ECLI:NL:RBAMS:2025:7203

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
13/188135-24 en 96/266523-22 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor meerdere seksuele misdrijven, waaronder verkrachting en aanranding van verschillende slachtoffers

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een 21-jarige man veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging voor het verkrachten van drie vrouwen, het aanranding van vier andere vrouwen en ontucht met een minderjarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere seksuele misdrijven, waarbij hij zijn slachtoffers onder druk zette en hen dwong tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als consistent en betrouwbaar beoordeeld, en heeft steunbewijs gevonden in getuigenverklaringen en andere bewijsstukken. De verdachte heeft de feiten ontkend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de bewezenverklaring van de feiten op basis van de verklaringen van de slachtoffers en het beschikbare bewijs gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft ook de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het opleggen van de straffen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/188135-24
Parketnummer vordering tul: 96/266523-22
Datum uitspraak: 30 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2004,
wonende op het adres [adres] , thans gedetineerd in het [verblijfsadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen op 5, 8,11 en 30 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mr. J.E. Kötter en mr. J.L. L’Homme, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de verklaringen van de slachtoffers en hetgeen namens hen door hun advocaten, mr. C.A. Bouw, mr. E.J. van Gils en mr. H.A.F.C. Tack, naar voren is gebracht. Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van de verklaringen van de deskundigen M.M. Sprock, S.A. Moonen en K. Holterman.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich, telkens in Amsterdam, heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: verkrachting van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) op 3 juli 2021.
Feit 2: aanranding van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) op 5 januari 2023.
Feit 3: verkrachting van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) op 14 maart 2023.
Feit 4: aanranding van [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) op 27 mei 2023.
Feiten 5 en 6: telkens verkrachting van [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ) op 29 september 2023.
Feit 7: ontucht met [slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren maar niet die van zestien jaren had bereikt, op 23 oktober 2022.
Feit 8: aanranding van [slachtoffer 7] (hierna: [slachtoffer 7] ) op 16 april 2024.
Feit 9: aanranding van [slachtoffer 8] (hierna: [slachtoffer 8] ) op 22 oktober 2023
Feit 10: verkrachting van [slachtoffer 9] (hierna: [slachtoffer 9] ) op 21 november 2021. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als het plegen van ontucht met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, met seksueel binnendringen van het lichaam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Standpunten ten aanzien van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van elk feit acht hij de aangifte betrouwbaar en bovendien is er voor elk feit sprake van steunbewijs, waaronder zogeheten ‘disclosure’-getuigen. Ook stelt de officier van justitie dat verdachte telkens een gelijksoortige handelswijze (modus operandi) heeft gebruikt, waardoor de verklaringen van de verschillende aangeefsters ook in elkaars zaak als bewijs kunnen worden gebruikt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte van alle feiten vrij te spreken. Verdachte heeft met geen enkele aangeefster seksuele handelingen verricht, behalve met [slachtoffer 3] (feit 3). Zij hadden op dat moment echter een relatie en de seks was vrijwillig.
De raadslieden hebben gewezen op het risico van ‘collaborative storytelling’, omdat er informatie over verdachte en zijn handelwijze in de media is verschenen. Ook op sociale media (Facebook en TikTok) zijn foto’s, video’s en persoonsgegevens van verdachte rondgegaan. Dit roept de vraag op of aangeefsters en/of getuigen door deze informatie van (sociale) media of door contacten met elkaar of anderen zijn beïnvloed.
De raadslieden hebben verder per feit betoogd dat geen sprake is van bruikbare verklaringen van de aangeefsters. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat voor één of meer feiten de verklaring van de betreffende aangeefster wel bruikbaar is, dan geldt voor elk feit dat er geen sprake is van voldoende steunbewijs.

5.Bewijsoverwegingen

5.1.
