ECLI:NL:RBAMS:2025:6865

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
C/13/754146 / HA ZA 24-782
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming betalingsverplichting door vennootschap en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Tosti Tech B.V. en verschillende gedaagden, waaronder [gedaagde 1] B.V. en haar bestuurders. Tosti Tech vorderde nakoming van een betalingsverplichting van [gedaagde 1] en stelde daarnaast bestuurdersaansprakelijkheid aan de orde. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot nakoming van de betalingsverplichting door [gedaagde 1] werd toegewezen, waarbij een bedrag van € 60.749,72 moest worden betaald, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 september 2023. De vordering tot schadevergoeding op basis van bestuurdersaansprakelijkheid werd echter afgewezen. De rechtbank concludeerde dat niet was gebleken dat de bestuurders op de peildatum, 10 juli 2023, wisten of redelijkerwijs behoorden te begrijpen dat [gedaagde 1] haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat Tosti Tech recht had op vergoeding van buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.382,50 en dat [gedaagde 1] een eindafrekening van de servicekosten moest opmaken. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. In het incident werd Tosti Tech in het ongelijk gesteld en moest zij de proceskosten van de bestuurders betalen, die op nihil werden begroot. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/754146 / HA ZA 24-782
Vonnis van 27 augustus 2025
in de zaak van
TOSTI TECH B.V.,
te Amsterdam,
eiseres in conventie en in de incidenten,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. B.P.J.M. Vloeijberghs,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
3.
[gedaagde 3] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
4.
[gedaagde 4],
te [woonplaats 1] ,
5.
[gedaagde 5],
te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie en in de incidenten,
eisers in reconventie
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. B.J. Davidse.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 mei 2025,
- de akte van [gedaagden] van 18 juni 2025, met producties,
- de akte van Tosti Tech van 16 juli 2025.

2.Het tussenvonnis en de aanvullende stukken en standpunten van partijen

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de vordering van Tosti Tech op [gedaagde 1] toewijsbaar is. Daarnaast heeft de rechtbank de bestuurders ( [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] ) bevolen om de volgende stukken in het geding te brengen:
  • de toezegging dat Darwin Invest de lening zou verstrekken,
  • de overeenkomst van geldlening tussen [gedaagde 1] en Darwin Invest,
  • correspondentie waaruit blijkt dat Darwin Invest de lening uiteindelijk toch niet wilde verstrekken en de reacties daarop van [gedaagde 1] ,
  • correspondentie met Keij & Stefels over de door [gedaagde 1] al dan niet aan Stichting Historisch Huys verschuldigde servicekosten.
2.2.
De bestuurders hebben bij akte diverse stukken in het geding gebracht en daarop een toelichting gegeven.
2.3.
Tosti Tech heeft zich in haar antwoordakte op het standpunt gesteld dat uit die stukken, in combinatie met de eerder overgelegde stukken, blijkt dat de bestuurders er op 10 juli 2023 niet op mochten vertrouwen dat zij met de lening van Darwin Invest de beëindigingssom van € 75.000 aan Tosti Tech had kunnen betalen. De lening van Darwin Invest was namelijk een bouwdepot. Uit een bouwdepot mag alleen geld worden onttrokken voor verbouwingswerkzaamheden. Tosti Tech leidt uit de tekst van de leningsovereenkomst bovendien af dat het bedrag van € 75.000 door Darwin Invest wel degelijk is betaald, net als de lening van de ouders van [gedaagde 4] , maar dat die bedragen vervolgens kennelijk zijn gebruikt om de hoge kortlopende schulden van [gedaagde 1] mee af te lossen, of dat de kosten van de verbouwing hoger zijn uitgevallen dan begroot. Tosti Tech blijft bij haar standpunt dat de bestuurders op 10 juli 2023 wisten of redelijkerwijs behoorden te begrijpen dat [gedaagde 1] haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden.

