ECLI:NL:RBAMS:2025:6215

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
1316431124
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging en vernieling in horecagelegenheden

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die personeel van twee horecagelegenheden heeft bedreigd en een tafel heeft beschadigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 mei 2024 in Amsterdam een tafel toebehorend aan een hotel heeft vernield en medewerkers van het hotel heeft bedreigd met de dood. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 25 juni tot en met 26 juni 2024 in Rotterdam een andere persoon bedreigd. De rechtbank heeft geen tbs-maatregel opgelegd, omdat zij van oordeel is dat er geen behandeldoel gediend is met de tbs-maatregel, mede gezien eerdere rapportages die leidden tot de beëindiging van een eerdere tbs-maatregel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 102 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een drugs- en alcoholverbod, en een locatiegebod met elektronische monitoring. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het risico op recidive in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/164311-24 (A) en 10/285133-24 (B)
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juli 2025. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde
parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Grünfeld, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.N. de Jager, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen reclasseringswerker [persoon 1] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
1. vernieling, beschadiging, onbruikbaar maken en/of wegmaken van een tafel toebehorend aan het [naam hotel] op 9 mei 2024 in Amsterdam;
2. bedreiging van [slachtoffer 1] en/of één of meer medewerkers van het [naam hotel] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling op 9 mei 2024 in Amsterdam;
Zaak B:
bedreiging van [slachtoffer 2] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling in de periode van 25 juni 2024 tot en met 26 juni 2024 in Rotterdam;
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen op grond van de aangifte, de foto van de tafel en de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris. De onder 2 ten laste gelegde bedreiging acht de officier van justitie bewezen op grond van de aangiftes van het [naam hotel] en van [slachtoffer 1] . Daarnaast dient de vernieling van de tafel, hetgeen verdachte heeft bekend, als ondersteunend bewijs voor de bedreiging.
Zaak B
De in zaak B ten laste gelegde bedreiging acht de officier van justitie bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] , de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en de beschrijving van de camerabeelden bij [naam café] .
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard over een incident op een andere dag dan de ten laste gelegde datum. De aangifte van het [naam hotel] wordt daarom onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Voorts heeft verdachte de bedreiging ontkend.
Zaak B
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van de bedreiging van [slachtoffer 2] , vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De getuigenverklaringen in het dossier zijn niet betrouwbaar, omdat deze zijn afgelegd nadat aangever en de getuigen onderling hebben gesproken over verdachte. Verder is op de camerabeelden geen geluid te horen. Daarom kan niet overtuigend worden vastgesteld welke bewoordingen met welke intentie door verdachte zijn gebezigd. Verder heeft verbalisant op de beelden geen snijbeweging waargenomen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
Beschadiging van de tafel
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bekennende verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris en de aangifte van het [naam hotel] wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich op 9 mei 2024 schuldig heeft gemaakt aan het beschadigen van een tafel toebehorend aan het [naam hotel] , door met een mes in die tafel te steken.
Bedreiging van medewerkers van het [naam hotel]
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de aangifte van het [naam hotel] en de aangifte van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich op 9 mei 2024 schuldig heeft gemaakt aan het bedreigen van [slachtoffer 1] en een andere medewerker van het [naam hotel] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Hoewel in de aangifte van [slachtoffer 1] een andere datum is genoemd dan de datum van het ten laste gelegde, is op basis van de inhoud van de aangifte duidelijk dat aangever verklaart over het incident op 9 mei 2024. Immers komt de beschrijving van het incident overeen met de aangifte van het [naam hotel] en is ook door [slachtoffer 1] verklaard over de beschadiging van de tafel. Voorts stelt de rechtbank vast dat het moment waarop [slachtoffer 1] aangifte doet (15 mei 2024 om 21:40 uur) dezelfde datum en tijdstip is die de politie als pleegdatum/tijd heeft opgenomen. Tenslotte heeft verdachte heeft bekend de tafel te hebben beschadigd en zat verdachte gedetineerd op 15 mei 2024. De rechtbank stelt daarom vast dat sprake is van een kennelijke verschrijving in de aangifte voorzover het om de pleegdatum/tijd gaat. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Ambtshalve merkt de rechtbank op dat de dreigende woorden van verdachte zich niet direct hebben gericht tegen [slachtoffer 1] . Door de combinatie van de woorden, de boosheid en het steken met het mes in de tafel kon echter bij beide medewerkers de redelijke vrees zijn ontstaan dat verdachte zijn levensbedreigingen tegen één van hen zou waarmaken. De rechtbank acht de bedreiging van beiden daarom bewezen.