Inleidende opmerkingen
5.1.1
Dwang
Op 1 juli 2024 is de Wet seksuele misdrijven in werking getreden, die de strafrechtelijke bescherming tegen seksueel geweld heeft verruimd. De aan verdachte ten laste gelegde feiten zijn van voor de inwerkingtreding van die wet. Deze feiten worden daarom beoordeeld aan de hand van de ‘oude’ zedenwetgeving die gold tot 1 juli 2024. Bij de artikelen 242 (oud) Wetboek van Strafrecht (Sr) en 246 (oud) Sr staat, anders dan in de nieuwe wet, niet de wederkerigheid van seksueel contact centraal, maar het door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid
dwingenvan de ander tot (het plegen dan wel ondergaan van) de seksuele handelingen.
Voor een bewezenverklaring van dwang in de zin van de feiten aanranding (artikel 246 (oud) Sr) en verkrachting (artikel 242 (oud) Sr) is vereist dat komt vast te staan dat verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer seksuele handelingen tegen de (kenbare) wil ondergaat. [1] Bewezen dient te worden dat de seksuele handelingen voor het slachtoffer niet of nauwelijks te vermijden zijn geweest. Hiervoor is enige vorm van verzet nodig of ten minste een bij het slachtoffer bestaande handelingsonvrijheid die de afwezigheid van verzet verklaart, zoals onvrijheid veroorzaakt door geweld of een bedreigende sfeer. Bovendien moet kunnen worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het dwingen. Verdachte moet hebben geweten van de onvrijwilligheid aan de kant van het slachtoffer én moet opzettelijk een situatie in het leven hebben geroepen waaraan het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet heeft kunnen onttrekken. Een kenbaar “nee” van een slachtoffer wordt voor een bewezenverklaring niet zonder meer voldoende geacht. Dit geldt evenzeer voor situaties waarin een slachtoffer fysiek bevriest van angst en zich daardoor niet kan uiten of verzetten. [2]
Bewezen moet worden dat het slachtoffer door geweld en/of een (andere) feitelijkheid of bedreiging daarmee is gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan.
Geweldkan bestaan uit het aanwenden van fysieke kracht. Het geweld moet van voldoende kaliber zijn om de weerstand van de ander te breken. Onder
een feitelijkheidkan onder andere worden verstaan: fysieke handelingen plegen (zoals het op het slachtoffer gaan en blijven liggen of het onverhoeds betasten), gebiedende taal gebruiken of het aanwenden van gezag of overwicht. [3] Samenvattend kan worden gesteld dat van door ‘een feitelijkheid’ dwingen sprake kan zijn indien verdachte een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de betreffende handelingen van de verdachte heeft kunnen verzetten of dat het slachtoffer in een zodanig door verdachte veroorzaakte (bedreigende) situatie is gebracht dat het slachtoffer zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken.
5.1.2
Bewijs in zedenzaken: bewijsminimum
Bij de beoordeling van het bewijs staat voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. In de onderhavige zaken is dat ook het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een getuige die een verklaring heeft afgelegd over de emotionele toestand die hij/zij heeft waargenomen bij een aangever kort na het feit. Het steunbewijs hoeft echter geen betrekking te hebben op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring ‘niet op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Volgens vaste jurisprudentie mogen verklaringen van andere aangeefsters in zedenzaken tegen dezelfde verdachte als schakelbewijs worden gebruikt. Schakelbewijs is een specifieke vorm van steunbewijs, waarbij voor de bewezenverklaring gebruik wordt gemaakt van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte. [4]
5.1.3 ‘
Collaborative storytelling’
Verdachte is op 22 juli 2024 aangehouden en op 6 augustus 2024 heeft de politie een persbericht over de zaak verspreid. Op of rond de eerste pro forma zitting van 10 oktober 2024 zijn door verschillende media, waaronder AT5, artikelen geschreven over deze zaak. Daarnaast zijn er foto’s, video’s en persoonsgegevens van verdachte op Facebook en TikTok geplaatst, met daarbij ook waarschuwingen voor verdachte en zijn gedrag. De zaak van verdachte heeft dus op enig moment aandacht gekregen in de media.
Van de negen aangeefsters hebben er twee (van feiten 9 en 10) een verklaring afgelegd nadat in de media berichten over verdachte zijn verschenen, daar mede toe bewogen omdat zij de berichten over verdachte zelf hadden gezien of doorgestuurd hadden gekregen. Deze vaststellingen brengen met zich dat er een risico van ‘collaborative storytelling’ bestaat. Het roept immers de vraag op of aangevers en getuigen door de verhalen die rondgingen, door elkaar onderling dan wel door de aandacht in de (sociale) media beïnvloed zijn en of dit de betrouwbaarheid van hun verklaring aantast.
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanwijzingen dat één van de aangeefsters haar verklaring bewust heeft aangepast op basis van bijvoorbeeld de aandacht die de zaak kreeg in de (sociale) media. Het risico op ‘collaborative storytelling’ blijft echter bestaan. Dit geldt met name voor de aangeefsters van de feiten 9 en 10, die hun verklaringen hebben afgelegd nadat zij in de media over de zaak hadden gelezen. De rechtbank onderkent deze risico’s, maar dit betekent niet dat de aangiftes of getuigenverklaringen alleen daarom onbruikbaar zijn voor het bewijs. Gelet hierop zal echter wel voorzichtig dienen te worden omgegaan met de verschillende verklaringen, in het bijzonder ten aanzien van de feiten 9 en 10. Waar nodig wordt bij de bespreking van de feiten (vanaf rubriek 5.2) extra aandacht besteed aan het moment waarop de verklaring is afgelegd en de consistentie en betrouwbaarheid van die verklaring. Daarbij is ook de verankering van de verklaring in andere bewijsmiddelen van belang. In zijn algemeenheid merkt de rechtbank echter op dat, behoudens de feiten 9 en 10, de verklaringen van de aangeefsters zijn afgelegd voordat het persbericht van de politie of de artikelen in de media zijn gepubliceerd. Dat geldt in elk geval voor de informatieve gesprekken, die al vanaf eind 2021 hebben plaatsgevonden en waarin de aangeefsters ten aanzien van de feiten 1 tot en met 8 telkens over seksueel grensoverschrijdend gedrag spreken.
5.2.
Feit 1
De beschuldiging
Dit feit ziet op de verkrachting van [slachtoffer 1] op 3 juli 2021 door verdachte op het toilet van bioscoop Pathé de Munt door haar in haar nek te kussen en zijn penis in haar vagina en/of haar mond te brengen.
De verklaring van de aangeefster
Op 12 januari 2022 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met [slachtoffer 1] . Op 14 juni 2024 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van verkrachting tegen verdachte.
De verklaring van [slachtoffer 1] komt kort gezegd op het volgende neer. [slachtoffer 1] en verdachte kenden elkaar omdat verdachte regelmatig bij [slachtoffer 1] aan de kassa kwam in het filiaal van Albert Heijn waar zij werkte. Op een gegeven moment hebben zij telefoonnummers uitgewisseld. Verdachte en [slachtoffer 1] spraken op een avond via Whatsapp af om de volgende dag samen te winkelen en naar de film te gaan, een film die [slachtoffer 1] had gereserveerd. De afspraak vond plaats op 3 juli 2021. [slachtoffer 1] vond verdachte in eerste instantie leuk, maar ook opdringerig en aanrakerig. In de bus op weg naar het centrum begon hij haar aan te raken en heeft hij haar gedwongen om hem een kus te geven, hetgeen [slachtoffer 1] niet wilde. [slachtoffer 1] heeft vaak nee gezegd, maar heeft hem uiteindelijk een kus gegeven. Zij zijn samen naar de McDonalds en de Primark geweest. Verdachte begon daar te vertellen dat hij geld nodig had en wilde € 150,- van [slachtoffer 1] . Zij zei dat zij dat te veel geld vond en heeft hem toen niets gegeven. Hierop werd verdachte boos en veranderde zijn toon. Vervolgens zijn ze naar Pathé de Munt gegaan. In de bioscoop ging verdachte aan [slachtoffer 1] zitten en gaf hij haar zoentjes in haar nek. [slachtoffer 1] zei tegen hem dat hij moest ophouden. Ook trok zij haar schouders weg en bedekte zij haar nek. Verdachte ging echter door. Vervolgens ging verdachte naar het toilet. Toen hij terugkwam, zei hij dat hij daar had overgegeven en vroeg hij of [slachtoffer 1] het wilde zien. Dat wilde [slachtoffer 1] niet, maar verdachte drong aan en uiteindelijk is [slachtoffer 