ECLI:NL:RBAMS:2025:6206

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
C/13/757871 / HA ZA 24-1134
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

VvE tegen gedaagden over gebruik achterpad en riolering

In deze civiele zaak heeft de VvE een rechtszaak aangespannen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over het gebruik van een achterpad en de riolering die onder het perceel van de VvE ligt. De VvE vorderde onder andere dat de rechtbank zou verklaren dat er geen erfdienstbaarheid is gevestigd ten gunste van de gedaagden en dat zij hen zou verbieden het achterpad te gebruiken. De gedaagden vorderden op hun beurt dat de rechtbank zou erkennen dat zij recht hebben op het gebruik van het achterpad en dat er een erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring. Tijdens de procedure hebben de gedaagden hun perceel verkocht, waardoor de rechtbank oordeelde dat de VvE geen belang meer had bij haar vorderingen. De rechtbank verklaarde zowel de VvE als de gedaagden niet-ontvankelijk in hun vorderingen. De rechtbank oordeelde dat de VvE geen belang meer had bij haar vorderingen, omdat zij deze tegen de nieuwe eigenaren van het perceel aan de [adres 2] zou moeten instellen. De rechtbank compenseerde de proceskosten, waarbij de gedaagden werden veroordeeld tot betaling van de kosten die de VvE had gemaakt voor de mondelinge behandeling. Het vonnis werd uitgesproken op 13 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/757871 / HA ZA 24-1134
Vonnis van 13 augustus 2025
in de zaak van
VVE [eiser],
in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de VvE,
advocaat: mr. M.B. van Munster,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

beiden wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. F.A.J.H. de Lugt.

1.De zaak in het kort

1.1.
Het perceel waar het appartementengebouw aan de [adres 1] op staat (hierna: het perceel van de VvE) grenst aan het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de [adres 2] . Aan de achterzijde van het perceel van de VvE loopt een pad (hierna: het achterpad) waar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gebruik van maken. De VvE wil dat de rechtbank bepaalt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , zonder toestemming van de VvE, geen gebruik mogen maken van het achterpad. Ook wil de VvE dat de riolering van het tuinhuis van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] losgekoppeld wordt van de riolering van de VvE onder het achterpad. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] willen op hun beurt dat de rechtbank bepaalt dat zij recht hebben op het gebruik van het achterpad.
1.2.
Lopende de procedure hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het perceel aan de [adres 2] verkocht en geleverd aan derden. De rechtbank oordeelt dat de VvE door die verkoop geen belang meer heeft bij haar vorderingen en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daardoor de gevraagde verklaringen voor recht niet meer kunnen krijgen. Daarom verklaart de rechtbank zowel de VvE als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 oktober 2024, met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid en (voorwaardelijke) incidentele conclusie tot schorsing tevens houdende eis in reconventie, met producties,
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) incidenten tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie,
  • de email van 10 januari 2025 van de griffie van de rechtbank dat op de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid en op het verzoek op schorsing nog niet zal worden beslist,
  • het tussenvonnis van 19 maart 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 juni 2025 en de daarin genoemde stukken.
2.2.
Daarna is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