Zaak B
Bedreiging van [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de aangifte van [slachtoffer 2] , de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 2] en de beschrijving van de camerabeelden bij [naam café] wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich in de periode van 25 juni 2024 tot en met 26 juni 2024 schuldig heeft gemaakt aan het bedreigen van [slachtoffer 2] door hem dreigende woorden toe te voegen, een snijbeweging met zijn hand langs zijn keel te maken terwijl hij [slachtoffer 2] aankeek en met de vuisten op de deur te bonken en aan de deurklink te trekken terwijl hij met zijn vinger naar [slachtoffer 2] wees.
Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte is op de beelden herkend door een verbalisant die verdachte kent van eerdere surveillances. De getuigenverklaringen ondersteunen de verklaring van aangever. De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen te twijfelen, nu deze getuigen hebben verklaard vanuit hun eigen beleving. Dat op de beelden niet is te zien dat verdachte een snijbeweging maakt, levert geen contra-indicatie op voor het ten laste gelegde, nu de beelden van overdag zijn en getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte de snijbeweging maakte na middernacht op 26 juni 2024. De verweren van de verdediging worden daarom verworpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A
1. op 9 mei 2024 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een tafel, die aan [naam hotel] toebehoorde heeft beschadigd;
2. op 9 mei 2024 te Amsterdam [slachtoffer 1] en één medewerker van het [naam hotel] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] en die medewerker dreigend de woorden toe te voegen:
- “ Weet je wel wie ik ben, ik ben een hele grote klant. Wie is die vrouw, je hebt geen idee, ik ga je vermoorden”, en
- “ I kill that woman” althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en daarbij met een mes in een tafel te steken;
Zaak B
in de periode van 25 juni 2024 tot en met 26 juni 2024 te Rotterdam, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen
- “ Vrienden van mij uit [plaats 1] komen jou omleggen of ik ga het zelf doen.”
- “ Als ze mij uit het land zetten, dan kom ik terug uit Irak om jou met een pistool door het hoofd te schieten.”
- “ Ik kom terug, ga jou vinden en doodmaken.” en
- een snijbeweging met zijn hand over zijn keel te maken, terwijl hij die [slachtoffer 2] aankeek en
- meermalen met de vuisten op de deur te bonken en aan de deurklink te trekken, terwijl hij met zijn vinger naar die [slachtoffer 2] wees.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 256 dagen, met aftrek van voorarrest. Hij heeft daarbij gevorderd de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen en deze voorwaarden en het toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Rekening houdend met de ernst van de feiten, de kans op recidive en omdat verdachte eerder tot tbs met voorwaarden is veroordeeld voor eveneens bedreigingen, acht de officier de oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden noodzakelijk. Verder heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: GVM) op te leggen. Bij verdachte is sprake van een stoornis in het gebruik van cocaïne. Ook na beëindiging van de tbs-maatregel heeft verdachte een extern kader nodig om abstinentie te waarborgen. Dit is nodig ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen en af te zien van de oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden en een GVM. Bij verdachte is geen sprake van een persoonlijkheidsstoornis, maar van misbruik van cocaïne waardoor psychische problemen ontstaan. De aan verdachte eerder opgelegde tbs-maatregel met voorwaarden is beëindigd omdat de rapporteurs hier geen meerwaarde meer in zagen. De reclassering acht een ambulant kader voldoende om de problematiek van verdachte aan te pakken. Daar komt bij dat verdachte zich sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis goed aan zijn schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, waaronder abstinentie.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft personeel van twee horecagelegenheden bedreigd en daarbij ook een tafel beschadigd. Het gaat om nare doodsbedreigingen, waarbij mensen op hun werk zijn lastiggevallen door verdachte. Dit is een plek waar zij makkelijk vindbaar zijn, wat zorgt voor extra angst bij de slachtoffers. Bovendien is extra beangstigend dat verdachte een onberekenbare indruk maakt en om het minste of geringste agressief wordt. Ook de rechtbank acht dit zorgwekkend.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 juli 2025. Hieruit blijkt dat verdachte sinds 2018 in beeld komt voor soortgelijke feiten. Laatstelijk werd hij in 2021 veroordeeld voor soortgelijke feiten, waarbij hem een tbs-maatregel met voorwaarden werd opgelegd. Deze maatregel is beëindigd op 14 februari 2024.
