ECLI:NL:RBAMS:2025:6039

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
10641869 \ CV EXPL 23-10726
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de onderbouwing van een handelsovereenkomst in een shortleasecontract

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2025 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen HUURMIJ B.V., handelend onder de naam SUPERSHORTLEASE, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 6.567,30, die betrekking hadden op een shortleaseovereenkomst voor een Peugeot 108. De overeenkomst was afgesloten op 28 januari 2021 voor een periode van minimaal één maand.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisende partij onvoldoende heeft aangetoond dat de gedaagde partij de overeenkomst voor zakelijke doeleinden is aangegaan. De rechter heeft benadrukt dat het begrip consument objectief is en dat het van belang is met welk doel de overeenkomst is aangegaan. De eisende partij is opgedragen om nadere onderbouwing te geven van de stelling dat de overeenkomst een handelsovereenkomst betreft en dat de gedaagde partij niet als consument kan worden aangemerkt.

De rechter heeft tevens aangegeven dat als de eisende partij niet in staat is om de gevraagde onderbouwing te geven, de gedaagde partij als consument moet worden aangemerkt, wat betekent dat deze recht heeft op consumentenbescherming. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door de eisende partij, waarbij deze ook de gedaagde partij op de hoogte moet stellen van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10641869 \ CV EXPL 23-10726
Vonnis van 29 juli 2025
in de zaak van
HUURMIJ B.V., handelend onder de naam SUPERSHORTLEASE,
gevestigd te Leiden,
eisende partij,
gemachtigde: KVN Gerechtsdeurwaarders & Juristen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 juli 2023, met producties,
- het tegen gedaagde partij verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Eisende partij vordert uit hoofde van een tussen partijen gesloten leaseovereenkomst met betrekking tot een auto onbetaald gelaten facturen ter hoogte van € 6.567,30. De facturen zien op onbetaald gelaten leasetermijnen, doorbelaste boetes, borg, eigen risico in verband met schades, een vergoeding voor meer gereden kilometers en brandstofkosten. Daarnaast vordert eisende partij rente, incassokosten en proceskosten.
2.2.
Eisende partij stelt dat gedaagde partij op 28 januari 2021 een shortleasecontract heeft afgesloten met betrekking tot een Peugeot 108, voor de duur van minimaal 1 maand met een kilometrage van 1.250 voor een maandelijks tarief van € 450,00 exclusief btw per 30 dagen. Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing. Volgens eisende partij betreft het een handelsovereenkomst.
2.3.
Geoordeeld wordt dat eisende partij onvoldoende heeft toegelicht dat gedaagde partij bij het aangaan van de overeenkomst handelde voor doeleinden die binnen zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, kan niet aanstonds worden vastgesteld dat de auto bedrijfsmatig is geleased. De bedrijfsactiviteiten van gedaagde partij zijn ook niet aanstonds uit de naam van de onderneming op te maken en een uittreksel van het handelsregister is niet overgelegd.
2.4.
De omstandigheid dat iemand een onderneming drijft is niet allesbepalend voor de vraag of diegene al dan niet als consument is aan te merken. Het begrip consument is een objectief begrip. Van belang is met welk doel de overeenkomst is aangegaan, wat met name moet worden afgeleid uit de aard van de goederen of diensten waarop de betrokken overeenkomst betrekking heeft (HvJEU 3 september 2015, C-110/14, ECLI:EU:C:2015:538 (Costea)).
2.5.
Eisende partij wordt opgedragen om in het licht van het voorgaande haar stelling dat sprake is van een handelsovereenkomst en hij derhalve niet handelde als consument nader te onderbouwen.
2.6.
Voor het geval eisende partij niet in staat is de gevraagde nadere onderbouwing te geven of de onderbouwing niet volstaat, moet gedaagde partij als consument worden aangemerkt. In dat geval komt gedaagde partij consumentenbescherming toe.
2.7.
Eisende partij wordt daarom ook in de gelegenheid gesteld om voor die situatie gemotiveerd te stellen dat de informatieplichten jegens gedaagde partij zijn nageleefd. Die stellingen moeten worden gesubstantieerd. Daarnaast dient eisende partij zich uit te laten over de bedingen die aan de afzonderlijke delen van de vordering (zie overweging 2.1) ten grondslag zijn of kunnen worden gelegd en een standpunt in te nemen over de (on)eerlijkheid van die bedingen in de zin van Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
2.8.
De zaak wordt voor akte uitlating eisende partij verwezen naar de rol.
2.9.
Eisende partij dient de akte tenminste twee weken voor de hierna te bepalen rolzitting ook aan gedaagde partij te sturen, met de mededeling dat gedaagde partij op die rolzitting daarop mag reageren dan wel uitstel kan vragen en hoe en wanneer gedaagde partij uiterlijk moet reageren. Eisende partij wordt in dat kader verzocht om naast de akte ook de mededeling/brief aan gedaagde partij in het geding te brengen. Wanneer niet kan worden vastgesteld dat de akte tijdig en/of met de juiste mededeling aan gedaagde partij is toegestuurd, wordt deze in beginsel buiten beschouwing gelaten.
2.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 26 augustus 2025 om 10.00 uurvoor het nemen van een akte door eisende partij zoals bepaald in overwegingen 2.5 en 2.7,
3.2.
bepaalt dat eisende partij aan gedaagde partij moet toesturen, overeenkomstig het bepaalde in overweging 2.9,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.
991