3.De vorderingen

in conventie
3.1.
De VvE vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. te verklaren voor recht dat er géén erfdienstbaarheid is gevestigd of anderszins tot stand is gekomen ten laste van het perceel van de VvE (gemeente [gemeente] , [sectie + nummer 1] ) en ten dienste van het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gemeente [gemeente] , [sectie + nummer 2] );
II. gedaagden te verbieden na betekening van het in dezen te wijzen vonnis het perceel van de VvE te betreden, tenzij de VvE hier voorafgaand aan dat betreden incidenteel mee heeft ingestemd;
III. gedaagden te gebieden om binnen 30 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de riolering van hun perceel volledig los te (laten) koppelen van de riolering die zich bevindt op, althans onder, het perceel van de VvE;
IV. gedaagden te veroordelen tot betaling van een dwangsom van EUR 500,-, met een maximum van EUR 50.000,-, althans een door U E.A. te bepalen dwangsom, per dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat gedaagden met de gehele of gedeeltelijke nakoming van het onder II en III gevorderde in gebreke blijven;
V. gedaagden te veroordelen tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag aan buitengerechtelijke kosten ad € 925,- te vermeerderen met de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten te rekenen vanaf de datum van dit exploot tot de dag van algehele voldoening, althans een ander door U Edelachtbare in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke kosten en rente;
VI. gedaagden te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het te dezer zaken te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
De VvE voert aan dat het achterpad en de riolering daaronder eigendom zijn van de VvE en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] inbreuk maken op de eigendomsrechten van de VvE door gebruik te maken van het achterpad en de onderliggende riolering.
in reconventie
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen – na wijziging van eis – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis (volgens nummering van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ):
Primair
II. te verklaren voor recht dat er sprake is van een (door verjaring) gevestigde erfdienstbaarheid van overpad ten gunste van het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (kadastraal nummer [sectie + nummer 2] ) en ten laste van het perceel van de VvE (kadastraal nummer [sectie + nummer 1] ) op grond waarvan de gebruikers van het perceel van (thans) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over het achterpad naar de openbare weg mogen komen en gaan, en de VvE te veroordelen om mee te werken aan de inschrijving van de door ontstane erfdienstbaarheid in de openbare registers binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per (gedeelte van een) dag dat de VvE daarmee volledig dan wel gedeeltelijk in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00, dan wel subsidiair te bepalen dat het vonnis in de zin van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de voor de inschrijving van de verkregen erfdienstbaarheid benodigde akte in de openbare registers en bepaalt dat het vonnis kan worden ingeschreven in de openbare registers;
Subsidiair
III. te verklaren voor recht dat er sprake is van een buurweg, ofwel een recht van overpad, dan wel een (gebruikers)overeenkomst bestaat, op grond waarvan de gebruikers van het perceel van (thans) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over het achterpad naar de openbare weg mogen komen en gaan, en de VvE te veroordelen om mee te werken aan de inschrijving van de overeenkomst ofwel het recht van overpad in de openbare registers binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per (gedeelte van een) dag dat de VvE daarmee volledig dan wel gedeeltelijk in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00;
Meer subsidiair
IV. Het achterpad aan te wijzen als noodweg in de zin van artikel 5:57 BW, althans voor recht te verklaren dat het achterpad als noodweg kwalificeert, waarover de gebruikers van het perceel van [gedaagde 1] c.s. van en naar de openbare weg mogen komen en gaan, en de VvE te veroordelen om mee te werken aan de inschrijving van een akte vestiging noodweg, althans verklaring voor recht van noodweg, in de openbare registers binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per (gedeelte van een) dag dat de VvE daarmee volledig dan wel gedeeltelijk in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00, dan wel subsidiair te bepalen dat het vonnis in de zin van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de voor de inschrijving van de noodweg benodigde akte in de openbare registers en bepaalt dat het vonnis kan worden ingeschreven in de openbare registers;
V. De VvE te veroordelen in de kosten van inschrijving in de openbare registers;
Primair en (meer) subsidiair
VI. De VvE te veroordelen om de proceskosten te voldoen binnen 14 dagen na de datum van het vonnis, en – voor het geval dat voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening;
VII. De VvE te veroordelen tot betaling van de nakosten zonder betekening, dan wel in het geval van betekening, te voldoen binnen 14 dagen nadat het vonnis is gewezen en – voor het geval voldoening van de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
