ECLI:NL:RBAMS:2025:6173

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/13/769007 / FA RK 25-3476
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en toewijzing huurrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 augustus 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 29 november 2019 te Amsterdam zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om het huurrecht van de echtelijke woning aan haar toe te wijzen, terwijl de man verweer heeft gevoerd en ook zelfstandige verzoeken heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Het ouderschapsplan, dat door beide partijen was ondertekend, is als onderdeel van de beschikking opgenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw moet worden toegewezen, omdat zij de zorg voor de minderjarige kinderen draagt en het belang van de kinderen voorop staat. De man heeft verzocht om partneralimentatie, maar dit verzoek is afgewezen omdat de vrouw geen draagkracht heeft. De rechtbank heeft ook de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen vastgesteld, waarbij de vrouw de inboedel en de bankrekeningen op haar naam heeft gekregen, terwijl de man de televisie heeft behouden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/769007 / FA RK 25-3476
Beschikking d.d. 8 augustus 2025 betreffende de echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. B.R. de Boer-Kühn, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. C.M.E. Schreinemacher, gevestigd te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.
Als informant is aangemerkt:
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen JBRA.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 9 mei 2025;
  • het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, van de man, ingekomen op 27 juni 2025;
  • het F9-formulier van de vrouw met bijlage, ingekomen op 1 juli 2025;
  • het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de man, ingekomen op 25 juli 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juli 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man bijgestaan door mr. J. Breeveld, waarnemer voor mr. C.M.E. Schreinemacher;
  • mevrouw [naam 1] van de Raad;
  • mevrouw [naam 2] van JBRA.
1.3.
De voorlopige voorzieningenprocedure – bij deze rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer : C/13/772429 / FA RK 25-5284 – is gelijktijdig met de echtscheidingsprocedure behandeld. Bij aanvang van de mondelinge behandeling hebben partijen de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingetrokken zodat de rechtbank op deze verzoeken geen beslissing meer hoeft te nemen.
1.4.
De minderjarige [minderjarige 1] is na de mondelinge behandeling gelet op zijn leeftijd alsnog in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 29 november 2019 te Amsterdam.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , Suriname.
2.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] uit.
2.4.
Partijen en [minderjarige 1] hebben allen de Nederlandse nationaliteit.
2.5.
De vrouw heeft ook een meerderjarige zoon uit een eerdere relatie genaamd
[naam 3].
2.6.
Tot het huishouden van partijen behoren eveneens de navolgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 1] (Suriname);
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2014 te [geboorteplaats 1] (Suriname);
  • [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 4] 2013 te [geboorteplaats 2] (Suriname).
2.7.
Bij beschikking van 5 februari 2025 van deze rechtbank is JBRA belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 4] .

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De vrouw verzoek de rechtbank:
I. de echtscheiding uit te spreken tussen partijen, gehuwd op 29 november 2019 te Amsterdam;
II. te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning gelegen aan de [adres 1] aan de vrouw wordt toegescheiden en de man binnen drie weken na betekening van de echtscheidingsbeschikking de woning dient te verlaten;
III. te bepalen dat het ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking en aan de beschikking zal worden gehecht;
IV. de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De man voert verweer en verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding uit te spreken tussen partijen gehuwd op 28 november 2010 te Amsterdam;
II. het verzoek van de vrouw tot toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning af te wijzen;
III. te bepalen dat het door de vrouw overgelegde ouderschapsplan deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking;
en bij wege van zelfstandige verzoeken:
IV. te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning gelegen te [adres 2] aan de man met uitsluiting van de vrouw wordt toegewezen en te bepalen dat de vrouw tezamen met alle in de woning verblijvende kinderen deze binnen 4 weken na de echtscheiding dient te verlaten;
V. te bepalen dat de vrouw met ingang van 27 juni 2025, althans met ingang van een door u in goede justitie te bepalen tijdstip, een bedrag van €1.000,- per maand aan partneralimentatie dient te betalen althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie verneemt te behoren;
VI. de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen vast te stellen dan wel partijen te veroordelen over te gaan tot scheiding en deling.
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De echtscheiding
4.1.1.
Partijen verzoeken de echtscheiding uit te spreken omdat hun huwelijk duurzaam is ontwricht.
Ontvankelijkheid
4.1.2.
Door de vrouw is een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan overgelegd. De rechtbank zal partijen daarom ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
4.1.3.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
4.2.
Opname ouderschapsplan / hoofdverblijfplaats [minderjarige 1]
4.2.1.
Partijen verzoeken de rechtbank het door de vrouw overgelegde ouderschapsplan onderdeel uit te laten maken van de beschikking.
Standpunt van de man
4.2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man nader toegelicht dat hij, in afwijking van de in het ouderschapsplan gemaakte afspraak, wil dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem wordt bepaald. De man geeft aan dat hij hierop terugkomt omdat hij zich zorgen maakt over het gedrag van de vrouw richting de kinderen. Daarnaast kan en wil de man de dagelijkse zorg voor [minderjarige 1] op zich nemen.
Standpunt van de vrouw
4.2.3.
De vrouw stelt dat – in overeenstemming met het getekende ouderschapsplan – de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij haar moet worden bepaald. Partijen hebben het ouderschapsplan onder begeleiding van een mediator opgesteld en in april 2025 getekend. De man kan hier niet zomaar van terugkomen. Daarbij komt dat de man vanwege zijn medische situatie niet in staat is voor [minderjarige 1] te zorgen. In het verleden liet de man deze verantwoordelijkheid ook bij de vrouw.
Standpunt van de Raad
4.2.4.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er zorgen bestaan over het gezin. Het gaat om vier kinderen die voor hun verzorging en opvoeding volledig afhankelijk zijn van de volwassenen in het gezin. Ten aanzien van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bleek dat zij niet onder ouderlijk gezag stonden. De Raad heeft hier onderzoek naar verricht en eveneens onderzocht in hoeverre een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk was voor [minderjarige 1] . Daarvoor zag de Raad geen aanleiding, temeer nu er in het vrijwillige kader hulpverlening bij [minderjarige 1] betrokken is bij het gezin. Na het onderzoek is JBRA betrokken geraakt in het kader van een (voorlopige) voogdijmaatregel. Een eventuele uithuisplaatsing van de kinderen acht de Raad niet aan de orde. De Raad adviseert dat de vrouw, in het belang van de kinderen, de hoofdopvoeder moet blijven zodat daarmee ook de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw moet worden bepaald. Nu [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ook deel uitmaken van het huishouden van partijen heeft de Raad hun belangen in de advisering meegewogen.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben in onderling overleg een ouderschapsplan opgesteld en op 23 april 2025 ondertekend. In het ouderschapsplan hebben partijen onder andere afgesproken dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben. Verder hebben partijen nadere afspraken gemaakt over de wijze waarop zij de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] na zijn echtscheiding zullen vormgeven. Beide partijen hebben in deze procedure verzocht om het door de vrouw overgelegde ouderschapsplan aan te hechten aan deze beschikking.
4.2.6.
Tijdens de mondelinge behandeling stelt de man terug te willen komen op zijn eigen verzoek het ouderschapsplan aan te hechten. Bij nader inzien wenst hij het ouderschapsplan te wijzigen in die zin dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem bepaald wordt. Nog los van het feit dat een wijzigingsverzoek schriftelijk moet worden ingediend stelt de rechtbank ook vast dat de man geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan hij niet langer gehouden kan worden aan de tussen partijen schriftelijk overeengekomen afspraken. De rechtbank zal dan ook aan het wijzigingsverzoek van de man voorbij gaan en bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking, nu de inhoud van het ouderschapsplan de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en nu niet is gebleken dat het belang van [minderjarige 1] zich tegen de inhoud hiervan verzet.
4.3.
Het huurrecht van de echtelijke woning
4.3.1.
Beide partijen hebben de rechtbank verzocht om het huurrecht van de echtelijke woning.
