ECLI:NL:RBAMS:2025:5841

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
13/135137-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor ontucht met minderjarige meisjes

Op 24 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met twee minderjarige meisjes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 februari 2019 tot en met 30 september 2019 meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die toen twaalf jaar oud was, en met [slachtoffer 2], die vijftien jaar oud was. De verdachte heeft de ontucht met [slachtoffer 1] deels bekend, terwijl hij de ontucht met [slachtoffer 2] ontkende. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 184 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 400 uur, subsidiair 200 dagen hechtenis. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de impact van de feiten op de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij [slachtoffer 1] een schadevergoeding van € 21.155,- en [slachtoffer 2] een schadevergoeding van € 10.684,82 toegewezen kregen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/135137-23
Datum uitspraak: 24 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.A. Breetveld, advocaat te
’s-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat door de benadeelde partij [slachtoffer 1] en haar advocaat mr. E. van Esser, advocaat te Amsterdam en de benadeelde partij [slachtoffer 2] en haar advocaten mr. M.M. de Boer en M. Gülcür, advocaten te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort weergegeven en na wijziging van de tenlastelegging op zitting – van beschuldigd dat hij in de periode van 15 februari 2019 tot en met 30 september 2019:
Ten aanzien van feit 1:
in Amsterdam en/of Aalsmeer en/of Waddinxveen en/of elders in Nederland met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, meerdere malen één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Ten aanzien van feit 2:
in Aalsmeer met [slachtoffer 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten.
Ten aanzien van de in feit 1 ten laste gelegde ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) baseert de officier van justitie zich op de verklaringen van [slachtoffer 1] en de verklaringen van verdachte waarin deze de handelingen heeft bekend of heeft gezegd: “dat zou kunnen”.
Ten aanzien van feit 2 vindt de officier van justitie bewezen dat de ontucht met [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) éénmaal heeft plaatsgevonden toen zij vijftien jaar oud was. Op 2 juli 2019 werd [slachtoffer 2] zestien jaar oud. Het feit heeft daarom plaatsgevonden in de periode van 15 februari 2019 tot en met 1 juli 2019. De ontucht met [slachtoffer 2] kan worden bewezen op grond van de betrouwbare verklaringen van [slachtoffer 2] die worden ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] . Hoewel deze verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] enige inconsistenties bevatten, worden de verklaringen van [slachtoffer 2] ook ondersteund door de verklaring van de moeder van [slachtoffer 2] . Laatstgenoemde heeft in juni 2023 aan de politie verklaard dat het gedrag van [slachtoffer 2] sterk veranderde na het incident met [verdachte] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden voor zover het gaat om de vaginale penetratie door verdachte met zijn penis en met seksspeeltjes.
Van feit 2 dient verdachte te worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Verdachte ontkent dit feit. De verklaringen van [slachtoffer 2] zijn niet consistent genoeg en zijn te verschillend van de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen over deze gebeurtenis. Daarnaast valt het moment waarover [slachtoffer 2] heeft verklaard dat het feit zou hebben plaatsgevonden niet in de ten laste gelegde periode. Tot slot kan ook de verklaring van de moeder van [slachtoffer 2] over de bij haar waargenomen gedragsverandering niet voor het bewijs van het ten laste gelegde worden gebruikt, omdat die waarneming te weinig specifiek is en achteraf lijkt te zijn ingevuld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij “ [verdachte] ”, die later verdachte blijkt te zijn, via een Snapchat-groep leerde kennen. Er waren naaktfoto’s van haar in de groep verspreid en [verdachte] kwam voor haar op. Na een maand contact met elkaar te hebben gehad, spraken zij op 15 februari 2019 met elkaar af. Zij zijn toen samen naar het [hotel] in Aalsmeer gegaan en hebben daar seks gehad. Na deze gebeurtenis hebben zij volgens [slachtoffer 1] nog meermaals seks gehad met elkaar, zowel in datzelfde hotel als in een auto in het Amsterdamse bos en in het huis van de moeder van verdachte in [plaats] .
[slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat zij gedurende de periode dat zij seks had met [verdachte] , een keer samen met haar vriendin [slachtoffer 2] naar het [hotel] in Aalsmeer is gegaan. Daar is zij in de hotelkamer aanwezig geweest toen verdachte seks had met [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft van dit incident aangifte gedaan en heeft verklaard dat zij op dat moment vijftien jaar oud was.
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij [slachtoffer 1] meermaals, vaginaal heeft gepenetreerd met zijn penis. Dat vond plaats in het [hotel] in Aalsmeer, in een auto en in het huis van zijn moeder. Ook heeft verdachte bekend [slachtoffer 1] vaginaal te hebben gepenetreerd met seksspeeltjes. Verdachte heeft verklaard dat “
het zou kunnen” dat hij [slachtoffer 1] met zijn vingers vaginaal heeft gepenetreerd in het [hotel] in Aalsmeer, dat “
het zou kunnen” dat de seks in de auto plaatsvond in het Amsterdamse bos en dat “
het zou kunnen”dat hij [slachtoffer 1] vaginaal met seksspeeltjes heeft gepenetreerd bij zijn moeder thuis. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 1] anaal heeft gepenetreerd met seksspeeltjes en dat hij orale seks heeft gehad met [slachtoffer 1] . Verdachte heeft ontkend ontucht te hebben gepleegd met [slachtoffer 2] ; hij kende haar niet persoonlijk en heeft haar naam slechts via [slachtoffer 1] gehoord.
4.3.2
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 – ontucht met [slachtoffer 1]
4.3.2.1 Verklaringen van [slachtoffer 1] : betrouwbaar
[slachtoffer 1] heeft over de ten laste gelegde seksuele handelingen meermaals consistent en gedetailleerd verklaard. Zo heeft zij uitgebreid verklaard over de specifieke handelingen die plaatsvonden tijdens de eerste keer dat zij seks had met verdachte in het [hotel] in Aalsmeer. Zij werd door verdachte vaginaal en anaal gepenetreerd met vibrators. Ook heeft verdachte haar toen met zijn penis vaginaal gepenetreerd en is hij met twee vingers in haar vagina gegaan. Hierna heeft zij vaker seks gehad met verdachte in het hotel, maar ook in een auto in het Amsterdamse bos. Ook over dit incident heeft [slachtoffer 1] een uitgebreide verklaring afgelegd waarbij zij zowel de aanloop naar de seks als de seksuele handelingen die plaatsvonden heeft omschreven. Verdachte penetreerde haar toen opnieuw zowel vaginaal als anaal met een vibrator en daarna vaginaal met zijn penis. Tot slot heeft [slachtoffer 1] uitgebreid verklaard over de keer dat zij seks had met verdachte in het huis van zijn moeder in Waddinxveen. Over die dag heeft zij verklaard dat zij opnieuw door verdachte vaginaal is gepenetreerd met zijn penis, waarna later seks plaatsvond met seksspeelgoed, waarvan één er was “
om erin te gaan” en zij verdachte moest pijpen.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij denkt rond de tien keer seks te hebben gehad met verdachte. Alle keren was er vaginale seks, ongeveer vier keer anaal en ongeveer twee keer oraal.
4.3.2.2 Vaginale penetratie met de penis en seksspeeltjes
De verklaringen van [slachtoffer 1] worden op onderdelen bevestigd door verdachte. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij en [slachtoffer 1] meermaals seks hebben gehad in het [hotel] in Aalsmeer, in een auto en in het huis van zijn moeder in [plaats] . De seks bestond volgens verdachte uit het door hem met zijn penis en met seksspeeltjes vaginaal binnendringen bij [slachtoffer 1] . Dit kan dan ook worden bewezen.
4.3.2.3 Orale penetratie met de penis, anale penetratie met seksspeeltjes en vaginale penetratie met de vingers
De rechtbank vindt dat eveneens bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 1] meermalen oraal heeft gepenetreerd met zijn penis en dat hij meermalen haar anaal heeft gepenetreerd met seksspeeltjes.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij en verdachte een puntensysteem hadden. Zij kreeg van verdachte punten voor seks en pijpen. Als verdachte vond dat zij niet genoeg haar best deed kreeg ze weinig punten. Het bestaan van dit puntensysteem is bevestigd door verdachte die ter zitting heeft verklaard dat dit systeem verbonden was aan seksuele handelingen. Verder bevindt zich ter ondersteuning van de verklaring van [slachtoffer 1] in het dossier een bijlage van een door [slachtoffer 1] aan de politie overgelegd screenshot van een Snapchatgesprek dat plaatsvond op 7 en 8 juni 2019. Op dit screenshot is te zien dat de verzender en een persoon met de naam “ [verdachte] ” getallen naar elkaar versturen (100, 105 en 115). Dit gesprek ondersteunt de verklaring van [slachtoffer 1] die over de datum 8 juni heeft verklaard dat zij die dag in het huis van de moeder van verdachte in Waddinxveen, na een joint te hebben gerookt, twee keer seks heeft gehad met verdachte, waarbij zij verdachte toen onder meer oraal moest bevredigen. Ook vindt de verklaring van [slachtoffer 1] over het incident in Waddinxveen steun in de Snapchat-screenshot die zich in het dossier bevindt, waarop een foto is te zien van 8 juni 2019 om 19:49 uur in Waddinxveen. Op de foto is een sigaret, gelijkende op een joint te zien.
Voor de anale penetratie van [slachtoffer 1] door verdachte met seksspeeltjes ziet de rechtbank ondersteuning in de verklaring van verdachte dat hij heeft bevestigd seksspeeltjes bij [slachtoffer 1] te hebben gebruikt.
Verder acht de rechtbank op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] ook met de vingers heeft gepenetreerd in het [hotel] in Aalsmeer. In het verhandelde ter zitting en het dossier kan geen steunbewijs voor dit specifieke onderdeel van de verklaringen van [slachtoffer 1] worden gevonden. Dit staat echter niet aan een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging in de weg, aangezien steunbewijs niet vereist is voor elk onderdeel van de tenlastelegging. Voor bewezenverklaring is het voldoende dat de door de rechtbank geloofwaardig geachte verklaring van [slachtoffer 1] op onderdelen wordt ondersteund door ander bewijs, wat blijkt uit het hiervoor overwogene.
4.3.2.4 Periode
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte met [slachtoffer 1] gepleegde ontucht plaatsvond op 15 februari 2024 en heeft voortgeduurd tot en met 30 september 2019. De rechtbank baseert zich bij het vaststellen van deze periode op de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij op 15 februari 2019 voor het eerst seks had met verdachte in het [hotel] in Aalsmeer, wat wordt ondersteund door een boeking van verdachte op deze datum bij dat hotel, en op haar verklaring dat de seksuele handelingen een half jaar hebben geduurd.
4.3.2.5 Conclusie ten aanzien van feit 1 – ontucht met [slachtoffer 1]
De rechtbank vindt dat bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 15 februari 2019 tot en met 30 september 2019 in Aalsmeer, Waddinxveen en het Amsterdamse bos, meermaals ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] door haar met zijn penis, vingers en seksspeeltjes vaginaal te penetreren, haar met zijn penis oraal te penetreren en haar met seksspeeltjes anaal te penetreren.
4.3.3
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 – ontucht met [slachtoffer 2]
4.3.3.1 Verklaringen van [slachtoffer 2] : betrouwbaar
De verklaringen van [slachtoffer 2] over het ten laste gelegde zijn gedetailleerd en consistent. Zo heeft [slachtoffer 2] uitgebreid verklaard over hetgeen vooraf is gegaan aan de seksuele handelingen. Zij heeft verklaard dat zij toen zij vijftien jaar oud was samen met [slachtoffer 1] , die toen veertien jaar oud was, naar het [hotel] in Aalsmeer ging. Zij en [slachtoffer 1] moesten langs de receptie lopen en bij de hotelkamer op [verdachte] wachten, van welke hotelkamer zij een gedetailleerde omschrijving heeft gegeven. Zij gingen met zijn drieën de hotelkamer binnen en dronken tequila. Verdachte nam pilletjes die zij niet nam omdat [slachtoffer 1] zei dat die gevaarlijk waren. Ook heeft zij gedetailleerde verklaringen afgelegd over de seksuele handelingen die plaatsvonden. Verdachte pakte op een gegeven moment een soort blinddoek die hij over haar hoofd deed en zij werd door verdachte op haar rug op bed gelegd, waarna hij haar vaginaal penetreerde met zijn penis. Zij heeft verklaard dat zij “nee” en “stop” tegen verdachte heeft gezegd. Ze heeft verdachte niet weggeduwd. Daarvoor was hij te zwaar. [slachtoffer 1] zat gedurende de seks op een ander bed op haar telefoon. De rechtbank betrekt ook in de waardering van de verklaring van [slachtoffer 2] dat deze authentiek overkomt. Zo verklaart zij dat toen zij en [slachtoffer 1] weggingen er iets met de lift was en dat zij daarom moesten lachen. Daarnaast hecht de rechtbank er wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] waarde aan dat [slachtoffer 2] op belangrijke punten in haar verklaring enige voorzichtigheid in acht neemt. Zo verklaart zij onder meer: “
Ik weet niet zeker of hij mij heeft vastgebonden. Ik ben bang dat ik verkeerde dingen zeg. Sommige dingen zijn voor mij niet heel erg zeker en dan zeg ik ze liever niet.”
4.3.3.2 Steunbewijs
De verklaringen van [slachtoffer 1]
De verklaringen van [slachtoffer 2] worden op belangrijke punten ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer 1] die als getuige aanwezig was bij deze gebeurtenis. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij met [slachtoffer 2] naar het [hotel] in Aalsmeer ging en dat zij daar op verdachte moesten wachten terwijl hij incheckte. In de hotelkamer dronken zij tequila. Verdachte drong erop aan dat zij en [slachtoffer 2] xtc zouden nemen, waarbij [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] probeerde tegen te houden om xtc te nemen. Vervolgens werd [slachtoffer 2] door verdachte geblinddoekt met een ooglap. Toen moest [slachtoffer 2] van verdachte op haar rug op bed liggen en werd zij door hem met zijn penis vaginaal gepenetreerd. [slachtoffer 1] moest van [verdachte] op de bank gaan zitten. [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat [slachtoffer 2] geen verzet pleegde tijdens de seks, omdat verdachte half op haar lag en [slachtoffer 2] heel dun is en niet sterk en [verdachte] heel groot. Ook heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij en [slachtoffer 2] moesten lachen om alles omdat zij dronken waren.
De rechtbank overweegt dat daar waar de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet overeenkomen – zo heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij en [slachtoffer 2] na de seks in bad gingen samen en heeft [slachtoffer 2] hier niet over verklaard en verklaren zij niet gelijk over of zij zijn blijven slapen – dit niet ziet op de essentiële onderdelen van het tenlastegelegde en naar het oordeel van de rechtbank niet dermate zwaarwegende inconsistenties zijn dat deze aan een bewezenverklaring van de ten laste gelegde ontucht met [slachtoffer 2] in de weg staan.
4.3.3.2 Periode
Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hebben niet verklaard over de exacte datum waarop de ontucht met [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden. Wel blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 1] dat de ontucht met [slachtoffer 2] plaatsvond nadat de door verdachte gepleegde ontucht met haar zelf was aangevangen dus na 15 februari 2019. De ontucht vond plaats in het [hotel] te Aalsmeer. De boekingen van verdachte in dat hotel dateren van maart 2019. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat de ontucht met [slachtoffer 2] plaatsvond toen [slachtoffer 2] vijftien jaar oud was. [slachtoffer 2] werd op 2 juli 2019 16 jaar oud.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat de door verdachte met [slachtoffer 2] gepleegde ontucht heeft plaatsgevonden in de periode van 15 februari 2019 tot en met 1 juli 2019.
4.3.2.3 Conclusie ten aanzien van feit 2 – ontucht met [slachtoffer 2]
De rechtbank vindt dat bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 15 februari 2019 tot en met 1 juli 2019 in Aalsmeer ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] door haar met zijn penis vaginaal te penetreren.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 15 februari 2019 tot en met 30 september 2019 te Aalsmeer en Waddinxveen en elders in Nederland, meerdere malen, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het meerdere malen met zijn penis vaginaal binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- het met zijn vingers vaginaal binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1]
- en het meerdere malen met attributen vaginaal en anaal binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- het (meerdere malen) met zijn penis, oraal binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
feit 2:
in de periode van 15 februari 2019 tot en met 1 juli 2019 te Aalsmeer met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
- het met zijn penis, vaginaal binnendringen van het lichaam van die Schmidt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en het tijdsverloop. Verdachte heeft na de ten laste gelegde periode in detentie gezeten voor soortgelijke feiten, heeft daarna een behandeling ondergaan, heeft inmiddels een relatie en de reclassering schat het risico op recidive laag in. Ook heeft de verdediging bepleit dat aan verdachte bij bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten een taakstraf kan worden opgelegd van meer dan 240 uur.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermaals plegen van ontucht met [slachtoffer 1] gedurende een periode van ongeveer een half jaar door vaginaal en oraal bij haar binnen te dringen met zijn penis en ook vaginaal en anaal bij haar binnen te dringen met seksspeeltjes. Dit terwijl [slachtoffer 1] op dat moment nog maar veertien/vijftien jaar oud was. Ook heeft verdachte [slachtoffer 2] , die op dat moment vijftien jaar oud was, door [slachtoffer 1] laten meenemen naar een hotel waar hij ook met [slachtoffer 2] ontucht heeft gepleegd door met zijn penis vaginaal bij haar binnen te dringen.
Gedurende de periode dat de ontucht plaatsvond, ging het mentaal slecht met [slachtoffer 1] . Verdachte gaf haar het gevoel dat hij er voor haar was en heeft op grove wijze misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie en het vertrouwen dat zij in hem had. Verdachte zat naar eigen zeggen in een periode in zijn leven waarin het niet goed met hem ging. Hij heeft twee minderjarige meisjes hier het slachtoffer van laten worden. Hij heeft de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de seksuele ontplooiing van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] ernstig geschonden en volledig ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen gerief. Hij heeft zich niet bekommerd om de negatieve gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de lange termijn. De grote negatieve impact van het seksueel misbruik op hun levens is duidelijk naar voren gekomen in hun spreekrechtverklaringen. [slachtoffer 1] is als gevolg van het misbruik een periode suïcidaal geweest, heeft therapie gevolgd en is opgenomen geweest in een kliniek. Nu, zes jaar later, heeft zij nog steeds moeite met het vertrouwen van mensen en het aangaan van relaties. Ook [slachtoffer 2] heeft als gevolg van het seksueel misbruik jarenlang therapie gehad. Zij heeft verklaard dat verdachte haar wereldbeeld heeft verstoord. Verdachte heeft haar gevoel van veiligheid en haar onschuld van haar afgenomen. Bij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] is na het seksueel misbruik door verdachte een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) vastgesteld. Dit alles neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard spijt te hebben van de door hem gepleegde ontucht met [slachtoffer 1] , is door de verdediging ter terechtzitting meermalen benoemd dat [slachtoffer 1] het seksueel contact initieerde. Niet alleen komt dit uit het dossier niet naar voren, ook miskent de verdediging hiermee geheel de ratio van de strafbaarstelling van seks met personen onder de zestien jaar. Het is compleet irrelevant of [slachtoffer 1] het seksueel contact al dan niet zou hebben geïnitieerd. Verdachte was op de hoogte van de jonge leeftijd van het slachtoffer en is willens en wetens tot normschending overgegaan. De rechtbank hecht er aan te benadrukken dat de toen 14-jarige [slachtoffer 1] geen enkele schuld heeft aan wat er is gebeurd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte op 10 juni 2021 veroordeeld is voor verschillende zedenfeiten gepleegd in 2019 en 2020 waaronder het meermaals plegen van ontucht met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaar heeft bereikt. Aan verdachte is voor deze strafbare feiten destijds een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden opgelegd waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel was door de rechtbank onder meer een behandelverplichting gekoppeld. Die behandeling heeft verdachte na ommekomst van zijn vrijheidsstraf gevolgd bij De Waag.
Nadat verdachte begin 2023 werd geconfronteerd met de aangiften in de onderhavige zaak, heeft hij - in het kader van de eerder opgelegde bijzondere voorwaarden - meegewerkt aan een hernieuwde behandeling en zich hiervoor ingezet. De reclassering schrijft daarover in haar rapport van 13 juni 2025 dat verdachte meer inzicht heeft verkregen in zijn delictgedrag en in zijn valkuilen en dat zijn copingsvaardigheden zijn verbeterd. De beschermende factoren zijn het afgelopen jaar sterk toegenomen en de criminogene factoren zijn afgenomen. Daarbij wijst de reclassering ook op het feit dat verdachte inmiddels een vaste relatie heeft, nieuwe sociale contacten heeft opgedaan en de relatie met zijn familie is hersteld en minder oppervlakkig is geworden. De reclassering schat de kans op recidive inmiddels als laag in. Dat is lager dan in het rapport van juli 2024 werd omschreven, omdat verdachte sindsdien positieve stappen heeft gemaakt op het gebied van ‘aangaan van een intieme relatie’ en de ‘algemene zelfregulatie’ en de ‘seksuele zelfregulatie’ sterk zijn toegenomen. Het advies is bij bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de reclassering interventies of toezicht niet (meer) nodig vindt. De reclassering merkt op dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het algemeen voor iedereen negatieve consequenties heeft, maar dat specifiek voor verdachte geldt dat alle positieve stappen en toename van de beschermende factoren, waar hij zich de afgelopen jaren voor heeft ingezet en hetgeen hij geleerd heeft in de behandeling, stagneren dan wel zich negatief gaan ontwikkelen.
Het tijdsverloop
De rechtbank houdt ook rekening met het tijdsverloop in deze zaak sinds mei 2023. Verdachte is in mei 2023 aangehouden. Sinds mei 2023 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst en heeft hij zich moeten houden aan de door de rechter-commissaris opgelegde voorwaarden. De bewezenverklaarde feiten dateren uit 2019. De rechtbank houdt geen rekening met het tijdsverloop van 2019 tot 2023 omdat het inherent is aan misbruik van minderjarigen dat een aangifte (veel) later kan worden gedaan.
Artikel 63 Sr en strafdoelen
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals ook door de officier van justitie is geëist.
Omdat de bewezenverklaarde feiten in de onderhavige zaak dateren van vóór de veroordeling van verdachte op 10 juni 2021 heeft de rechtbank ingevolge artikel 63 Sr bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de in die zaak opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 18 maanden voorwaardelijk, opgelegd voor soortgelijke feiten in dezelfde periode gepleegd. Die veroordeling betekent niet dat hij voor de feiten in deze zaak geen nieuwe of maar een beperkte straf zou moeten krijgen, maar het is wel de vraag of dat dan opnieuw een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet zijn.