3.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren onder andere aan dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan en dat de VvE toestemming heeft gegeven om het achterpad te gebruiken. Verder zouden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het achterpad als noodweg mogen gebruiken, omdat er geen andere route vanuit hun achtertuin naar de openbare weg is.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het perceel aan de [adres 2] inmiddels hebben verkocht en geleverd aan derden, heeft de VvE voor de mondelinge behandeling aan de rechtbank gevraagd om de procedure door te halen. Volgens de VvE hebben beide partijen door de verkoop namelijk geen belang meer bij hun vorderingen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zich verzet tegen de doorhaling van de procedure, omdat zij stellen nog wel belang te hebben bij hun vorderingen in reconventie.
4.2.
Voordat de rechtbank aan de beoordeling van de standpunten van partijen over de inhoud van zaak begint, moet zij eerst beoordelen of partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
4.3.
Artikel 3:302 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een persoon die onmiddellijk bij een rechtsverhouding is betrokken de rechter kan vragen om over die rechtsverhouding een verklaring voor recht uit te spreken. Het artikel eist dus dat de partij die een verklaring voor recht vordert rechtstreeks betrokken is bij de verhouding waar de verklaring voor recht over gaat. Artikel 3:303 BW bepaalt daarnaast dat niemand een vordering kan instellen waarbij hij onvoldoende belang heeft.
4.4.
De rechtbank oordeelt dat de VvE geen belang meer heeft bij haar vorderingen in deze procedure. De VvE heeft ook zelf aangegeven geen belang meer te hebben bij haar vorderingen, omdat zij die niet tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] maar tegen de nieuwe eigenaren van het perceel aan de [adres 2] zal moeten instellen. Daarom wordt de VvE niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
4.5.
De rechtbank oordeelt dat ook [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De vorderingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn allemaal verklaringen voor recht, met daaraan gekoppeld en daarvan afhankelijk een veroordeling om mee te werken aan inschrijving in de openbare registers van die verklaringen voor recht. De gevraagde verklaringen voor recht gaan over de rechtsverhouding tussen de eigenaren van het perceel aan [adres 2] en de VvE. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn geen eigenaren meer van het perceel aan [adres 2] . Omdat een verklaring voor recht alleen is bedoeld om een rechtsverhouding tussen onmiddellijk betrokkenen – in dit geval de VvE en de nieuwe eigenaren van het perceel – bindend vast te stellen, kunnen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de gevraagde verklaringen voor recht niet krijgen. Dat zij, in verband met een aansprakelijkheidsstelling van de kopers van het perceel, mogelijk een indirect belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtbank van hun vorderingen, staat hier los van.
4.6.
De verwijzing van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] naar een uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden kan hen niet baten. [1] In dat arrest heeft het hof, ondanks de verkoop van percelen lopende het hoger beroep, toch een inhoudelijke beoordeling gedaan, omdat hij oordeelde dat de partij in kwestie daar belang bij had in het kader van het hoger beroep tegen de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling. Dat speelt in de zaak tussen de VvE en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet.
4.7.
De rechtbank komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de stellingen van de VvE en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Omdat de rechtbank – op andere gronden – oordeelt dat de VvE niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, hoeft de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ingediende incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid van de VvE niet meer te worden besproken. Hetzelfde geldt voor de (voorwaardelijke) incidentele conclusie tot schorsing van de procedure; die conclusie hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de email van 13 juni 2025 ingetrokken.
Proceskosten
4.8.
Omdat beide partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen en in die zin dus geen gelijk krijgen, vindt de rechtbank dat zij in beginsel ieder de eigen proceskosten moeten dragen. De rechtbank ziet echter aanleiding om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de kosten die de VvE heeft moeten maken voor de mondelinge behandeling. De VvE heeft voor de zitting terecht om doorhaling van de procedure gevraagd en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zich daartegen verzet. Daarom is de geplande mondelinge behandeling doorgegaan en heeft de VvE daarvoor onnodig kosten moeten maken. De rechtbank veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in die kosten van € 614,00 voor salaris gemachtigde (1 punt). De door de VvE gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart de VvE niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3.
verklaart [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten van de VvE van € 614,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, rechter, bijgestaan door mr. R.D. Lok, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3287.