ECLI:NL:RBAMS:2025:5907

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
AMS 25/2858
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen boete voor niet tijdig afsluiten zorgverzekering

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 13 augustus 2025, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar behandeld. Eiser had een boete van € 496,74 opgelegd gekregen door het Centraal Administratiekantoor (CAK) omdat hij niet tijdig een zorgverzekering had afgesloten. Eiser was het niet eens met de beslissing van verweerder en heeft beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt of de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar terecht was.

De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift van eiser te laat is ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en deze termijn op 14 februari 2025 eindigde. Eiser heeft zijn bezwaarschrift pas op 18 februari 2025 ter post bezorgd. De rechtbank overweegt dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die het te laat indienen van het bezwaarschrift zouden rechtvaardigen. Eiser heeft niet gereageerd op verzoeken van verweerder om uitleg te geven over de termijnoverschrijding en is ook niet verschenen op de zitting.

De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 25/2858

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het Centraal Administratiekantoor (CAK), verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk mocht verklaren.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk mocht verklaren. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1.
Verweerder heeft eiser met het primaire besluit van 3 januari 2025 een boete opgelegd, omdat eiser niet tijdig een zorgverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) heeft afgesloten. Met het bestreden besluit van 28 maart 2025 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

3.1.
Verweerder heeft eiser met een brief van 27 september 2024 erop gewezen dat hij geen Nederlandse zorgverzekering heeft afgesloten en hem aangemaand om binnen drie maanden, vóór 27 december 2024, een zorgverzekering in de zin van de Zvw af te sluiten. Verweerder heeft hierbij aangekondigd een boete op te leggen als eiser niet binnen de gestelde termijn een zorgverzekering afsluit.
3.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder een boete van € 496,74 opgelegd aan eiser, omdat hij heeft nagelaten een zorgverzekering af te sluiten. [1] Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Dit bezwaarschrift is op 19 februari 2025 door verweerder ontvangen.
3.3.
Met een e-mail van 27 februari 2025 heeft verweerder aan eiser laten weten dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken is ingediend en eiser verzocht om binnen twee weken aan te geven waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Eiser heeft niet gereageerd op deze e-mail.
3.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare reden voor het te laat maken van het bezwaar.

Beoordeling door de rechtbank

Juridisch kader
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bepaald dat bij verzending per post het bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Overwegingen
5.1.
De rechtbank constateert dat de datum van het primaire besluit 3 januari 2025 is waardoor de termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift liep tot 14 februari 2025. Uit de poststempel van het bezwaarschrift blijkt dat eiser op 18 februari 2025 zijn bezwaarschrift ter post heeft bezorgd. De rechtbank stelt daarom vast dat het bezwaar te laat is ingediend.
5.2.
Volgens de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van
30 januari 2024, [2] waarbij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zich heeft aangesloten [3] , is de vraag die de rechtbank in geval van een termijnoverschrijding moet beantwoorden of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dit is het geval als er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het te laat indienen van het bezwaarschrift niet aan de indiener kan worden toegerekend.
5.3.
De rechtbank overweegt dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift hem niet of slechts in geringe mate kan worden toegerekend. Zo heeft eiser niet gereageerd op de e-mail van 27 februari 2025 van verweerder waarin eiser wordt verzocht om binnen twee weken aan te geven waarom het bezwaarschrift tegen het besluit van 3 januari 2025 te laat is ingediend. Ook heeft eiser niet gereageerd op de brief van de rechtbank van 24 juli 2025 waarin aan eiser wordt gevraagd om de eventuele redenen voor het te late indienen van het bezwaarschrift aan te geven. Daarnaast is eiser niet op de zitting verschenen om zijn situatie toe te lichten. Nu eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd voor het te laat indienen van zijn bezwaarschrift is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Haeften, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.M. Schilder, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op basis van artikel 9b, eerste lid, van de Zvw.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 8 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:932.