upheld and rendered final by criminal decision
no. 167 of February 17, 2025 issued in the case file no. 1981/40/2023 of the Suceava Court of Appeal.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. In onderdeel d) van het EAB is aangekruist dat:
Having knowledge of the established trial, he[de rechtbank begrijpt: de opgeëiste persoon]
assigned an attorney who was named by the person in question to defend him at the trial, and he was indeed defended by the attorney in question at the trial.
Daarbij heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende verduidelijking gegeven:
The convicted person, [opgeëiste persoon] , was represented at the trial on the merits before the Botoşani Tribunal by chosen defender, attorney Alina Cornea, and at the appeal trial before the Suceava Court of Appeal by chosen defender, attorney Alina Cornea.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat duidelijk is geworden dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces dat tot het arrest in hoger beroep heeft geleid, dat hij een door hem gekozen advocaat heeft gemachtigd om hem tijdens deze procedure te vertegenwoordigen en dat deze advocaat ook daadwerkelijk namens de opgeëiste persoon zijn verdediging heeft gevoerd. Daarmee doet de situatie zich voor zoals omschreven in artikel 12, sub b, OLW ten aanzien van het arrest van de
Sucaeava Court of Appealen staat artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een van de zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland onder nummer 5 in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de in het EAB vermelde feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

6.1
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman dient de opgeëiste persoon met een Nederlander te worden gelijkgesteld en dient de rechtbank de overlevering op grond van artikel 6a OLW te weigeren, onder gelijktijdige overname van de in het EAB vermelde straf. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar de stukken over het verblijf en de inkomsten van de opgeëiste persoon gedurende de afgelopen vijf jaar, die voor aanvang van het onderzoek ter zitting aan de rechtbank zijn verstrekt. Zo blijkt uit de overgelegde rekeningafschriften dat er telkens een adres in [plaatsnaam] staat vermeld.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie komt de opgeëiste persoon niet voor gelijkstelling met een Nederlander in aanmerking. Kijkend naar de afgelopen vijf jaar, kan van de jaren 2020, 2021 en 2022 niet met zekerheid worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland heeft verbleven. Op basis van de door de verdediging overgelegde stukken is het mogelijk dat de opgeëiste persoon bijvoorbeeld slechts als seizoenarbeider in Nederland heeft gewerkt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000; en
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken die namens de opgeëiste persoon zijn overgelegd en leidt daaruit af dat de opgeëiste persoon gedurende de voor gelijkstelling vereiste periode van vijf jaar voldoende inkomsten in Nederland heeft gegenereerd. De opgeëiste persoon heeft niet gedurende deze gehele periode in Nederland in de Basisregistratie Personen ingeschreven gestaan. Toch is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Dit baseert de rechtbank op de hoogte van het inkomen van de opgeëiste persoon over de afgelopen vijf jaar, de overgelegde huurovereenkomst op naam van de opgeëiste persoon en de verklaringen van de opgeëiste persoon tijdens het onderzoek ter zitting.
Daarmee is aan de eerste voorwaarde voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 16 juli 2025 volgt dat de in het EAB vermelde feiten er niet toe zullen leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland verliest.
Daarmee is ook aan de tweede voorwaarde voldaan.
De rechtbank moet voorts beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Roemenië opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
De in het EAB vermelde feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard ook niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft. De opgeëiste persoon heeft derhalve het centrum van zijn belangen in Nederland gevestigd. [5] De overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal dan ook bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de in het EAB vermelde vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Botoşani Tribunal, Botoşani County in Roemenië.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en D.L.S. Ceulen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.M. Esschendal en M.C. Hooibrink, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (