ECLI:NL:RBAMS:2025:6214

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
1310951825
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging van zorgverleners door verdachte met psychische problemen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zorgverleners. De verdachte, geboren in 1994, heeft op 7 april 2025 een zorgverlener, aangeduid als [slachtoffer 1], mishandeld door haar met een vuist tegen het hoofd te slaan. Dit gebeurde terwijl zij haar werkzaamheden als ambtenaar uitoefende. Op 8 april 2025 heeft de verdachte ook andere zorgverleners, [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], bedreigd met de dood en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten psychotisch was, maar niet volledig ontoerekeningsvatbaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van 85 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 400,- toegewezen aan [slachtoffer 1] voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, rekening houdend met zijn psychische problematiek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/109518-25
Datum uitspraak: 10 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ,
thans verblijvende op het adres van de [naam stichting/kliniek] :
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juli 2025. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Rafik naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1
poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 7 april 2025 in Amsterdam.
Subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling van [slachtoffer 1] in haar hoedanigheid als ambtenaar.
feit 2
bedreiging van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling op 8 april 2025 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar de aangifte van [slachtoffer 1] , de letselverklaring en de getuigenverklaring van [slachtoffer 3] . Door krachtig met een vuist tegen het gezicht te slaan, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 3] hierdoor zwaar letsel zou oplopen.
Feit 2
Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ook de onder feit 2 ten laste gelegde bedreigingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] en de getuigenverklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling nu uit de letselverklaring volgt dat [slachtoffer 1] enkel een klein wondje had bovenop haar hoofd. Aldus is sprake geweest van een klap bovenop het hoofd, niet tegen de slaap. Een klap bovenop het hoofd levert geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Dat uit de verklaring van [slachtoffer 3] zou volgen dat verdachte een krachtige vuistslag gaf tegen de linkerkant van het hoofd van [slachtoffer 1] , doet hier niet aan af. De letselverklaring is immers objectief bewijs en daaruit volgt dat ze bovenop haar hoofd is geraakt.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman geen opmerkingen.
Feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich de bedreigingen niet kan herinneren. Hij kan zich wel herinneren dat hij boos en gefrustreerd was en dat hij dit uitte in een rap. Hij heeft toen willekeurige dingen geroepen. Het was niet de bedoeling om de medewerkers van de kliniek te bedreigen. De raadsman heeft aangegeven dat hij zich kan voorstellen dat deze uitingen als bedreigend zijn ervaren.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat een enkele vuistslag boven op het hoofd geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert, waardoor geen sprake kan zijn van een poging hiertoe. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van een ambtenaar, in dit geval een zorgverlener, wel bewezen. De rechtbank stelt op basis van de aangifte van [slachtoffer 1] , de letselverklaring betreffende [slachtoffer 1] en de verklaring van getuige [slachtoffer 3] vast dat verdachte met zijn vuist [slachtoffer 1] tegen haar hoofd heeft geslagen. Dat [slachtoffer 1] ten tijde van de mishandeling een ambtenaar was blijkt uit het feit dat ze werkzaam was als begeleider bij de forensisch psychiatrische kliniek [naam kliniek] , onderdeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen, vallende onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Feit 2
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van aangever [slachtoffer 2] en de getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] vast dat verdachte hen heeft bedreigd door het uiten van dreigende taal. Zo heeft verdachte onder andere gezegd:
“Denk je dat je blijft leven? Als je komt, ga ik jullie keel doorsnijden. Ik ga jullie aan mijn kniffi rijgen.”Dat hier sprake zou zijn geweest van een ‘rap’, maakt het voor de rechtbank niet anders. Verdachte heeft immers ter zitting verklaard dat hij boos en gefrustreerd was en dat hij toen via de intercom aan het ‘rappen’ was. Daaruit kan worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had om zijn bedreigende “rap” via de intercom ten gehore te brengen van de medewerkers en, gelet op de voorafgegane mishandeling en de bedreigende aard van de woorden, hebben zij zich hierdoor ook bedreigd kunnen voelen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit1
op 7 april 2025 te Amsterdam, een ambtenaar [slachtoffer 1] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door met gebalde vuist tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan;
Feit 2
op 8 april 2025 te Amsterdam, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen:
- “ Als je komt ga ik jullie keel doorsnijden” en
- “ Ik ga jullie aan mijn kniffi rijgen” en
- “ Jullie gaan allemaal dood” en