Bij het bepalen van de strafmaat en -modaliteit speelt onder meer een rol welk strafdoel nu gediend wordt met de strafoplegging. De rechtbank overweegt dat vergelding een legitiem strafdoel is gelet op de ernst van de feiten en de impact die deze hebben gehad op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De speciale preventie lijkt in deze zaak vooral gediend met de behandeling die verdachte reeds heeft ondergaan en die tot een verlaging van het recidiverisico tot het niveau “laag” heeft geleid. Hierbij komt dat de reclassering signaleert dat door een nieuwe gevangenisstraf zijn positieve ontwikkeling zal stagneren of zelfs wordt teruggedraaid. De generale preventie is voor de rechtbank van minder gewicht gelet op de specifieke omstandigheden in deze zaak.
Gelet op al het bovenstaande, vindt de rechtbank het niet alleen niet in het belang van verdachte, maar vooral ook niet in het belang van de maatschappij dat aan verdachte nu een zodanige straf wordt opgelegd dat hij weer opnieuw naar de gevangenis moet. Daarom kiest de rechtbank voor een langdurige taakstraf in combinatie met een maandenlange voorwaardelijke gevangenisstraf om zo recht te doen aan zowel de ernst van de feiten en de impact voor de slachtoffers, als de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het belang van de maatschappij.
De rechtbank overweegt dat omdat sprake is van meerdaadse samenloop de cumulatie van taakstraffen niet is begrensd tot 240 uur.
Conclusie
Alles afwegende komt de rechtbank tot de volgende straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 184 dagen, met aftrek van het voorarrest - van vier dagen -, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 400 uur, subsidiair 200 dagen hechtenis.

9.Beslag

9.1
Telefoontoestel
In het strafrechtelijk onderzoek is door de politie onder verdachte een telefoontoestel in beslag genomen. Op deze telefoon is verboden materiaal aangetroffen, namelijk fragmenten van heimelijk filmen.
9.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen telefoontoestel wordt onttrokken aan het verkeer.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzet zich niet tegen onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen telefoontoestel.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: één telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022256048-G6347811, Samsung), dat aan verdachte toebehoort, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl het beeldmateriaal dat op dit voorwerp is aangetroffen van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

10.De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij hebben de rechtbank verzocht om toewijzing van hun vorderingen, en deze te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast is verzocht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan verdachte op te leggen.
10.1
De vorderingen
De vordering van [slachtoffer 1]
vordert een bedrag van in totaal € 21.155, - aan schade.
Dit bedrag bestaat uit een vergoeding van materiële schade, het betaalde eigen risico ter hoogte van € 385,- per jaar in verband met psychologische zorg in de jaren 2023, 2024 en 2025, in totaal: € 1.155, -.
Daarnaast bestaat dit bedrag uit € 20.000, - aan vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [slachtoffer 1] stelt ten gevolge van het seksueel misbruik door verdachte in haar persoon te zijn aangetast.
De vordering van [slachtoffer 2]
vordert een bedrag van in totaal € 10.684,82 aan schade.
Dit bedrag bestaat uit € 684,82 aan vergoeding van materiële schade, het betaalde eigen risico in verband met psychologische zorg ter hoogte van:
  • € 33,84 in 2023;
  • € 336,74 in 2024;
  • € 314,24 in 2025.
Daarnaast bestaat dit bedrag uit € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [slachtoffer 2] stelt ten gevolge van het seksueel misbruik door verdachte in haar persoon te zijn aangetast.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in haar requisitoir het standpunt ingenomen dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kunnen worden toegewezen.
