ECLI:NL:RBAMS:2025:6375

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
11590358 \ CV EXPL 25-4265
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde bedragen na identiteitsfraude door spoofing

In deze zaak heeft eiser, een V.O.F., een vordering ingesteld tegen gedaagde wegens onverschuldigde betaling na slachtoffer te zijn geworden van spoofing. Eiser heeft op 26 juni 2024 een bedrag van € 5.034,29 overgemaakt naar de bankrekening van gedaagde, die zich voordeed als medewerker van ABN AMRO Bank. Eiser deed aangifte van identiteitsfraude en verzocht de bank om de overboeking ongedaan te maken. De bank heeft slechts € 0,29 teruggestort. Gedaagde ontkent het bedrag te hebben ontvangen en stelt dat haar nicht de beschikking had over de bankrekening. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde het bedrag moet terugbetalen, omdat er geen rechtsgrond was voor de betaling. De rechter wijst de vordering van eiser toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11590358 \ CV EXPL 25-4265
Vonnis van 5 september 2025
in de zaak van
[eiser] V.O.F.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. H.F.C. Hoogendoorn,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. S.E. Van den Hout.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eiser] van 3 maart 2025 met producties 1 t/m 5;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] met producties 1 t/m 9;
- het tussenvonnis van 22 mei 2025 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van [gedaagde] van 15 juli 2025 ter overlegging van aanvullende productie 11;
- de mondelinge behandeling van 23 juli 2025, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is slachtoffer geworden van
spoofing.Zij heeft op 26 juni 2024 telefonisch contact gehad met twee personen die zich voordeden als medewerkers van ABN AMRO Bank.
2.2.
Naar aanleiding van deze telefoongesprekken heeft [eiser] , in twee transacties, een totaalbedrag van € 5.034,29 overgemaakt naar de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] . Deze bankrekening stond op naam van [gedaagde] en werd aangehouden bij ASN Bank (hierna: ‘de Bank’).
2.3.
[eiser] heeft op 27 juni 2024 aangifte gedaan van identiteitsfraude en de Bank verzocht om de overboeking ongedaan te maken. De Bank heeft vervolgens een bedrag van € 0,29 retour geboekt naar de bankrekening van [eiser] .
2.4.
De Bank heeft [gedaagde] bij e-mail van 25 juli 2024 onder meer het volgende bericht:
“Inmiddels hebben wij melding ontvangen dat de op uw rekening ontvangen gelden zijn verkregen uit frauduleuze handelingen. Het slachtoffer heeft hiervan aangifte gedaan.
(…) Wij hebben het bedrag, welke volledig veiliggesteld is, retour gezonden naar het slachtoffer.”
2.5.
Bij brief van 16 december 2024 heeft de Bank [eiser] medegedeeld dat de bankrekening waarnaar zij het geld heeft overgemaakt op naam van [gedaagde] stond.
2.6.
Bij e-mail van 18 december 2024 laat [gedaagde] [eiser] weten – in het kort – dat de Bank haar heeft bericht dat [eiser] een bedrag heeft overgemaakt naar haar bankrekening maar dat zij daarvan niets afweet. Daarnaast geeft zij aan dat zij binnenkort aangifte zal doen bij de politie in verband met identiteitsfraude en verzoekt zij [eiser] om contact met haar op te nemen.
2.7.
[eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 30 december 2024 verzocht het aan haar overgemaakte bedrag binnen 16 dagen terug te storten. [gedaagde] heeft het geldbedrag vervolgens niet overgemaakt aan [eiser] . Wel heeft [gedaagde] [eiser] bij e-mail van 1 januari 2025 bericht dat haar identiteit is misbruikt en dat zij daar inmiddels aangifte van heeft gedaan, met het verzoek haar niet meer lastig te vallen.
2.8.
[gedaagde] heeft op 3 januari 2025 aangifte gedaan van identiteitsfraude.
2.9.
Op 26 februari 2025 is [gedaagde] als verdachte gehoord wegens verdenking van het doen van een valse aangifte op 3 januari 2025. Uit het proces-verbaal daarvan volgt dat [gedaagde] heeft verklaard dat zij, anders dan op 3 januari 2025 door haar verklaard, de bankrekening (waaraan [eiser] heeft betaald) zelf heeft geopend en vervolgens haar nicht de toegang tot de bankrekening(app) en bijbehorende bankpas heeft gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.034,00, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast vordert [eiser] dat de kantonrechter bepaalt dat [gedaagde] ook aan het vonnis moet voldoen als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad verklaring).