3.De aanvullende feiten

3.1.
Op basis van het voorgaande, in combinatie met enkele stukken die al waren overgelegd, stelt de rechtbank de volgende aanvullende feiten vast.
3.2.
In 2022 zijn de energieprijzen in Nederland sterk gestegen. In maart 2023 heeft [gedaagde 1] een conceptafrekening servicekosten ontvangen van Keij & Stefels. Daaruit bleek dat [gedaagde 1] over 2022 nog een naheffing van ruim € 55.000 aan energieverbruik moest betalen. In de maanden daarna heeft [gedaagde 1] contact gehouden met Keij & Stefels, onder andere over de wijze waarop het verbruik was berekend en over de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming energiekosten.
3.3.
In mei 2023 heeft [gedaagde 1] via Keij & Stefels gevraagd of Stichting Historisch Huys bereid zou zijn een lening van € 150.000 te verstrekken voor de verbouwing en de uitkoop van Tosti Tech. Keij & Stefels heeft daarop geantwoord dat Darwin Invest (het investeringsbedrijf van de bestuurders van Stichting Historisch Huys) bereid was een bouwdepot van € 150.000 te verstrekken, met omschrijving van de voorwaarden. [gedaagde 1] en Keij & Stefels hebben daarna heen en weer gemaild over de voorwaarden, waarbij [gedaagde 1] een investeringsbegroting en de meest recente jaarstukken (van 2021) heeft toegestuurd en heeft laten weten dat de financieringsbehoefte is gewijzigd naar een bedrag van € 85.000. Op 10 juli 2023 heeft Darwin Invest aan [gedaagde 1] laten weten dat ze de overeenkomst zou laten opmaken.
3.4.
Begin augustus 2023 hebben de ouders van [gedaagde 4] (via [gedaagde 4] ) € 65.000 aan [gedaagde 1] overgemaakt, met omschrijving ‘lening [gedaagde 1] ’.
3.5.
Eind augustus 2023 hebben [gedaagde 1] en Darwin Invest een overeenkomst van geldlening ondertekend voor een bedrag van € 85.000.
3.6.
[gedaagde 1] heeft in september 2023 aan Keij & Stefels laten weten dat ze de uitbetaling van de lening graag zo snel mogelijk tegemoet ziet. Daarop heeft Keij & Stefels geantwoord dat ze benieuwd is wanneer [gedaagde 1] het openstaande bedrag aan servicekosten gaat terugbetalen.

