ECLI:NL:RBAMS:2025:7084

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
C/13/755290 / FA RK 24-5444
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking in echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen en huurrechtkwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 september 2025 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De rechtbank heeft eerder op 6 augustus 2025 de echtscheiding uitgesproken en de zaak aangehouden ten aanzien van de nevenvoorzieningen. De man heeft een aanvullend verzoek ingediend om het huurrecht van de echtelijke woning toegewezen te krijgen. De rechtbank overweegt dat de vrouw zich voldoende heeft kunnen verweren tegen dit verzoek en dat er geen strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank wijst het huurrecht toe aan de man, omdat zijn belang bij het behouden van de woning prevaleert boven dat van de vrouw. De vrouw heeft aangegeven dat zij door de man is onderdrukt en dat zij geen alternatieve woonruimte heeft, maar de rechtbank concludeert dat de man meer afhankelijk is van de woning vanwege zijn hulpverleningsnetwerk. De rechtbank houdt de beslissing over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan tot een latere datum, omdat partijen geen standpunten hebben ingenomen over de rechtsmacht en het toepasselijk recht. De rechtbank heeft de beschikking openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/755290 / FA RK 24-5444 (echtscheiding)
C/13/774024 / FA RK 25-6114 (verdeling)
Beschikking d.d. 19 september 2025 betreffende de echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat voorheen mr. A.S. Bodha, thans mr. M. Amrani, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S.M. van de Weijer, gevestigd te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 6 augustus 2025 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en de zaak aangehouden ten aanzien van de nevenvoorzieningen. De inhoud van de beschikking wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
1.2.
Het verdere verloop van de procedure na voornoemde beschikking blijkt uit:
  • het F9-formulier met bijlagen van 7 augustus 2025 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier met bijlagen van 14 augustus 2025 van de zijde van de man;
  • het F9-formulier met bijlagen van 18 augustus 2025 van de zijde van de vrouw.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2025.
Bij die gelegenheid zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten.
1.4.
Door beide partijen zijn pleitaantekeningen overgelegd.

2.De verdere feiten

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 6 augustus 2025, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast wordt beschouwd.
2.2.
Bij beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 10 januari 2025 is het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] met ingang van 10 februari 2025 aan de man toegekend, met het bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Ontvankelijkheid aanvulling zelfstandig verzoek
3.1.1.
De man heeft zijn verzoek tijdens de mondelinge behandeling mondeling aangevuld en verzocht om aan hem het huurrecht van de echtelijke woning toe te kennen.
3.1.2.
Namens de vrouw heeft mr. Amrani bezwaar gemaakt tegen de aanvulling van het zelfstandig verzoek nu dit verzoek niet schriftelijk is ingediend en pas voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling.
3.1.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is een verzoeker bevoegd om, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. In het geval van verandering of vermeerdering is artikel 130 Rv van overeenkomstige toepassing. Toepassing van artikel 130 Rv brengt mee dat een verandering of vermeerdering buiten beschouwing kan worden gelaten op de grond dat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
3.1.4.
De rechtbank stelt vast dat gesteld noch gebleken is dat de inhoudelijke behandeling van het aanvullend verzoek in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De advocaat van de vrouw heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling namelijk slechts toegelicht dat door de man is verzuimd om de vermeerdering van zijn verzoek schriftelijk in te dienen en dat dit niet voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling kan worden gedaan. De rechtbank stelt echter vast dat ook al is het verzoek niet eerder in het petitum van de man opgenomen, in het verweerschrift namens de man is in heldere bewoordingen aangegeven dat hij het huurrecht toegewezen wenst te krijgen. De rechtbank wijst met name naar punt 29 van het verweerschrift van de man, tevens houdende zelfstandige verzoeken, van 30 augustus 2024. De vrouw heeft vervolgens in haar verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van 25 oktober 2024 onder haar petitum aangegeven: “
voor zover de man bedoeld heeft om het huurrecht van de echtelijke huurwoning aan hem toe te wijzen, dit verzoek af te wijzen”. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw zich voldoende tegen het aanvullend zelfstandig verzoek van de man kunnen verweren, zodat zij niet in haar procesbelang is geschaad. De man is derhalve ontvankelijk in zijn aanvullende verzoek om het huurrecht toegewezen te krijgen.
