ECLI:NL:RBAMS:2025:6457

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
13/200056-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Polen

Op 4 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 21 augustus 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, en een tolk. De raadsman heeft geen verweer gevoerd, en de officier van justitie heeft geconcludeerd dat de overlevering toelaatbaar is.

De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. Het EAB is gebaseerd op een vonnis van het Circuit Court of Law in Świdnica van 5 oktober 2022, waarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zittingen die hebben geleid tot de veroordeling en dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, strafbaar zijn volgens Nederlands recht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter, en mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en C.M.S. Loven, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. R.R. Eijsten. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/200056-25
Datum uitspraak: 4 september 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 3 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 juni 2024 door
the District Court of Law in Świdnica, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] , Polen op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat in Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd en de officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verzochte overlevering toelaatbaar is.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Circuit Court of Law in Świdnicavan 5 oktober 2022 (referentie: III K 138/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog acht maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW ziet op de toetsing van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedure of procedures die ten grondslag ligt/liggen aan een EAB. In dit artikel is bepaald dat overlevering kan worden geweigerd wanneer de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij zich één van de in dat artikel onder a tot en met d genoemde omstandigheden voordoet.
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 18 augustus 2025 blijkt dat
the Court of Appealin Wroclaw bij arrest van 22 november 2023 het vonnis van
5 oktober 2022 heeft bevestigd. Bovendien heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in deze informatie bevestigd dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was op het proces bij
the Court of Appeal.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Uit de hiervoor weergegeven aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting die heeft geleid tot het arrest van 22 november 2023. Weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.

5.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld/bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 312 Wetboek van Strafrecht en artikel 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the District Court of Law in Świdnica, Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en C.M.S. Loven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (