Uitspraak
1.STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,
2.
STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS BOUW & INFRA,
3.
STICHTING AANVULLINGSFONDS BOUW & INFRA,
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de mondelinge behandeling van 30 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
4.Het geschil
5.De beoordeling
waarbij de rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente als bedoeld in de artikelen 6:119a en 6:120, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek’ (artikel 6 lid 5 aanhef en sub b van het Uitvoeringsreglement). Onduidelijk is of deze bepaling het oog heeft op de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW of in artikel 6:119a BW. De woorden ‘wettelijke rente’ en de verwijzing naar artikel 6:120 lid 1 BW wijzen op artikel 6:119 BW, omdat de rente in artikel 6:119a BW doorgaans wordt aangeduid als de ‘wettelijke handelsrente’ en het eerste lid van artikel 6:120 BW verwijst naar artikel 6:119 BW (het tweede lid verwijst onder andere naar artikel 6:119a BW). De verwijzing naar artikel 6:119a BW zou evenwel kunnen wijzen op de wettelijke handelsrente als bedoeld in dat artikel. Artikel 6 lid 5 sub b van het Uitvoeringsreglement beoogt met de verwijzing naar ‘de artikelen … en’ een samenhangende lezing van de in die bepaling opgenomen artikelen, zodat ofwel geen verwijzing naar artikel 6:119a BW lijkt te zijn bedoeld (maar naar artikel 6:119 BW) ofwel geen verwijzing naar het eerste lid van artikel 6:120 BW lijkt te zijn bedoeld (maar naar het tweede lid). Vanwege deze onduidelijkheid in het Uitvoeringsreglement zal de kantonrechter de door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds gevorderde wettelijke handelsrente afwijzen, omdat niet is komen vast te staan dat die rente is bedoeld in dat reglement.
De invorderingsrente is gelijk aan de wettelijke rente’ (artikel 3 lid 2 sub b van de financieringsreglementen). In de toelichting in de dagvaarding op de vorderingen van deze fondsen is deze zin ook opgenomen. De financieringsreglementen maken onderdeel uit van de CAO BTER en voor de uitleg van de daarin opgenomen bepalingen geldt dat de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. In de CAO BTER wordt gerefereerd aan de wettelijke rente, zonder nadere aanduiding, en kortweg ‘rente’. Met de wettelijke rente wordt doorgaans gedoeld op de rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, zijn er geen aanwijzingen dat met de wettelijke rente in de CAO BTER iets anders dan die rente bedoeld zou zijn. Daarom legt de kantonrechter de financieringsreglementen zo uit dat daarin de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is beoogd. De door de fondsen gevorderde wettelijke handelsrente zal daarom worden afgewezen.
Te late betaling’). Daarmee is kennelijk bedoeld de rente in artikel 6:119 BW, omdat elders in de dagvaarding wel aan de ‘wettelijke handelsrente’ wordt gerefereerd en daarin aldus onderscheid wordt gemaakt tussen die rente en de wettelijke rente. De fondsen hebben in de toelichting op hun vorderingen in de dagvaarding gerefereerd aan de wettelijke rente. Op basis hiervan vermoedt de kantonrechter dat de stichtingen hebben beoogd de wettelijke rente te vorderen, dan wel tevens daarop aanspraak maken. Die rente kan worden toegewezen, omdat de stichtingen de wettelijke handelsrente hebben gevorderd en op basis daarvan moet worden aangenomen dat zij ook aanspraak maken op het mindere, te weten de wettelijke rente. Deze wettelijke rente komt op grond van artikel 6:119 BW voor vergoeding in aanmerking (vgl. HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:70, r.o. 3.5.). Daarom zal die rente worden toegewezen.