ECLI:NL:RBAMS:2025:6463

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
13/160729-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de aanhouding en overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel, met aandacht voor detentieomstandigheden in Polen

Op 4 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden op grond van artikel 11, lid 2, van de Overleveringswet (OLW), vanwege zorgen over de detentieomstandigheden in de Penitentiary Facility in Rzeszów, waar de opgeëiste persoon naar verwachting na zijn overlevering zal worden geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, maar dat er geen individueel reëel gevaar is aangetoond voor de opgeëiste persoon zelf.

De behandeling van het EAB vond plaats op 21 augustus 2025, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de gevangenhouding bevolen en de termijn voor uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd, met een verdere verlenging van 30 dagen. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk slechts 3 m2 persoonlijke ruimte zal hebben in een meerpersoonscel, wat niet voldoet aan de eisen voor een humane detentie.

De rechtbank heeft de zaak heropend en de beslissing over de overlevering aangehouden, met de mogelijkheid dat de omstandigheden in Polen binnen een redelijke termijn kunnen verbeteren. De rechtbank heeft een termijn van dertig dagen vastgesteld voor het vervolg van de zaak, met een zitting die uiterlijk tien dagen na deze termijn zal plaatsvinden. De rechtbank heeft ook de termijn voor het nemen van een beslissing over de overlevering met zestig dagen verlengd, om voldoende tijd te hebben voor een zorgvuldige beoordeling van de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/160729-25
Datum uitspraak: 4 september 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 26 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 december 2023 door
the Regional Court in Rzeszów, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1995,
verblijvend op het adres: [adres] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Ook heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, derde lid, OLW en nog een keer met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid OLW, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste overleveringsdetentie met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
pre-trial detention order of the District Court in Rzeszówvan 1 december 2022, met kenmerk
II Kp 885/22.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [2]

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
  • lijstfeit 1: deelneming aan een criminele organisatie;
  • lijstfeit 5: illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW

5.1
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
5.2
Detentieomstandigheden
Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld [5] dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van
schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen
terechtkomen. Het kernpunt is dat in het
remand regimeslechts drie m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal drieëntwintig uren per dag op zijn cel doorbrengt.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regimekan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimein Polen waar hij zal worden gedetineerd.
Het Openbaar Ministerie heeft bij e-mail van 18 juni 2025 vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit die bij brief van 25 juni 2025 zijn beantwoord door
the Head of the Podkarpacki Field Division of the Department for Organized Crime and Corruption of the National Public Prosecutor's Office in Rzeszów. Hieronder zijn die vragen (vet) en antwoorden (cursief), voor zover hier van belang, weergegeven.
A. In which remand prison will [de opgeëiste persoon] most likely be detained after his surrender?
Upon [de opgeëiste persoon] surrender, he will most likely be placed in the Penitentiary Facility in Rzeszów. However, the final decision regarding his placement in any penitentiary facility will be made after receiving his statements.
(…)
C. The Court understands from the CPT report that remand prisoners are provided with a minimum of 3 square meters of personal space (excluding sanitary facilities) in a multi-
occupancy cell. In light of the judgment in Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, paragraphs
75-76), can it be guaranteed that the personal space available to [de opgeëiste persoon] in a multi-
occupancy cell in the remand prison as meant in question A will be at least 4 square
meters (excluding sanitary facilities)? Or will he only be provided with an amount of
personal space between 3 and 4 square meters (excluding sanitary facilities) in a multi-
occupancy cell?
The cell in which the person in pre-trial detention will be placed has a floor area of at least 3 square meters, excluding sanitary facilities. It cannot be guaranteed that [de opgeëiste persoon] will be provided with 4 square meters, excluding sanitary facilities.
D. If [de opgeëiste persoon] chooses to participates in all activities offered to him in the remand prison as meant in question A, how many hours per day would he at least spend outside his cell? In a different surrender procedure, the surrender was authorized when it became clear that the wanted person could spend at least 2 hours per day outside of his cell. Can you state whether the wanted person will be able to spend at least 2 hours per day outside of his cell?
Additional time spent outside the cell will depend on the suspect's behaviour and willingness, whether he is deemed a dangerous individual, whether he is employed for remuneration, and other individual factors related to the suspect. It is certain that [de opgeëiste persoon] will have the opportunity to spend 2 hours per day outside the cell, but this is subject to the aforementioned conditions, in particular his personal willingness and behaviour. It cannot be guaranteed that the time spent outside the residential cell will not be less than 2 hours per day, since if [de opgeëiste persoon] does not express a desire to participate in additional activities, he will not take part in them.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de Poolse autoriteit verstrekte informatie onvoldoende is om het door de rechtbank vastgestelde algemene gevaar weg te nemen voor de opgeëiste persoon. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht geen gevolg te geven aan het EAB.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de Poolse autoriteit verstrekte informatie voldoende is om het vastgestelde algemene gevaar weg te nemen voor de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie vast dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering waarschijnlijk zal worden geplaatst in
the Penitentiary Facility in Rzeszów,dat hij minstens 3 m2 persoonlijke celruimte, exclusief sanitair, zal hebben en dat een persoonlijke celruimte van 4 m2 niet kan worden gegarandeerd.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw, van oordeel dat de informatie over het aantal uren buiten cel (onder D) niet de garantie bevat dat de opgeëiste persoon ten minste twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. Of dit het geval is, is volgens de informatie namelijk niet alleen afhankelijk van de vraag of hij het zelf wil en wat hij dus zelf in de hand heeft. Aangezien wordt verwezen naar ‘
the aforementioned conditions’is het verblijf buiten de cel (kennelijk) ook afhankelijk van zijn gedrag, of hij tegen vergoeding arbeid verricht en of hij als gevaarlijk wordt aangemerkt. Vooral de omstandigheid ‘gedrag’ is voor de rechtbank te onbepaald om te kunnen oordelen dat het ten minste twee uur per dag verblijven buiten de cel voldoende is gegarandeerd.
Gelet op het voorgaande is met de gegeven antwoorden het algemene gevaar op een onmenselijke of behandeling in detentie in Polen – kort samengevat: een cel van 3 m2 en 23 uur per dag op cel – voor de opgeëiste persoon niet weggenomen. De rechtbank stelt dan ook een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon vast. Dat betekent dat de rechtbank de beslissing moet aanhouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, tenzij evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging van de omstandigheden. In dat laatste geval zou de rechtbank direct geen gevolg kunnen geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk kunnen verklaren. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat die situatie hier niet aan de orde is. De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat de hiervoor bedoelde wijziging van de omstandigheden zich binnen afzienbare tijd voordoet.
Dit betekent dat de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aanhoudt. De rechtbank stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van dertig dagen. De voortzetting van de zaak zal uiterlijk tien dagen na het einde van die termijn (3 oktober 2025) worden ingepland, zodat nagegaan kan worden of binnen die redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg worden gegeven aan het EAB.
De termijn om op het verzoek tot overlevering te beslissen loopt na de verlenging ter zitting af op 20 september 2025. Nu de rechtbank, gezien het voorgaande, een verlening nodig heeft om op het verzoek tot overlevering te beslissen zal zij tevens de beslistermijn verlengen met zestig dagen.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd en bepaalt dat de zaak opnieuw wordt ingepland op een zitting uiterlijk tien dagen na 3 oktober 2025.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het derde lid van dit artikel uitspraak moet doen met
zestig dagen, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de (geschorste) overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon met zestig dagen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en C.M.S. Loven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
4.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
5.Rb Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.