3.2.
De scheiding van tafel en bed
3.2.1.
De vrouw heeft aanvankelijk verzocht om tussen partijen de scheiding van tafel en bed uit te spreken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw dit verzoek ingetrokken, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.
3.3.
Het huurrecht van de echtelijke woning
Standpunt van de vrouw
3.3.1.
De vrouw stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat zij gedurende het huwelijk van partijen op ernstige wijze door de man is onderdrukt, geïntimideerd en mishandeld, vaak in het bijzijn van de dochter van partijen. Partijen konden volgens haar niet langer samen in woning verblijven. Zij heeft na de beslissing van de voorlopige voorzieningenrechter de woning noodgedwongen moeten verlaten maar dit is geen juiste beslissing geweest. De man heeft immers de mogelijkheid om – al dan niet tijdelijk – elders te verblijven. Hij heeft een zus die alleen woont en drie slaapkamers heeft. Daarnaast heeft de man een broer in [plaats] die een woning met vier slaapkamers en een grote zolderkamer. Verder heeft de man nog veel andere familieleden waar hij naartoe zou kunnen gaan. De man heeft geen werk, zodat hij ook bij familie buiten [woonplaats] opgevangen kan worden. De vrouw daarentegen heeft geen familie in Nederland. De vrouw is ook kwetsbaarder zonder dak boven haar hoofd dan de man. Sinds de voorlopige voorzieningen beschikking zwerft de vrouw door de stad. Zij slaapt noodgedwongen op verschillende adressen bij familieleden, waaronder haar dochter die zelf ook in een huwelijkscrisis verkeert. Hoewel de vrouw zich actief inspant om andere woonruimte te verkrijgen, komt zij telkens te laag op de rangorde om daadwerkelijk in aanmerking te komen voor een woning. De man kan, vanwege zijn leeftijd, in aanmerking komen voor een seniorenwoning. Verder is in de belangenafweging van de voorlopige voorzieningenprocedure overwogen dat de man specifieke zorg en ondersteuning nodig heeft, waarvoor een stabiele woonomgeving noodzakelijk is. Volgens de vrouw heeft de man in deze bodemprocedure onvoldoende met geverifieerde stukken aangetoond dat hij voor deze hulpverlening gebonden is aan de echtelijke woning. Wat de vrouw betreft dient de belangenafweging dan ook in haar voordeel uit te vallen.
Standpunt van de man
3.3.2.
De man voert verweer en stelt ter onderbouwing van zijn verzoek dat partijen feitelijk al veel langer uit elkaar zijn. Door de hele situatie tussen partijen is hij ernstig uit balans is geraakt. Hij kon niet meer goed functioneren. De man heeft een licht verstandelijke beperking en is daardoor op diverse vlakken hulpbehoevend. Het Buurtteam ondersteunt de man nu. De man heeft begrepen van zijn schoonzoon dat de vrouw vanaf het moment dat zij de echtelijke woning heeft verlaten bij haar dochter verblijft en dus, anders dan zij doet voorkomen, geen zwervend bestaan leidt. Zij heeft gewoon beschikking over alternatieve woonruimte bij haar dochter. Anders dan de vrouw stelt, heeft de man dit niet. Zo heeft hij geen contact meer met zijn zus en is zijn broer voornemens zijn woning te verkopen. De man beschikt over de financiële middelen om de woning te (blijven) betalen en hij doet dit nu ook alleen. De man heeft geen ander vangnet dan de op dit moment bestaande hulpverlening waarvan hij afhankelijk is voor begeleiding en dagbesteding. De hulpverlening is regio (stadsdeel)gebonden. Wanneer de man de woning dient te verlaten, heeft hij geen alternatieve woonruimte zodat hij zich moet inschrijven bij de daklozenopvang in [stadsdeel] waardoor de hulpverlening ook moet worden verplaatst. Voor zijn dagelijkse bestaan is de man echter aangewezen op de hulpverlening. Aldus wenst de man het huurrecht van de echtelijke woning toegewezen te krijgen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.3.3.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning. De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Oordeel rechtbank
3.3.4.