Standpunt van de vrouw
4.3.2.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij, tezamen met de kinderen, de meest gerede partij is om het huurrecht voort te zetten. De vrouw ziet op (korte) termijn geen mogelijkheden om met de kinderen een andere woonruimte te vinden. De vrouw wil voorkomen dat zij met de kinderen op straat komt te staan. Tot slot is de vrouw in staat om de huur te betalen.
Standpunt van de man
4.3.3.
De man heeft aangevoerd dat de woning na lang wachten en op medicinale gronden aan hem is toegewezen. Pas later is de vrouw bij de man ingetrokken. De man heeft te maken met een fragiele gezondheid. Zo moet hij meerdere keren per week gedialyseerd worden en heeft hij HIV. Voor de gezondheid van de man is het van belang dat hij in de woning kan blijven. De man heeft op dit moment geen inkomen zodat hij ook geen andere woning kan krijgen. Met de bijstandsuitkering die de man na de echtscheiding kan aanvragen, is hij in staat de huur van de woning te betalen. De vrouw daarentegen heeft inkomsten uit werk waarmee zij in staat is gemakkelijk een andere woning te vinden. Ook heeft de vrouw familie in Noord-Brabant wonen waar zij tijdelijk kan verblijven. De man is er verder van op de hoogte dat de vrouw verschillende opties op woningen heeft gekregen maar dat zij deze niet kon accepteren omdat partijen nog zijn gehuwd. Tot slot acht de man de woning ongeschikt voor de vrouw en vier kinderen.
Standpunt van de Raad
4.3.4.
De Raad heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toe te kennen. Nu de vrouw de hoofdverzorger van de kinderen is, is het noodzakelijk dat zij met de kinderen in de woning kan blijven. De Raad begrijpt het standpunt van de man, maar in dit geval stelt de Raad het belang van de kinderen voorop. De Raad acht het in hun belang dat er op dit moment een stabiele situatie voor de kinderen wordt gecreëerd. Het klopt dat er zorgen zijn over de woonruimte, maar dit zal in de toekomst worden opgepakt. Wat betreft de Raad moet nu vooral voorkomen worden dat de vrouw en kinderen op straat komen te staan.
Standpunt van JBRA
4.3.5.
JBRA heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de situatie op dit moment niet veilig is. De vrouw is angstig richting de man en de man heeft meerdere keren dreigend aan de deur gestaan. De politie is bij het gezin betrokken en er is een AOL-status. JBRA voorziet een groot probleem wanneer de vrouw en kinderen op straat komen te staan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het JBRA overleg gehad met het Doorbraakteam van de gemeente Amsterdam om te bespreken in hoeverre er mogelijkheden bestaan voor de vrouw en kinderen op om korte termijn een andere woonruimte te krijgen. Vanuit het Doorbraakteam werd aangegeven dat indien de vrouw en kinderen het huis moeten verlaten, dit ertoe kan leiden dat zij al dan niet verspreid in noodopvang terechtkomen. Wat betreft JBRA dient de veiligheid en stabiliteit van de kinderen op de eerste plaats te staan, hetgeen met zich meebrengt dat de vrouw en kinderen meer belang bij de woning hebben.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.6.
De rechtbank zal het huurrecht van de echtelijke woning toekennen aan de vrouw en overweegt daartoe als volgt.
4.3.7.