10.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de verdediging zich gerefereerd wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding. Wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding is door de verdediging verzocht deze te matigen tot een bedrag van
€ 7.500,- in verband met ’eigen schuld’ aangezien de verdediging zich op het standpunt stelt dat [slachtoffer 1] het initiatief heeft genomen tot seksueel contact.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, in verband met de bepleitte vrijspraak. Bij een bewezenverklaring van dit feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding en verzoekt zij de gevorderde immateriële schadevergoeding te beperken tot een bedrag van € 3.000,-.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
10.4.1
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
10.4.1.1 Materiële schadevergoeding
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] is de hoogte van de vergoeding van de materiële schade op de zitting niet betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, omdat de schade deugdelijk onderbouwd is en rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde onder feit 1. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van materiële schade daarom geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de inbreuk is aangevangen, namelijk op 15 februari 2019.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat bij bewezenverklaring de vergoeding van de materiële schade niet is betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, omdat de schade deugdelijk onderbouwd is en rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde onder feit 2. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van materiële schade daarom geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de inbreuk in ieder geval heeft plaatsgevonden, namelijk op 1 juli 2019.
10.4.2.2 Immateriële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] overgelegde medische verklaringen en stukken objectief kan worden vastgesteld dat aan [slachtoffer 1] door het bewezenverklaarde onder feit 1, en aan [slachtoffer 2] door het bewezenverklaarde onder feit 2, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW hebben zij als benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien aan zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] ten gevolge van het door verdachte gepleegde strafbare feiten op jonge leeftijd schade is toegebracht in hun (seksuele) ontwikkeling en zij als gevolg van het handelen van verdachte psychisch letsel hebben opgelopen, onder meer PTSS.
Op grond van de door [slachtoffer 1] gestelde omstandigheden, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de inbreuk is aangevangen, namelijk op 15 februari 2019. De rechtbank zal, anders dan door de verdediging is bepleit, de toe te wijzen immateriële schadevergoeding niet verminderen in verband met gestelde eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer 1] . Gelet op de aard van het delict, ontucht met een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet van zestien jaar heeft bereikt, is het compleet irrelevant of [slachtoffer 1] het seksueel contact al dan niet heeft geïnitieerd. Verdachte was op de hoogte van de jonge leeftijd van het slachtoffer en is willens en wetens tot normschending overgegaan. Dit heeft tot gevolg dat er naar burgerlijk recht geen sprake kan zijn van ‘eigen schuld’ die van invloed kan zijn op de hoogte van de toe te wijzen vergoeding. De rechtbank zal de door [slachtoffer 1] gevorderde immateriële schadevergoeding dus geheel toewijzen.
Op grond van de door [slachtoffer 2] gestelde omstandigheden, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid voor haar op een bedrag van € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de inbreuk in ieder geval heeft plaatsgevonden, namelijk op 1 juli 2019. De rechtbank wijst de gevorderde immateriële schadevergoeding dus geheel toe.
10.4.4.3 Proceskosten
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
10.4.4.4 Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
Feit 2:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
184 (honderdvierentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekeringen in
voorlopige hechtenisis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in
minderinggebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte,
180 (honderdtachtig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
400 (vierhonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
200 (tweehonderd) dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022256048-G6347811, Samsung)
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 21.155,-(eenentwintigduizend honderdvijfenvijftig euro)), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop de schade is aangevangen, te weten 15 februari 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 1.155,- (duizend honderdvijfenvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000, - (twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] van een bedrag van € 21.155, - (eenentwintigduizend honderdvijfenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop de schade is aangevangen, te weten 15 februari 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening Bij gebreke van betaling en verhaal kan 140 dagen gijzeling worden toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot een bedrag aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van
€ 10.684,82 (tienduizend zeshonderdvierentachtig euro en tweeëntachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment dat de schade in ieder geval is ontstaan, te weten: op 1 juli 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 684,82 (zeshonderdvierentachtig euro en tweeëntachtig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000, - (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] van een bedrag van € 10.684,82 (tienduizend zeshonderdvierentachtig euro en tweeëntachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop de schade in ieder geval is aangevangen, te weten: op 1 juli 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan 88 dagen gijzeling worden toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mr. C. Wildeman en mr. N.T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Zoetelief, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juli 2025.
[....]