Op grond van artikel 7:266 lid 1 en 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn echtgenoten automatisch samen huurders van een woning zolang die woning hun hoofdverblijf is en aldus partijen het grootste deel van de tijd in die woning wonen. Als partijen daarvoor een verzoek indienen, kan de rechter bij het uitspreken van de echtscheiding bepalen wie van de echtgenoten na de scheiding voortaan alleen de huurder zal zijn. Bij die beslissing moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Dat brengt in de regel mee dat ten aanzien van beide echtgenoten belangen van uiteenlopende aard in aanmerking moeten worden genomen. Die belangen kunnen volgens rechtspraak van de Hoge Raad enerzijds van financiële aard zijn, maar anderzijds zijn die belangen vaak ook – in ieder geval ten dele – van immateriële of subjectieve aard, zoals de gehechtheid aan de woonruimte, de mogelijkheid of wenselijkheid dat de kinderen (bij de verzorgende ouder) in de woning kunnen blijven wonen, de afstand van de woning tot familie, school of werk, of aanpassingen die aan de woning verricht zijn met het oog op de werksituatie of lichamelijke gesteldheid van een der echtgenoten. De afweging van deze en andere omstandigheden is voorbehouden aan de rechter, die de vrijheid moet hebben om, hoewel meerdere argumenten ten gunste van de ene echtgenoot pleiten, toch doorslaggevend gewicht toe te kennen aan een bepaald belang van de andere echtgenoot (zie HR 14 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4202, rov. 3.4.2). De rechter stelt ook vast op welke dag de beslissing ingaat. Op die dag eindigt de huur van de andere echtgenoot. De verhuurder is gebonden aan deze beslissing van de rechter, ook al is de verhuurder geen partij in deze procedure.
3.3.5.
De rechtbank zal het huurrecht van de echtelijke woning toekennen aan de man, nu zijn belang volgens de rechtbank prevaleert boven het belang van de vrouw. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.3.6.
Het is de rechtbank gebleken dat beide partijen een zeer groot belang hebben bij het huurrecht van de echtelijke woning. Immers uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld leidt de rechtbank af dat zij beiden beperkt zijn in hun mogelijkheden om alternatieve woonruimte te vinden. Het belang van de man is erin gelegen dat hij voor zijn hulpverleningsnetwerk gebonden is aan deze specifieke woning en dat hij dus in zijn systeem kan blijven. De man is op diverse vlakken hulpbehoevend en de ligging van de woning zorgt ervoor dat de man terug kan vallen op zijn opgebouwde hulpverleningsnetwerk en aan zijn dagbesteding deel kan nemen. Op het moment dat de man de woning moet verlaten en niet direct een andere woning kan vinden kan hij ook geen aanspraak maken op hulpverlening. Daarbij komt dat de man afhankelijk is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering waardoor zijn mogelijkheden om een andere woning te huren beperkt zijn. Tijdens de mondelinge behandeling is aan de betrokken hulpverlening (mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] ) gevraagd in hoeverre de man in aanmerking komt voor een medische urgentieverklaring. Er werd echter aangegeven dat de man naar alle waarschijnlijkheid niet in aanmerking komt voor een medische urgentieverklaring. Mogelijk dat de man wel in aanmerking komt voor een seniorenwoning, maar het is onduidelijk hoe lang de wachtlijsten daarvoor zijn. Daar staat tegenover het belang van de vrouw. De vrouw heeft een gering inkomen vanwege haar bijstandsuitkering en is daarmee – in ieder geval op dit moment – gebonden aan een sociale huurwoning. De mogelijkheden voor de vrouw om een andere woning te krijgen, zijn eveneens beperkt. Zij staat nog niet lang ingeschreven bij Woningnet waardoor zij bij het reageren op advertenties niet in aanmerking komt voor de woningen. Ook heeft de vrouw in Nederland geen netwerk waar zij op kan terugvallen.
3.3.7.
Alles afwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat de vrouw toch meer mogelijkheden heeft tot het vinden van een andere woning dan de man. De vrouw is 47 jaar oud en heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij wel kan werken maar dat op dit moment niet doet vanwege de onzekere woonsituatie. Dit brengt mee dat de vrouw in de toekomst met een baan haar inkomen kan vergroten en daarmee aanzienlijk meer mogelijkheden krijgt om een geschikte woning te vinden dan de man. Immers is de man arbeidsongeschikt en kan hij vanwege zijn lichtverstandelijke beperking minder goed meedraaien in de maatschappij. Het is verder niet gebleken dat de vrouw gebonden is aan [woonplaats] zodat zij mogelijk op een andere plek sneller een woning kan vinden. De man is vanwege zijn hulpverleningsnetwerk en dagbesteding nu juist wel gebonden aan [woonplaats] , en meer specifiek de echtelijke woning. De rechtbank verwacht dat de vrouw een verhuizing en het (tijdelijke) ongemak van het ontbreken van een vaste woonplek beter zal kunnen verdragen dan de man, hoezeer de rechtbank ook begrijpt dat een verhuizing voor de vrouw een grote impact heeft. De rechtbank zal derhalve het verzoek van de man toewijzen onder afwijzing van het verzoek van de vrouw.
3.3.8.
Nu partijen geen standpunt hebben ingenomen ten aanzien van de ingangsdatum van het huurrecht bepaalt de rechtbank dat de man met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven huurder zal zijn van de woning.
3.4.
Verdeling
3.4.1.
Beide partijen verzoeken de rechtbank om het echtscheidingsconvenant – indien partijen hierover afspraken kunnen maken en dit voorhanden is – aan te hechten aan de beschikking dan wel, indien partijen niet tot nadere afspraken kunnen komen, de verdeling vast te stellen volgens op een door partijen afzonderlijk nog voor te stellen wijze. De vrouw heeft bij F9-formulier van 7 augustus 2025 nog een nader verzoek ingediend ten aanzien van de goederen die zij toebedeeld wenst te krijgen.
3.4.2.
Zoals ook tijdens de mondelinge behandeling is besproken, hebben partijen ondanks diverse verzoeken daartoe van de rechtbank, geen nadere standpunten ingenomen ten aanzien van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en het toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime van partijen. De rechtbank constateert dat partijen verder ook geen onderbouwde verzoeken (in het petitum) hebben geformuleerd ten aanzien van de verdeling.
3.4.3.
Het is het partijen tijdens de mondelinge behandeling niet gelukt om alsnog tot overeenstemming te komen. Zoals ook tijdens de mondelinge behandeling is aangegeven zal de rechtbank dan ook de beslissing ten aanzien van de verdeling pro forma aanhouden tot de hierna vermelde datum. Daarmee worden partijen in de gelegenheid gesteld om zich alsnog uit te laten over de rechtsmacht en het toepasselijk recht op de het huwelijks vermogensregime en de concrete gevolgen die dit heeft voor de verdeling van het huwelijksvermogen.

4.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/755290 / FA RK 24-5444
4.1.
bepaalt dat de man met ingang van de datum waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand huurder zal zijn van de echtelijke woning te [adres] ;
4.2.
wijst het anders of meer verzochte af.
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/774024 / FA RK 25-6114 (verdeling)
4.3.
bepaalt dat de behandeling omtrent het verzoek met betrekking tot de verdeling
pro formawordt aangehouden tot
1 november 2025, op welke datum partijen zich uiterlijk dienen uit te laten over voormelde vragen ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door M. Overmars, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.L. Mulder op 19 september 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.