Als partijen daarvoor een verzoek indienen, kan de rechter op grond van artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bij het uitspreken van de echtscheiding bepalen wie van de echtgenoten na de scheiding voortaan alleen de huurder zal zijn. Daarbij stelt de rechter ook vast op welke dag die beslissing ingaat en is de verhuurder gebonden aan de beslissing van de rechter. De rechtbank dient bij het nemen van de beslissing rekening te houden met alle omstandigheden van het geval. Dat brengt in de regel mee dat ten aanzien van beide echtgenoten belangen van uiteenlopende aard in aanmerking moeten worden genomen. Die belangen kunnen volgens rechtspraak van de Hoge Raad enerzijds van financiële aard zijn, maar anderzijds zijn die belangen vaak ook – in ieder geval ten dele – van immateriële of subjectieve aard, zoals de gehechtheid aan de woonruimte, de mogelijkheid of wenselijkheid dat de kinderen (bij de verzorgende ouder) in de woning kunnen blijven wonen, de afstand van de woning tot familie, school of werk, of aanpassingen die aan de woning verricht zijn met het oog op de werksituatie of lichamelijke gesteldheid van een der echtgenoten. De afweging van deze en andere omstandigheden is voorbehouden aan de rechter, die de vrijheid moet hebben om, hoewel meerdere argumenten ten gunste van de ene echtgenoot pleiten, toch doorslaggevend gewicht toe te kennen aan een bepaald belang van de andere echtgenoot (zie HR 14 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4202, rov. 3.4.2).
4.3.8.
Het is de rechtbank gebleken dat beide partijen een zeer groot belang hebben bij het huurrecht van de echtelijke woning. Aan de zijde van de man weegt zwaar dat hij in een kwetsbare gezondheidspositie verkeert waarbij hij meerdere keren per week moet dialyseren en kampt met HIV. Voor zijn gezondheid is het van belang dat hij een vaste woning heeft en niet op straat terechtkomt. De man moet namelijk in staat zijn om op vaste tijdstippen zijn medicatie te nemen en zich aan de dieetregels te kunnen houden. Kortom, voor de man is er een medische noodzakelijkheid om het huurrecht van de woning toegewezen te krijgen.
4.3.9.
Aan de zijde van de vrouw weegt zwaar dat zij de zorg draagt voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] en dat de Raad en JBRA aangeven dat de vrouw als hoofdverzorger van de kinderen met hen in de echtelijke woning moet blijven. De man heeft duidelijk aangegeven de zorg voor [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] niet te willen en te kunnen dragen. Zowel de Raad als JBRA geven aan dat er een veilige en stabiele omgeving moet worden gecreëerd voor de kinderen . Voor de vrouw is het lastiger om met vier kinderen een andere geschikte woning te vinden dan voor de man alleen. De vrouw heeft met haar loonstroken laten zien dat zij in staat is om de huur van de echtelijke woning te betalen.
4.3.10.
Alles afwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat er voor de man meer mogelijkheden bestaan om een andere woning te vinden dan voor de vrouw en de kinderen. De rechtbank acht het belang van de minderjarige kinderen dat zij een dak boven hun hoofd houden doorslaggevend en zal om die reden het huurrecht van de echtelijke woning met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw toewijzen.
4.4.
Onderhoudsbijdrage
4.4.1.
De man heeft de rechtbank verzocht een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van €1.000,- per maand. De man heeft aangevoerd dat hij geen inkomen heeft omdat zijn uitkering is gestopt toen de vrouw bij hem is ingetrokken. Aldus heeft de man een bijdrage nodig om te voorzien in zijn behoefte. De man is verder niet op de hoogte van het inkomen van de vrouw.
4.4.2.
De vrouw voert verweer en stelt dat zij geen draagkracht heeft om een bijdrage aan de man te kunnen betalen. De man kan, zodra hij op zichzelf woont, een bijstandsuitkering aanvragen en daarmee in zijn eigen behoefte voorzien.
4.4.3.
De rechtbank stelt vast dat de man zijn verzoek om een bijdrage niet van een nadere toelichting dan wel onderbouwing met bijvoorbeeld een alimentatieberekening heeft voorzien, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Daarnaast staat echter ook vast dat de vrouw de financiële zorg voor vier minderjarige kinderen heeft en dat er een hoge schuldenlast is waarvoor zij in de onderlinge verhouding tussen partijen geheel draagplichtig zal zijn. Zoals de rechtbank heeft begrepen vinden er momenteel al inhoudingen plaats op het salaris van de vrouw vanwege de openstaande schulden. Er resteert daarmee geen draagkracht aan de zijde van de vrouw voor partneralimentatie zodat het verzoek van de man ook om die reden zal worden afgewezen.