Deskundigen rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van 28 januari 2025 van psycholoog mr. drs. R.A. Sterk en 29 januari 2025 van drs. M.H. Diawara, het reclasseringsadvies van 6 mei 2025 opgesteld door reclasseringswerker [persoon 1] alsook de eerder opgestelde reclasseringsrapportages van 14 december 2023 en 26 januari 2024.
In de Pro Justitia rapportages komen beide rapporteurs tot de conclusie dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek en dat er geen vragen kunnen worden beantwoord.
De reclasseringsadviezen van 14 december 2023 en 26 januari 2024 gaan over het verloop van de eerder aan verdachte opgelegde tbs-maatregel met voorwaarden. In het reclasseringsadvies van 14 december 2023 adviseerde de reclassering om de maatregel te beëindigen. De reclassering schreef hierover het volgende:

Zoals beschreven heeft betrokkene het afgelopen jaar een positieve ontwikkeling laten zien. Zo is hij langdurig abstinent van cocaïnegebruik, lijkt de relatie met zijn partner gestabiliseerd en komt hij zijn afspraken bij zowel de reclassering als bij behandelaren na en hebben er zich geen nieuwe politie- of justitie contacten voorgedaan.
(…)Gezien de onzekerheden die er nog zijn is het voorstelbaar om de maatregel te verlengen. Echter ziet zowel de reclassering als de pro Justitia rapporteur weinig meerwaarde in het verlengen van deze maatregel. Deze onzekerheden blijven namelijk bestaan zolang de maatregel van kracht blijft. De mogelijkheden om zijn vaardigheden te toetsen in het buitenland, na vele jaren van afwezigheid, kan hij niet tot uitvoering brengen. De tbs-maatregel legt een beperkende werking op.”
In het reclasseringsadvies van 6 mei 2025 adviseert de reclassering om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling, een drugsverbod, een alcoholverbod en een locatiegebod. Ook is geadviseerd om een GVM op te leggen, omdat de inschatting is dat verdachte voor langere duur een extern kader nodig heeft om abstinentie te waarborgen. De reclassering ziet het middelengebruik en dan met name het gebruik van cocaïne als voornaamste risicofactor.
Reclasseringswerker [persoon 1] heeft ter terechtzitting zijn advies waar nodig toegelicht en aangevuld. Hij heeft toegevoegd dat geadviseerd wordt om verdachte ambulant te behandelen, omdat verdachte tijdens zijn schorsing heeft laten zien abstinent te kunnen blijven en geen andere problematiek aanwezig is die om een klinische behandeling vraagt. Het behandeldoel voor verdachte is het niet gebruiken van verdovende middelen. Alleen als het niet mogelijk blijkt om dit vol te houden in de eigen omgeving van verdachte, zijn er weinig andere mogelijkheden dan het opleggen van de tbs-maatregel.
Strafoplegging
De rechtbank legt geen tbs-maatregel met voorwaarden op, omdat de rechtbank van oordeel is dat geen behandeldoel is gediend met opleggen van de tbs-maatregel, mede gelet op eerdere rapportages op grond waarvan de eerder opgelegde tbs-maatregel beëindigd is. Op de voorgrond staat het middelengebruik van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het risico op het middelengebruik voldoende kan worden ondervangen door de straf die de rechtbank aan verdachte oplegt.
Alles afwegende, acht de rechtbank de volgende straf passend en geboden. De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 102 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank legt een proeftijd op van 5 jaren omdat de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de aantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Het voorarrest berekent de rechtbank op 258 dagen. Verdachte hoeft in aanvulling op zijn voorarrest dus geen gevangenisstraf meer uit te zitten.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de hieronder te noemen bijzondere voorwaarden, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
T.a.v. zaak A, feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
T.a.v. zaak A, feit 2 en zaak B:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
360 (driehonderdzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
102 (honderdtwee) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
5 (vijf) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
- Veroordeelde meldt zich binnen 3 dagen na 13 augustus 2025 bij verslavingsreclassering Iriszorg op het adres: [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
- Veroordeelde laat zich behandelen door een bij de reclassering nader te bepalen behandelinstelling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Drugsverbod
- Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Alcoholverbod
- Veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Locatiegebod (met elektronische monitoring)
- Veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres: [adres 1] , zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start van het locatiegebod hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatiegebod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2025.
[...]