5.3Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De opgeëiste persoon is een zogeheten derdelander en geen onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie. Voor derdelanders geldt dat zij rechtmatig verblijf in Nederland hebben als zij beschikken over een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd. De rechtbank moet beoordelen of de opgeëiste persoon, voorafgaand aan haar uitspraak, minimaal vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven en gedurende die periode dus over een verblijfsvergunning heeft beschikt.
Uit een e-mail van 11 september 2025 van de IND blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 9 oktober 2014 beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in de vorm van een vluchtelingenstatus als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet 2000. De vluchtelingenstatus van de opgeëiste persoon is tweemaal verlengd en geldt tot 9 oktober 2029. Anders dan in de uitspraak waaraan de officier van justitie heeft gerefereerd, is er geen sprake van een “verblijfsgat”, maar is de opgeëiste persoon steeds in het bezit geweest van een verblijfsvergunning. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
De tweede voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de IND. In de e-mail van de IND van 11 september 2025 is het volgende opgenomen:
“Aan de hand van het gepleegde misdrijf en de hoogte van de te eisen straf lijkt deze zaak aan de hand van de nu bekende omstandigheden kansrijk voor een intrekking.”
De rechtbank constateert dat de IND voornoemde beoordeling niet heeft gemotiveerd, vermoedelijk gelet op de korte termijn tussen de aanhouding van het onderzoek ter zitting op 10 september 2025 en de zitting van 17 september 2025.
De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande dat onduidelijk is welke maatstaf de IND bij deze inschatting heeft toegepast en op grond van welke feiten en omstandigheden de IND het kansrijk acht dat de verblijfsvergunning van de opgeëiste persoon wordt ingetrokken. Om deugdelijk te kunnen beoordelen of al dan niet aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling wordt voldaan, heeft de rechtbank behoefte aan nadere toelichting hierover van de IND. Gelet op het verstrijken van de beslistermijn op 21 september 2025, heeft de rechtbank hiervoor niet meer de gelegenheid.
De rechtbank overweegt dat de opgeëiste persoon geen nadelen mag ondervinden van de tijdsnood waarin de IND kennelijk verkeerde en het hierdoor ontbreken van een gemotiveerde inschatting door de IND. De rechtbank oordeelt daarom in het voordeel van de opgeëiste persoon dat, niettegenstaande het advies van de IND, ook aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan. De rechtbank zal daarom de door Duitsland verstrekte terugkeergarantie beoordelen.
Garantie
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn belangen in Nederland gevestigd.De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Leitende Oberstaatsaanwalt in Traunstein, Duitsland heeft op 15 september 2025 de volgende garantie gegeven:
“It is hereby guaranteed that the prosecuted person, [opgeëiste persoon], born [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats], will, if sentenced to a unconditional prison sentence or a measure involving deprivation of liberty, be transferred to the executing Member State, i.e. the Netherlands, at his request in order to serve his sentence and will be able to serve the prison sentence there.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.