ECLI:NL:RBAMS:2025:6130

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
1311958425
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een Europees aanhoudingsbevel wegens detentieomstandigheden in Polen

Op 12 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door een Poolse rechter. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1999 in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 12 juni 2025 gestart, waarbij de officier van justitie, mr. W.L.M. van Poll, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.S. Altena, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

In een tussenuitspraak op 26 juni 2025 oordeelde de rechtbank dat er een individueel reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon na overlevering aan Polen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de beslissing over de overlevering aangehouden, met een redelijke termijn van dertig dagen om te controleren op wijziging van omstandigheden. Op 29 juli 2025 vond een tweede zitting plaats, waarbij opnieuw de detentieomstandigheden in Polen aan de orde kwamen. De rechtbank ontving aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden, maar oordeelde dat deze informatie onvoldoende garanties bood voor de rechten van de opgeëiste persoon.

Uiteindelijk heeft de rechtbank op 12 augustus 2025 besloten geen gevolg te geven aan het EAB, omdat de informatie van de Poolse autoriteiten niet leidde tot een wijziging van de omstandigheden. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot behandeling van het EAB en hefte de geschorste overleveringsdetentie op. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/119584-25
Datum uitspraak: 12 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 23 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 maart 2025 door een rechter van de
District Court in Legnica(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] (Polen).
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 12 juni 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 juni 2025 in
aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.S. Altena, advocaat in Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW)
uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding
bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak van 26 juni 2025
Bij tussenuitspraak van 26 juni 2025 is geoordeeld dat sprake is van een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon van schending van zijn grondrechten nu hij na overlevering in het
remand regimein Polen zal terechtkomen. Gelet op de mogelijkheid dat bij wijziging van de omstandigheden het reële individuele gevaar alsnog kan worden uitgesloten, heeft de rechtbank de beslissing over de overlevering aangehouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW en het onderzoek heropend en geschorst. Ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, heeft de rechtbank een redelijke termijn van dertig dagen gesteld om op de volgende zitting na te gaan of een wijziging van omstandigheden is opgetreden. De rechtbank heeft op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de beslistermijn verlengd met zestig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste overleveringsdetentie op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting van 29 juli 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 juli 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.S. Altena, advocaat in Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 26 juni 2025

Bij deze tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid van het feit en over het recht op een eerlijk proces in het licht van artikel 11 OLW in combinatie met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11; detentieomstandigheden in Poolse remand regimes

Inleiding

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 5.2 van de tussenuitspraak van 26 juni 2025. De overwegingen uit voornoemde uitspraak dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 10 juli 2025 aanvullende informatie verstrekt:
“With reference to the inquiry of 28th June 2025, this District Court [Polish: Sad Okrçgowy] of Legnica III Criminal Department explains that the [Polish] executive penal code guarantees the accused, [opgeëiste persoon] , only at least one hour of walking a day outside his cell and it guarantees at least an 8-hour period designed for sleeping. That is why it should be considered that the rest of time covering a day of his stay in the penal institution may be designed for a participation of the accused in schooling and cultural-educational activities, etc.”
Op 18 juli 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit nogmaals informatie verstrekt:
“With reference to the inquiry of 17th July 2025 with regard to the accused person [opgeëiste persoon] , this District Court of Legnica III Criminal Department explains that when participating in schooling and cultural-educational activities or when he would take up work, then the accused person will be able to stay outside his cell more than 2 hours per day.”
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de nieuwste informatie van de Poolse autoriteiten nog altijd geen garantie is dat de opgeëiste persoon minimaal twee uur per dag buiten zijn cel zal verblijven. Het staat namelijk niet vast dat hij deel zal kunnen nemen aan de aangeboden activiteiten buiten de cel. Daarom moet de rechtbank volgens de raadsvrouw geen gevolg geven aan het EAB.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan omdat uit de nieuwste informatie blijkt dat de opgeëiste persoon deel kan nemen aan de activiteiten en daarmee twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. Dit is ongeclausuleerd en de garantie volstaat daarom.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zich binnen de in voornoemde tussenuitspraak gestelde redelijke termijn een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, op grond waarvan het algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat de hierboven weergegeven door de Poolse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie daartoe onvoldoende aanknopingspunten biedt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zoals de rechtbank in eerdere uitspraken heeft overwogen, is een van de kernpunten voor het aannemen van het voornoemde gevaar van mensenrechtenschending bij een gegarandeerd minimum van 3 m² aan persoonlijke ruimte exclusief sanitair, steeds het aantal uren dat een voorlopig gehechte op cel doorbrengt geweest. [4]
In het antwoord van de Poolse autoriteiten van 18 juli 2025 wordt vermeld dat de opgeëiste persoon twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven als hij deelneemt aan alle activiteiten.
De rechtbank overweegt dat deze aanvullende informatie niet de garantie inhoudt dat de opgeëiste persoon ten minste twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. De omschrijving van de activiteiten geeft geen inzicht in de frequentie waarmee die worden aangeboden en de voorwaarden waaronder de opgeëiste persoon daaraan kan deelnemen, zodat de rechtbank daaruit niet kan concluderen dat deze activiteiten zonder meer ten minste een uur per dag opleveren beslag nemen bovenop een uur per dag wandelen buiten de cel.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat voornoemde aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten niet heeft geleid tot een wijziging in de omstandigheden als bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW. Dit terwijl de gegeven redelijke termijn in de zin van artikel 11, vierde lid, OLW inmiddels is verstreken.
De rechtbank zal daarom geen gevolg geven aan het EAB gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OLW en zal op grond van artikel 11, vierde lid, juncto artikel 28, derde lid, OLW de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

5.Slotsom

De rechtbank zal met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg geven aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 11 OLW.

7.Beslissing

GEEFTgeen gevolg aan het EAB.
VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPde – geschorste – overleveringsdetentie.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E. Biçer, voorzitter,
mr. R.A. Sipkens en mr. D.L.S. Ceulen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Gauneau, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Zie bijvoorbeeld: Rb. Amsterdam 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6015.