4.5.
Verdeling
4.5.1.
De man heeft verzocht de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen vast te stellen dan wel partijen te veroordelen over te gaan tot scheiding en deling.
Wettelijke beperkte gemeenschap
4.5.2.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn na 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat partijen zijn gehuwd in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.
4.5.3.
Tot de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen behoren op grond van artikel 1:94 lid 2 en lid 7 BW alle goederen die al vóór het huwelijk samen van partijen waren en alle goederen die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de peildatum hebben verkregen. Daarvan zijn (onder meer) uitgezonderd erfenissen en giften, maar ook pensioenrechten die al op basis van de wet moeten worden verevend. Wat de schulden betreft, behoren tot de gemeenschap die schulden waarvan partijen al samen schuldenaar waren vóór het huwelijk en alle schulden die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de peildatum zijn aangegaan. Daarvan zijn uitgezonderd (onder meer) de schulden die betrekking hebben op goederen die niet tot de gemeenschap behoren.
Peildatum voor omvang en samenstelling
4.5.4.
Als peildatum voor de omvang en samenstelling van de wettelijke beperkte gemeenschap geldt de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank is ingediend. Het verzoekschrift is op 9 mei 2025 ingediend, zodat in beginsel alle goederen die partijen op die datum (de zogenaamde ‘peildatum’) hadden, moeten worden verdeeld. Van de schulden die zij op de peildatum hadden, moet worden vastgesteld wie onderling welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd). Partijen zijn het erover eens dat de peildatum 9 mei 2025 is.
Peildatum voor de waardering
4.5.5.
De peildatum voor de waardering is de datum waarop de verdeling plaatsvindt, dan wel een datum zo dicht mogelijk gelegen bij dat moment, te weten de datum van de beschikking. De banksaldi en schulden worden gewaardeerd tegen de datum waarop de wettelijke beperkte gemeenschap is ontbonden, te weten 9 mei 2025.
Omvang van de gemeenschap
4.5.6.
Gelet op de hiervoor genoemde datum van ontbinding van de gemeenschap van goederen moet voor de verdeling gekeken worden naar de goederen en de schulden die op 9 mei 2025 aanwezig waren. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen met elkaar vastgesteld welke bestanddelen tot de beperkte gemeenschap van goederen behoren, namelijk:
de bankrekeningen;
de inboedel;
diverse schulden.
4.5.7.
Partijen zijn overeengekomen dat ieder de bankrekeningen behoudt die op zijn / haar naam staan, zonder nadere verrekening en dat in hun onderlinge verhouding de vrouw geheel draagplichtig zal zijn voor de schulden die op de peildatum bestaan. Partijen zijn verder overeengekomen dat de volledige inboedel – met uitzondering van de televisie – aan de vrouw zal worden toegedeeld, zonder nadere verrekening met de man. De televisie wordt aan de man toegedeeld, zonder nadere verrekening met de vrouw. Partijen gaan ervan uit dat daarmee bij helfte is verdeeld. De rechtbank zal volgens deze overeenstemming beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Amsterdam op 29 november 2019;
5.2.
bepaalt dat het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking;
5.3.
bepaalt dat de vrouw de vrouw huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres 1] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
5.4.
stelt de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen als volgt vast:
5.4.1.
aan de man wordt toegedeeld:
o de bankrekening(en) die op zijn naam staan, zonder nadere verrekening van de saldi met de vrouw;
o de televisie, zonder nadere verrekening van de waarde met de vrouw;
5.4.2.
aan de vrouw wordt toegedeeld:
o de bankrekening(en) die op haar naam staan, zonder nadere verrekening van de saldi met de man;
o de gehele inboedel, met uitzondering van de televisie, zonder nadere verrekening van de waarde met de man;
5.5.
stelt vast dat de vrouw de schulden op de peildatum als haar eigen schulden voor haar rekening neemt zonder nadere verrekening;
5.6.
verklaart deze beslissing, met uitzondering van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Overmars, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.L. Mulder op 8 augustus 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.