4.De verdere beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken voldoende blijkt dat [gedaagde 1] op 10 juli 2023 een financieringsbehoefte van € 150.000 had gedekt. Darwin Invest had immers toegezegd € 150.000 te willen uitlenen, daarna hebben de bestuurders laten weten dat slechts € 85.000 nodig was. Dat zij het restant op andere wijze konden financieren, blijkt wel uit het feit dat de ouders van [gedaagde 4] begin augustus daadwerkelijk € 65.000 aan [gedaagde 1] hebben overgemaakt. Over de lening met Darwin Invest is op 10 juli 2023 overeenstemming bereikt, zo blijkt uit de e-mailcorrespondentie tot aan die datum, en uit de overeenkomst van geldlening die op 29 augustus 2023 is ondertekend. Daarin staat namelijk dat partijen op 10 juli 2023 overeenstemming hebben bereikt.
4.2.
Of Darwin Invest het geld slechts zou hebben uitgeleend in de vorm van een bouwdepot, en dat de beëindigingssom daaruit niet kan worden betaald, is niet gebleken en doet ook niet ter zake. Hoewel in de e-mailcorrespondentie voorafgaand aan 10 juli 2023 inderdaad het woord ‘bouwdepot’ is gevallen, staat dat niet in de overeenkomst van geldlening. Daarin staat slechts “de geldlening is bedoeld voor de verbouwing van het pand (…)”. De e-mailcorrespondentie en de overeenkomst bevatten ook geen specifieke voorwaarden voor uitbetaling, waaruit blijkt dat de geldlening slechts is verstrekt in de vorm van een bouwdepot. De kwestie doet echter ook niet ter zake, omdat [gedaagde 1] naast de geldlening van Darwin Invest immers ook nog € 65.000 van de ouders van [gedaagde 4] had geleend.
4.3.
Wat er na 10 juli 2023 is gebeurd, blijft onduidelijk. Hoewel in de overeenkomst van geldlening inderdaad staat dat “schuldenaar verklaart de hoofdsom te hebben ontvangen”, blijkt uit de e-mails in september 2023 dat [gedaagde 1] nog om uitbetaling van de lening vraagt. De bestuurders stellen dat Darwin Invest de lening toen niet meer wilde uitbetalen vanwege de openstaande servicekosten. Keij & Stefels heeft in reactie op het verzoek om uitbetaling inderdaad gevraagd om betaling van de servicekosten over 2022, maar een weigering om de lening uit te betalen blijkt daar niet uit. Dit alles doet echter niet ter zake, omdat de vordering van Tosti Tech is gebaseerd op bestuurdersaansprakelijkheid per peildatum 10 juli 2023. Dat de bestuurders op die datum wisten of hadden moeten begrijpen dat de openstaande eindafrekening servicekosten een beletsel zou zijn voor uitbetaling van de lening is niet gebleken. Zowel de communicatie over de servicekosten als de communicatie voorafgaand aan het sluiten van de lening ging immers via Keij & Stefels en in de communicatie is van de servicekosten geen punt gemaakt en in de voorwaarden van de overeenkomst is daarover niets opgenomen.
4.4.
Dat de kortlopende schulden zodanig hoog waren dat de bestuurders op 10 juli 2023 wisten dat [gedaagde 1] de beëindigingssom, ondanks de lening van € 150.000 niet zou kunnen betalen, of dat zij op dat moment hadden moeten voorzien dat de kosten van de verbouwing hoger zouden uitvallen, is ook niet gebleken. De rechtbank heeft in het tussenvonnis al overwogen dat duidelijk was dat [gedaagde 1] niet zelfstandig de middelen had om de beëindigingssom te betalen. Daarom heeft [gedaagde 1] Darwin Invest (en de ouders van [gedaagde 4] ) om financiering gevraagd, waarbij zij een investeringsbegroting en de meest recente jaarstukken heeft verstrekt. Ondanks inzicht in de financiële situatie van [gedaagde 1] is Darwin Invest bereid geweest de lening te verstrekken.
4.5.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de bestuurders op 10 juli 2023 wisten of redelijkerwijs behoorden te begrijpen dat [gedaagde 1] haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden. De vordering op de bestuurders wordt dus afgewezen.
Conclusie
in de hoofdzaak in conventie
4.6.
De rechtbank heeft in 5.1 van het tussenvonnis al geoordeeld dat [gedaagde 1] een bedrag van € 60.749,72 moet betalen, met rente vanaf 6 september 2023.
4.7.
Daarnaast vordert Tosti Tech vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Tosti Tech heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Tosti Tech heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom moet [gedaagde 1] ook een bedrag van € 1.382,50 aan buitengerechtelijke kosten betalen.
4.8.
Ook heeft de rechtbank in 5.3 van het tussenvonnis al geoordeeld dat [gedaagde 1] een eindafrekening servicekosten moet opmaken en het verschil tussen de eindafrekening en het voorschotbedrag aan Tosti Tech moet betalen.
4.9.
In 4.5 van dit eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen van Tosti Tech op de bestuurders worden afgewezen.
4.10.
[gedaagde 1] wordt dus in het ongelijk gesteld, maar Tosti Tech wordt op haar beurt in het ongelijk gesteld tegenover de bestuurders. Omdat beide partijen over en weer gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.11.
Tosti Tech vordert ook betaling van de kosten van het beslag dat zij onder meerdere banken heeft gelegd voor beslag ten laste van [gedaagde 1] . Omdat het beslag alleen ten laste van [gedaagde 1] is gelegd, en [gedaagde 1] geheel in het ongelijk wordt gesteld, ziet de rechtbank aanleiding deze kosten, anders dan de proceskosten, wel toe te wijzen, maar alleen ten aanzien van [gedaagde 1] . De beslagkosten worden als volgt vastgesteld. Een bedrag van € 1.339,17 wordt toegewezen voor kosten deurwaardersexploten (de beslagexploten van 7 juni 2024 voor beslag onder ABN AMRO, Rabobank, de Volksbank en ING, de betekening van de beslagen aan [gedaagde 1] op 14 juni 2024 en de overbetekening van de dagvaarding aan alle genoemde banken op 20 juni 2024). Het griffierecht voor het beslagverzoek bedroeg € 688,00 en wordt toegewezen. Bij de berekening van het salaris advocaat past de rechtbank een factor 0,5 toe, omdat het beslagrekest grotendeels overeenkomt met de dagvaarding, het salaris komt daarmee uit op € 607,00 (1 punt × € 1.214,00 × factor 0,5). De beslagkosten bedragen in totaal € 2.634,17.
in het incident
4.12.
De voorwaarde waaronder de incidentele vordering is ingesteld, is vervuld. De vorderingen in de hoofdzaak zijn ten opzichte van de bestuurders immers niet toegewezen. De rechtbank heeft in 5.12 van het tussenvonnis al geoordeeld dat de vordering in het incident wordt afgewezen.
4.13.
Tosti Tech wordt dus in het incident in het ongelijk gesteld. Dat betekent dat zij de proceskosten in het incident moet betalen. Omdat niet is gebleken dat de bestuurders in dit tweede incident kosten hebben gemaakt, worden de kosten begroot op nihil.
in de hoofdzaak in reconventie
4.14.
In het tussenvonnis is al overwogen dat [gedaagden] de vordering in reconventie heeft ingetrokken, maar dat zij wel de proceskosten van Tosti Tech in reconventie moet betalen, tot een bedrag van € 307,-.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Tosti Tech te betalen een bedrag van € 60.749,72, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 6 september 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Tosti Tech te betalen een bedrag van € 1.382,50 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot het opmaken van een eindafrekening van de servicekosten over 2023 (tot en met 30 juni),
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van het verschil tussen de onder 5.3 genoemde eindafrekening en het door Tosti Tech betaalde voorschotbedrag aan servicekosten van € 13.764,40,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.634,17,
5.6.
compenseert de overige kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
verklaart de onderdelen 5.1 tot en met 5.5 uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in het incident
5.9.
wijst het gevorderde af,
5.10.
veroordeelt Tosti Tech in de proceskosten in het incident aan de zijde van de bestuurders, tot op heden begroot op nihil,
in de hoofdzaak in reconventie
5.11.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van Tosti Tech, tot op heden begroot op € 307,-,
5.12.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door mr. W.B. Fonville, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.