- “ Ik ga alle chicks hier neuken in hun kontje”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte strafbaar is voor beide feiten. Hoewel verdachte in een psychose zat, is onvoldoende gebleken dat sprake was van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Ter zitting is gebleken dat verdachte zich nog alles weet te herinneren van voor én na de door hem gegeven klap. Daarnaast heeft verdachte aangegeven hoe hij normaliter zijn psychoses ervaart. Als hij in een psychose zit, ervaart hij wat hij een ‘babyhandicap’ noemt: dan krijgt hij een paniekaanval en moet zijn ouders spreken en/of kan niet alleen zijn. Dit sluit niet aan bij de veronderstelling dat hij zich door zijn psychose niks meer zou herinneren van zijn handelen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op ontoerekeningsvatbaarheid toekomt. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt al jaren in instellingen verblijft, zeer vaak paniekaanvallen heeft en ten tijde van de ten laste gelegde feiten verkeerde in een psychose. Dat sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid is voldoende aannemelijk.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Van volledige ontoerekenbaarheid is pas sprake als ten tijde van het ten laste gelegde feit sprake was van een stoornis als bedoeld in artikel 39 Sr als gevolg waarvan de verdachte niet kon begrijpen dat het ten laste gelegde feit wederrechtelijk was of niet in staat was in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde feit. [1]
Verdachte heeft de feiten gepleegd terwijl hij op op de afdeling voor hoog intensieve begeleide zorg (HIBZ)) bij [naam kliniek] verbleef. Na de gepleegde feiten is hij uiteindelijk opgenomen met een (civiele) zorgmachtiging in de [naam stichting/kliniek] , maar in het dossier bevinden zich geen medische stukken betreffende verdachte. Ook heeft er geen psychiatrisch forensisch onderzoek plaatsgevonden waarbij beoordeeld is in hoeverre verdachte (on)toerekeningsvatbaar was ten tijde van de gepleegde feiten. De rechtbank is echter van oordeel dat op basis van het dossier in voldoende mate valt vast te stellen dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde psychotisch was.
De vraag dient zich dan aan in hoeverre de psychose de bewezen feiten heeft beïnvloed.
De rechtbank vindt dat er onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn in het dossier om aan te nemen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was. Al hoewel verdachte op 7 en 8 april 2025 psychotisch was, heeft hij zowel ter zitting als bij de politie verklaard over hetgeen vooraf is gegaan aan de klap die hij op 7 april 2025 heeft uitgedeeld. Ter zitting heeft verdachte ook nog (heel) gedetailleerd verklaard over wat er is gebeurd nadat hij de klap had gegeven. Ook over de geuite bedreigingen heeft verdachte onder meer kunnen verklaren dat hij aan het rijmen/rappen was en dat hij heel boos was. Dat verdachte zich de momenten voor en na wel, maar tijdens de ten laste gelegde feiten niet of nauwelijks kan herinneren, is niet goed verklaarbaar. Gelet hierop ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te concluderen dat het handelen van verdachte uitsluitend door zijn ziektebeeld werd bepaald.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank verdachte strafbaar voor de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank ziet echter wel voldoende aanknopingspunten in het dossier om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de psychische problematiek van verdachte. Het is aannemelijk dat de gevolgen van de stoornis van verdachte ook bij het plegen van de feiten van invloed is geweest op het handelen van verdachte.
Er is verder geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeelt tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, te weten 84 dagen, met aftrek van het voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
In geval verdachte toerekeningsvatbaar wordt geacht, heeft de raadsman met de officier van justitie verzocht om een straf conform het voorarrest op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling en bedreiging van zorgverleners tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden. Dit betreffen ernstige feiten, omdat zorgverleners hun werkzaamheden veilig moeten kunnen uitoefenen. De mishandelde en bedreigde zorgverleners zetten zich nota bene juist in om mensen met ernstige psychische problemen, zoals verdachte, te helpen.
Persoon van de verdachte
Zoals hiervoor onder 6 overwogen is bij verdachte sprake van een psychotische stoornis. De psychotische stoornis was aanwezig ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en ligt daaraan mede ten grondslag.
De reclassering heeft zich in haar advies van 6 juli 2025 op het standpunt gesteld dat een eventueel op te leggen toezicht op dit moment geen meerwaarde heeft. Verdachte is immers, op grond van een civiele zorgmachtiging, opgenomen op de BIC-afdeling van de [naam stichting/kliniek] .
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 juni 2025. Hieruit blijkt dat eerder voor soortgelijke feiten met de politie in aanraking is geweest, maar dat toen geen vervolging heeft plaatsgevonden omdat destijds ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleerde.
Straf
Zoals in rubriek 6 besproken, zal de rechtbank de feiten verdachte in verminderde mate toerekenen. Hier houdt de rechtbank rekening mee bij de op te leggen straf.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend en geboden is. Het voorarrest berekent de rechtbank op 85 dagen. Verdachte hoeft in aanvulling op zijn voorarrest dus geen gevangenisstraf meer uit te zitten. Daarbij zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, omdat verdachte de op te leggen gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft uitgezeten.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 400,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 400,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 7 april 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De rechtbank zal de maximale duur van de gijzeling bepalen op 8 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
85 (vijfentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot een bedrag van € 400,- (vierhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 400,- (vierhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 8 dagen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en J.C.E. Krikke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2025.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[…]
[…]

Voetnoten

1.Zie conclusie PG ECLI:NL:PHR:2023:610, randnummer 153.