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat zij slachtoffer is geworden van
spoofing. Dit heeft ertoe geleid dat zij een bedrag van € 5.034,29 zonder rechtsgrond aan [gedaagde] heeft betaald. Hiervan heeft [eiser] intussen een bedrag van € 0,29 terugontvangen. [gedaagde] dient het (resterende) bedrag van € 5.034,00 als onverschuldigd betaald aan [eiser] terug te betalen.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Zij voert hiertoe het volgende aan. [gedaagde] betwist het bedrag van € 5.034,00 te hebben ontvangen. Niet zij, maar haar nicht, zou de beheer en beschikking hebben gehad over (de gelden die stonden op) de bankrekening waarnaar [eiser] het bedrag heeft overgemaakt. De Bank heeft [gedaagde] op een later moment (telefonisch)laten weten dat het bedrag diezelfde dag contant van de rekening is gehaald. [gedaagde] heeft dit niet zelf gedaan, maar vermoedt dat haar nicht dat heeft gedaan. Bovendien lijkt uit de e-mail van 25 juli 2024 van de Bank te volgen dat (een deel van) het bedrag al is teruggestort aan [eiser] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[gedaagde] moet het onverschuldigd betaalde bedrag terugbetalen aan [eiser]
4.1.
Als iemand zonder rechtsgrond (zonder reden) geld aan een ander heeft gegeven, dan kan hij dat bedrag op grond van onverschuldigde betaling van die ander terugvorderen. [1] Partijen zijn het erover eens dat er geen rechtsgrond bestond voor de betaling van [eiser] aan de bankrekening van [gedaagde] . Tussen [eiser] en [gedaagde] bestond namelijk geen afspraak of andere verbintenis waaruit volgde dat [eiser] dit bedrag aan [gedaagde] moest betalen. Ook is er geen discussie over dat het geld is overgemaakt naar een rekening die op naam van [gedaagde] stond. Dit staat daarmee dus vast. Partijen zijn het er alleen over oneens of (i) [gedaagde] het bedrag heeft ontvangen en (ii) (een deel van) het gevorderde bedrag al aan [eiser] is terugbetaald. Hierover overweegt de kantonrechter als volgt.
4.2.
[gedaagde] zegt dat zij het bedrag niet heeft ontvangen omdat zij geen beschikking had over de bankrekening. Dit verweer slaagt niet. Omdat het geld is overgemaakt naar een bankrekening die op haar naam staat, had [gedaagde] – anders dan zij zegt – wel de beschikking over het overgemaakte bedrag. Het bedrag is bijgeschreven op de bankrekening van [gedaagde] en daarmee betrof het een geldige (girale) betaling aan haar. [2] Het bedrag is daarmee door haar ontvangen. Dat het bedrag (mogelijk)
feitelijkniet in handen van [gedaagde] is gekomen, omdat zij – naar eigen zeggen – de toegang en beschikking tot haar bankrekening met haar nicht heeft gedeeld, de pinpas aan haar heeft gegeven en het bedrag dezelfde dag contant door een ander is opgenomen, is – wat hier verder ook van zij – niet van belang. Wat [gedaagde] heeft aangevoerd betekent hooguit dat zij eventueel een vordering heeft op degene die het geld van haar rekening heeft gehaald. Daarnaast laat het ook zien dat zij met haar handelen de
spoofing(mede) mogelijk heeft gemaakt.
4.3.
[gedaagde] zegt daarnaast dat (een deel van) het bedrag van € 5.034,00 al aan [eiser] (via of door de Bank) is terugbetaald, zodat [eiser] dit bedrag niet meer als onverschuldigd betaald van [gedaagde] kan terugvorderen. [gedaagde] wordt ook hierin niet gevolgd. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat zij meer dan € 0,29 heeft terugontvangen. Daarnaast heeft [gedaagde] in zowel haar conclusie van antwoord als tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het bedrag van € 5.034,00 al op 26 juni 2024 contant is opgenomen. Dit strookt niet met haar standpunt dat (een deel van) het bedrag (ook) retour is geboekt (door de Bank). De verwijzing naar de e-mail van 25 juli 2024 van de Bank maakt dit niet anders. De kantonrechter maakt hieruit slechts op dat de Bank het deel van het bedrag dat wél volledig is veiliggesteld (€ 0,29) retour heeft geboekt naar de bankrekening van [eiser] .
4.4.
Het voorgaande betekent dat [eiser] € 5.034,00 onverschuldigd heeft betaald aan [gedaagde] . Als de onverschuldigde betaling betrekking heeft op een geldsom, strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag. [3] Dat [gedaagde] het bedrag niet (meer) heeft of feitelijk nooit in handen heeft gehad, maakt daarom niet uit. Zij moet alsnog een gelijk bedrag terugbetalen aan [eiser] . De kantonrechter zal de vordering van [eiser] op [gedaagde] tot betaling van € 5.034,00 daarom toewijzen.
Wettelijke rente
4.5.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze wordt daarom toegewezen met ingang van (de gevorderde ingangsdatum van) 26 juni 2024.
Buitengerechtelijke kosten
4.6.
[eiser] vordert ook vergoeding van € 626,70 aan buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen. De gevorderde vergoeding is in overeenstemming met het tarief in het Besluit en is daarom redelijk. Daarom zal een bedrag van € 626,70 worden toegewezen.
Proceskosten
4.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
120,21
- griffierecht
543,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.476,21
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.034,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 26 juni 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] V.O.F. te betalen een bedrag van € 626,70 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.476,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.A.L. Wiersinga en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:203 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 6:114 lid 2 BW.
3.Artikel 6:203 lid 2 BW.