8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermaals plegen van ontucht met [slachtoffer 1] gedurende een periode van ongeveer een half jaar door vaginaal en oraal bij haar binnen te dringen met zijn penis en ook vaginaal en anaal bij haar binnen te dringen met seksspeeltjes. Dit terwijl [slachtoffer 1] op dat moment nog maar veertien/vijftien jaar oud was. Ook heeft verdachte [slachtoffer 2] , die op dat moment vijftien jaar oud was, door [slachtoffer 1] laten meenemen naar een hotel waar hij ook met [slachtoffer 2] ontucht heeft gepleegd door met zijn penis vaginaal bij haar binnen te dringen.
Gedurende de periode dat de ontucht plaatsvond, ging het mentaal slecht met [slachtoffer 1] . Verdachte gaf haar het gevoel dat hij er voor haar was en heeft op grove wijze misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie en het vertrouwen dat zij in hem had. Verdachte zat naar eigen zeggen in een periode in zijn leven waarin het niet goed met hem ging. Hij heeft twee minderjarige meisjes hier het slachtoffer van laten worden. Hij heeft de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de seksuele ontplooiing van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] ernstig geschonden en volledig ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen gerief. Hij heeft zich niet bekommerd om de negatieve gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de lange termijn. De grote negatieve impact van het seksueel misbruik op hun levens is duidelijk naar voren gekomen in hun spreekrechtverklaringen. [slachtoffer 1] is als gevolg van het misbruik een periode suïcidaal geweest, heeft therapie gevolgd en is opgenomen geweest in een kliniek. Nu, zes jaar later, heeft zij nog steeds moeite met het vertrouwen van mensen en het aangaan van relaties. Ook [slachtoffer 2] heeft als gevolg van het seksueel misbruik jarenlang therapie gehad. Zij heeft verklaard dat verdachte haar wereldbeeld heeft verstoord. Verdachte heeft haar gevoel van veiligheid en haar onschuld van haar afgenomen. Bij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] is na het seksueel misbruik door verdachte een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) vastgesteld. Dit alles neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard spijt te hebben van de door hem gepleegde ontucht met [slachtoffer 1] , is door de verdediging ter terechtzitting meermalen benoemd dat [slachtoffer 1] het seksueel contact initieerde. Niet alleen komt dit uit het dossier niet naar voren, ook miskent de verdediging hiermee geheel de ratio van de strafbaarstelling van seks met personen onder de zestien jaar. Het is compleet irrelevant of [slachtoffer 1] het seksueel contact al dan niet zou hebben geïnitieerd. Verdachte was op de hoogte van de jonge leeftijd van het slachtoffer en is willens en wetens tot normschending overgegaan. De rechtbank hecht er aan te benadrukken dat de toen 14-jarige [slachtoffer 1] geen enkele schuld heeft aan wat er is gebeurd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte op 10 juni 2021 veroordeeld is voor verschillende zedenfeiten gepleegd in 2019 en 2020 waaronder het meermaals plegen van ontucht met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaar heeft bereikt. Aan verdachte is voor deze strafbare feiten destijds een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden opgelegd waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel was door de rechtbank onder meer een behandelverplichting gekoppeld. Die behandeling heeft verdachte na ommekomst van zijn vrijheidsstraf gevolgd bij De Waag.
Nadat verdachte begin 2023 werd geconfronteerd met de aangiften in de onderhavige zaak, heeft hij - in het kader van de eerder opgelegde bijzondere voorwaarden - meegewerkt aan een hernieuwde behandeling en zich hiervoor ingezet. De reclassering schrijft daarover in haar rapport van 13 juni 2025 dat verdachte meer inzicht heeft verkregen in zijn delictgedrag en in zijn valkuilen en dat zijn copingsvaardigheden zijn verbeterd. De beschermende factoren zijn het afgelopen jaar sterk toegenomen en de criminogene factoren zijn afgenomen. Daarbij wijst de reclassering ook op het feit dat verdachte inmiddels een vaste relatie heeft, nieuwe sociale contacten heeft opgedaan en de relatie met zijn familie is hersteld en minder oppervlakkig is geworden. De reclassering schat de kans op recidive inmiddels als laag in. Dat is lager dan in het rapport van juli 2024 werd omschreven, omdat verdachte sindsdien positieve stappen heeft gemaakt op het gebied van ‘aangaan van een intieme relatie’ en de ‘algemene zelfregulatie’ en de ‘seksuele zelfregulatie’ sterk zijn toegenomen. Het advies is bij bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de reclassering interventies of toezicht niet (meer) nodig vindt. De reclassering merkt op dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het algemeen voor iedereen negatieve consequenties heeft, maar dat specifiek voor verdachte geldt dat alle positieve stappen en toename van de beschermende factoren, waar hij zich de afgelopen jaren voor heeft ingezet en hetgeen hij geleerd heeft in de behandeling, stagneren dan wel zich negatief gaan ontwikkelen.
De rechtbank houdt ook rekening met het tijdsverloop in deze zaak sinds mei 2023. Verdachte is in mei 2023 aangehouden. Sinds mei 2023 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst en heeft hij zich moeten houden aan de door de rechter-commissaris opgelegde voorwaarden. De bewezenverklaarde feiten dateren uit 2019. De rechtbank houdt geen rekening met het tijdsverloop van 2019 tot 2023 omdat het inherent is aan misbruik van minderjarigen dat een aangifte (veel) later kan worden gedaan.
Artikel 63 Sr en strafdoelen
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals ook door de officier van justitie is geëist.
Omdat de bewezenverklaarde feiten in de onderhavige zaak dateren van vóór de veroordeling van verdachte op 10 juni 2021 heeft de rechtbank ingevolge artikel 63 Sr bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de in die zaak opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 18 maanden voorwaardelijk, opgelegd voor soortgelijke feiten in dezelfde periode gepleegd. Die veroordeling betekent niet dat hij voor de feiten in deze zaak geen nieuwe of maar een beperkte straf zou moeten krijgen, maar het is wel de vraag of dat dan opnieuw een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet zijn.
Bij het bepalen van de strafmaat en -modaliteit speelt onder meer een rol welk strafdoel nu gediend wordt met de strafoplegging. De rechtbank overweegt dat vergelding een legitiem strafdoel is gelet op de ernst van de feiten en de impact die deze hebben gehad op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De speciale preventie lijkt in deze zaak vooral gediend met de behandeling die verdachte reeds heeft ondergaan en die tot een verlaging van het recidiverisico tot het niveau “laag” heeft geleid. Hierbij komt dat de reclassering signaleert dat door een nieuwe gevangenisstraf zijn positieve ontwikkeling zal stagneren of zelfs wordt teruggedraaid. De generale preventie is voor de rechtbank van minder gewicht gelet op de specifieke omstandigheden in deze zaak.
Gelet op al het bovenstaande, vindt de rechtbank het niet alleen niet in het belang van verdachte, maar vooral ook niet in het belang van de maatschappij dat aan verdachte nu een zodanige straf wordt opgelegd dat hij weer opnieuw naar de gevangenis moet. Daarom kiest de rechtbank voor een langdurige taakstraf in combinatie met een maandenlange voorwaardelijke gevangenisstraf om zo recht te doen aan zowel de ernst van de feiten en de impact voor de slachtoffers, als de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het belang van de maatschappij.
De rechtbank overweegt dat omdat sprake is van meerdaadse samenloop de cumulatie van taakstraffen niet is begrensd tot 240 uur.
Alles afwegende komt de rechtbank tot de volgende straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 184 dagen, met aftrek van het voorarrest - van vier dagen -, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 400 uur, subsidiair 200 dagen hechtenis.