7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft personeel van twee horecagelegenheden bedreigd en daarbij ook een tafel beschadigd. Het gaat om nare doodsbedreigingen, waarbij mensen op hun werk zijn lastiggevallen door verdachte. Dit is een plek waar zij makkelijk vindbaar zijn, wat zorgt voor extra angst bij de slachtoffers. Bovendien is extra beangstigend dat verdachte een onberekenbare indruk maakt en om het minste of geringste agressief wordt. Ook de rechtbank acht dit zorgwekkend.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 juli 2025. Hieruit blijkt dat verdachte sinds 2018 in beeld komt voor soortgelijke feiten. Laatstelijk werd hij in 2021 veroordeeld voor soortgelijke feiten, waarbij hem een tbs-maatregel met voorwaarden werd opgelegd. Deze maatregel is beëindigd op 14 februari 2024.
Deskundigen rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van 28 januari 2025 van psycholoog mr. drs. R.A. Sterk en 29 januari 2025 van drs. M.H. Diawara, het reclasseringsadvies van 6 mei 2025 opgesteld door reclasseringswerker [persoon 1] alsook de eerder opgestelde reclasseringsrapportages van 14 december 2023 en 26 januari 2024.
In de Pro Justitia rapportages komen beide rapporteurs tot de conclusie dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek en dat er geen vragen kunnen worden beantwoord.
De reclasseringsadviezen van 14 december 2023 en 26 januari 2024 gaan over het verloop van de eerder aan verdachte opgelegde tbs-maatregel met voorwaarden. In het reclasseringsadvies van 14 december 2023 adviseerde de reclassering om de maatregel te beëindigen. De reclassering schreef hierover het volgende:
“
Zoals beschreven heeft betrokkene het afgelopen jaar een positieve ontwikkeling laten zien. Zo is hij langdurig abstinent van cocaïnegebruik, lijkt de relatie met zijn partner gestabiliseerd en komt hij zijn afspraken bij zowel de reclassering als bij behandelaren na en hebben er zich geen nieuwe politie- of justitie contacten voorgedaan.
(…)Gezien de onzekerheden die er nog zijn is het voorstelbaar om de maatregel te verlengen. Echter ziet zowel de reclassering als de pro Justitia rapporteur weinig meerwaarde in het verlengen van deze maatregel. Deze onzekerheden blijven namelijk bestaan zolang de maatregel van kracht blijft. De mogelijkheden om zijn vaardigheden te toetsen in het buitenland, na vele jaren van afwezigheid, kan hij niet tot uitvoering brengen. De tbs-maatregel legt een beperkende werking op.”
In het reclasseringsadvies van 6 mei 2025 adviseert de reclassering om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling, een drugsverbod, een alcoholverbod en een locatiegebod. Ook is geadviseerd om een GVM op te leggen, omdat de inschatting is dat verdachte voor langere duur een extern kader nodig heeft om abstinentie te waarborgen. De reclassering ziet het middelengebruik en dan met name het gebruik van cocaïne als voornaamste risicofactor.
Reclasseringswerker [persoon 1] heeft ter terechtzitting zijn advies waar nodig toegelicht en aangevuld. Hij heeft toegevoegd dat geadviseerd wordt om verdachte ambulant te behandelen, omdat verdachte tijdens zijn schorsing heeft laten zien abstinent te kunnen blijven en geen andere problematiek aanwezig is die om een klinische behandeling vraagt. Het behandeldoel voor verdachte is het niet gebruiken van verdovende middelen. Alleen als het niet mogelijk blijkt om dit vol te houden in de eigen omgeving van verdachte, zijn er weinig andere mogelijkheden dan het opleggen van de tbs-maatregel.
Strafoplegging
De rechtbank legt geen tbs-maatregel met voorwaarden op, omdat de rechtbank van oordeel is dat geen behandeldoel is gediend met opleggen van de tbs-maatregel, mede gelet op eerdere rapportages op grond waarvan de eerder opgelegde tbs-maatregel beëindigd is. Op de voorgrond staat het middelengebruik van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het risico op het middelengebruik voldoende kan worden ondervangen door de straf die de rechtbank aan verdachte oplegt.
Alles afwegende, acht de rechtbank de volgende straf passend en geboden. De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 102 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank legt een proeftijd op van 5 jaren omdat de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de aantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Het voorarrest berekent de rechtbank op 258 dagen. Verdachte hoeft in aanvulling op zijn voorarrest dus geen gevangenisstraf meer uit te zitten.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de hieronder te noemen bijzondere voorwaarden, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.