Deze uitspraak betreft de intrekking van het vaarvignet van eiser, die het niet eens is met deze intrekking. De rechtbank heeft op 5 september 2025 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Eiser had op 1 augustus 2023 een vignet voor het afmeren van zijn vaartuig ontvangen, maar op 21 augustus 2023 heeft verweerder besloten dat het vaartuig geen pleziervaartuig is, maar een object, en heeft het vignet ingetrokken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bestreden besluit van 7 mei 2024 bevestigde de intrekking. Eiser heeft hierop beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 1 september 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom zijn vaartuig niet als pleziervaartuig kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat verweerder het besluit tot intrekking onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de definitie van pleziervaartuig in de Binnenhavengeldverordening en de Verordening op het binnenwater 2010 gelijkluidend is. Eiser heeft zijn standpunt onderbouwd met bewijsstukken, waaronder foto's en een video van zijn vaartuig. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat het vaartuig van eiser niet als pleziervaartuig kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.