1] met hem meegegaan. Eenmaal in het toilethokje deed verdachte de deur dicht. Hij zei dat hij haar alleen een beetje zou vingeren en trok haar broek omlaag. [slachtoffer 1] zei meerdere keren dat zij het niet wilde en probeerde haar lichaam weg te draaien. Verdachte stak zijn vinger in haar vagina. Op een gegeven moment deed verdachte ook zijn eigen broek uit en deed hij zijn penis in haar vagina. Ook toen probeerde [slachtoffer 1] zich te verzetten, maar verdachte was sterker. Ook zei hij tegen haar dat het sneller zou gaan als zij zich niet meer zou verzetten. Verdachte heeft [slachtoffer 1] ontmaagd. Ze zijn vervolgens teruggegaan naar de bioscoopzaal en daar zei verdachte op een gegeven moment dat hij een ronde twee wilde. Tijdens de film heeft zij hem gepijpt. [slachtoffer 1] was toen compleet verslagen en verzette zich niet meer. Desgevraagd vertelde [slachtoffer 1] verdachte dat zij niet eerder had gepijpt. Hij duwde haar hoofd ruw naar beneden. Hij kwam klaar in haar mond en zij spuugde zijn sperma uit in een beker. Vervolgens pakte hij de telefoon van [slachtoffer 1] en dwong haar haar ING app te openen. Hij dwong haar toen om € 200,- over te maken. Verdachte vroeg [slachtoffer 1] of zij zijn vriendin wilde worden. Hij is daarna abrupt vertrokken en heeft [slachtoffer 1] achtergelaten. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij later die dag een vriendin ( [naam 1] ) heeft geappt en gezegd dat er iets heftigs was gebeurd. Zij is ook bij die vriendin thuis langsgegaan.
De verklaring van de verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad een afspraak had met [slachtoffer 1] . Ze zijn met de bus de stad ingegaan en daar hebben ze gewinkeld. Van tevoren had hij via WhatsApp weliswaar gezegd dat ze ook naar de film zouden kunnen gaan, maar ze zijn uiteindelijk niet in de bioscoop geweest. Wel heeft hij [slachtoffer 1] gevraagd om € 200,- over te maken. Dat heeft zij gedaan. Er hebben geen seksuele handelingen plaatsgevonden tussen hem en [slachtoffer 1] . Het zou kunnen dat hij van tevoren via WhatsApp gevraagd heeft om een kusje, maar hij heeft daar tijdens de afspraak niet op aangedrongen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] in de kern consistent en betrouwbaar. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de overige stukken die ten aanzien van dit feit in het dossier aanwezig zijn, steun bieden aan het scenario van [slachtoffer 1] . Niet alleen is er op 2 juli 2021 via WhatsApp gesproken over het naar de bioscoop gaan, ook bevat het dossier een screenshot van een betaling op 2 juli 2021 aan Pathé de Munt voor de bioscoopkaartjes en versnaperingen. De Whatsapp-gesprekken ondersteunen het opdringerige beeld dat [slachtoffer 1] schetst van verdachte. Ondanks haar weigering blijft hij aandringen om geld en vraagt hij om een kusje en zegt LY (de rechtbank begrijpt ‘Love You’) terwijl aangeefster bij herhaling aangeeft dat het daar te vroeg voor is. Uit andere screenshots blijkt dat er een dag later, op 3 juli 2021, diverse afschrijvingen zijn geweest van de rekening van [slachtoffer 1] , te weten: een betaling aan het GVB voor een busreis van € 3,30, een betaling aan McDonalds Nieuwendijk van € 11,70, twee betalingen aan Pathé de Munt van respectievelijk € 3,50 en € 6,75 en een betaling aan verdachte van € 200,-. Deze screenshots bieden onderbouwing voor de stelling van [slachtoffer 1] dat zij wel degelijk met verdachte in de bioscoop is geweest. Dit maakt de verklaring van verdachte dat hij niet met [slachtoffer 1] in de bioscoop is geweest, ongeloofwaardig. Verder wordt de verklaring van [slachtoffer 1] voor wat betreft de seksuele handelingen die in het toilet en de zaal van de bioscoop hebben plaatsgevonden, ondersteund door de getuigenverklaring van [naam 1] . Deze verklaring komt erop neer dat [slachtoffer 1] op de dag van het incident aan [naam 1] vertelde wat er gebeurd was. Volgens [naam 1] huilde [slachtoffer 1] niet, maar was zij helemaal in shock. [slachtoffer 1] heeft [naam 1] verteld over zowel het pijpen als de penetratie in de wc. Ook heeft [naam 1] verklaard dat [slachtoffer 1] is ontmaagd door verdachte.
Gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] in combinatie met het hiervoor genoemde steunbewijs acht de rechtbank de onder feit 1 ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen.
5.3.
Feit 2
De beschuldiging
Dit feit ziet op de aanranding van [slachtoffer 2] op 5 januari 2023 door haar in haar borsten te knijpen en haar in haar nek te zoenen in een café op het Rembrandtplein.
De verklaring van de aangeefster
Op 23 januari 2023 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met [slachtoffer 2] . Op 28 maart 2023 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van aanranding tegen verdachte. [slachtoffer 2] verklaart dat zij op 5 januari 2023 op station Amsterdam Centraal werd aangesproken door – zo bleek haar later – verdachte, die zichzelf [alias] noemde. Hij vroeg al snel om haar nummer en die heeft zij ook gegeven. Ze zijn vervolgens hun eigen weg gegaan. Vijf minuten later begon verdachte [slachtoffer 2] te bellen en te appen. Dat deed hij ook later op de avond. [slachtoffer 2] zat al in de trein om vanaf Amsterdam Centraal naar huis te gaan, maar verdachte zei dat hij haar graag wilde zien en haar mee op date wilde nemen. Hij deed opdringerig. [slachtoffer 2] is toen de trein uitgestapt en is met verdachte meegegaan naar een café op het Leidseplein. In het café kwam hij dicht naast haar zitten. [slachtoffer 2] zei dat zij afstand wilde, maar daar luisterde hij niet naar. Hij legde zijn handen op plekken die [slachtoffer 2] niet oké vond. Hij heeft in haar armen geknepen en haar bij haar been aangeraakt. Ook kneep hij in haar borsten, onder haar shirt. Verder gaf hij haar overal kusjes, waaronder zuigzoenen in haar nek. Zij probeerde haar grenzen aan te geven, maar daar luisterde hij niet naar. Zij duwde hem een aantal keer weg, maar het kostte haar steeds meer moeite om hem weg te duwen omdat hij meer kracht gebruikte. Aan het einde van de avond wilde [slachtoffer 2] naar huis, omdat haar laatste trein bijna zou gaan. Verdachte zei echter dat zij niet zomaar weg mocht en dat hij een hotel met haar wilde boeken. Als zij weg wilde, dan moest zij eerst betalen. Er ontstond een discussie, waarbij verdachte op een gegeven moment een Tikkie stuurde. [slachtoffer 2] wilde graag naar huis en heeft het Tikkie betaald, omdat zij dat als de enige manier zag om van verdachte af te komen. Zij heeft € 500,- betaald. Daarna mocht [slachtoffer 2] wel weg. In de trein naar [plaats] heeft [slachtoffer 2] een vriend, de getuige [naam 2] , gebeld. Eenmaal in [plaats] heeft hij haar opgehaald en heeft zij hem verteld wat er is gebeurd.
De verklaring van de verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting de verklaring van [slachtoffer 2] deels bevestigd. Verdachte heeft bevestigd dat hij in die tijd de naam [alias] heeft gebruikt voor zijn WhatsApp status en degene is over wie [slachtoffer 2] het heeft in haar aangifte. Ze zijn samen naar een café gegaan en hebben daar wat gedronken. Het was een gezellige avond. Het zou kunnen dat hij heeft gesproken over het boeken van een hotel. Aan het eind van de avond heeft hij haar gevraagd om € 500,- over te maken en dat heeft zij gedaan. Verdachte vroeg dit een beetje op een pushende manier, niet dwingend, maar hij was niet van plan het geld terug te betalen. Verdachte heeft niet aan [slachtoffer 2] gezeten en de in de tenlastelegging genoemde handelingen kloppen dan ook niet.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 2] in de kern consistent en betrouwbaar. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het scenario van [slachtoffer 2] , waarin verdachte haar heeft aangerand, wordt ondersteund door meerdere stukken die in het dossier aanwezig zijn. Getuige [naam 2] , een vriend van [slachtoffer 2] , heeft niet verklaard over specifieke seksuele handelingen, maar wel over waargenomen emoties bij [slachtoffer 2] , kort na het incident. [slachtoffer 2] heeft hem die avond opgebeld. Hij heeft haar van het station in [plaats] opgehaald. [naam 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] heel erg geschrokken en bang was, het leek een soort shock. [slachtoffer 2] kon eerst niet vertellen wat er was gebeurd, omdat zij in paniek was en aan het huilen was. Daarnaast heeft de moeder van [slachtoffer 2] , [naam 3] , een getuigenverklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat zij zuigzoenen in de nek van [slachtoffer 2] zag en dat [slachtoffer 2] haar toen vertelde dat er iets heel ergs was gebeurd. [slachtoffer 2] vertelde [naam 3] toen dat zij met een jongen genaamd [alias] , die haar had aangesproken bij het Centraal Station in Amsterdam, in een café had afgesproken. [slachtoffer 2] kreeg het gevoel dat zij niet weg kon, tenzij zij hem geld gaf. Ook vertelde [slachtoffer 2] dat hij aan haar zat en dat zij dat helemaal niet fijn vond. [slachtoffer 2] kwam erg verdrietig over tijdens het gesprek met [naam 3] .
Daarnaast blijkt uit de communicatie via WhatsApp die in het dossier aanwezig is dat verdachte niet alleen sprak over het boeken van een hotel, maar dat hij dat ook op een zeer dwingende toon deed. Ook sprak hij op een gegeven moment op dezelfde toon over het geld dat [slachtoffer 2] graag terug van hem wilde, waarbij hij heeft gedreigd het niet terug te geven en uiteindelijk heeft gezegd dat [slachtoffer 2] het niet terug gaat krijgen. De communicatie via WhatsApp biedt steun voor de verklaring van [slachtoffer 2] voor zover het betreft de dwingende manier waarop verdachte met haar omging.
Gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] in combinatie met het hiervoor genoemde steunbewijs acht de rechtbank de onder feit 2 ten laste gelegde aanranding van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
5.4.
Feit 3
De beschuldiging
Dit feit ziet op de verkrachting van [slachtoffer 3] op 14 maart 2023 op het toilet van bioscoop Pathé de Munt door zijn penis in haar vagina te brengen.
De verklaring van de aangeefster
Op 6 november 2023 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met [slachtoffer 3] . Op 18 januari 2024 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan van verkrachting tegen verdachte. De verklaring van [slachtoffer 3] komt er onder meer op neer dat zij een relatie heeft gehad met verdachte. Binnen deze relatie heeft [slachtoffer 3] een aantal keer onvrijwillige seks gehad met verdachte en daarnaast één à twee keer vrijwillige seks. De eerste keer dat er seks heeft plaatsgevonden, was dit onvrijwillig. De rechtbank begrijpt de tenlastelegging in samenhang met de aangifte aldus dat de tenlastelegging ziet op deze eerste keer dat er seks tussen verdachte en [slachtoffer 3] heeft plaatsgevonden.
Op de derde dag sinds verdachte en [slachtoffer 3] elkaar hadden ontmoet, hadden ze afgesproken bij de bioscoop. Verdachte wilde naar het toilet om zijn haar te doen. [slachtoffer 3] stond buiten het toilet te wachten. Ineens deed verdachte de deur van het toilet open en trok aan de kraag van [slachtoffer 3] . Hij trok haar het hokje in. Hij liet haar zitten op de wc en trok haar ondergoed omhoog. Hij zei dat zij haar broek uit moest trekken. [slachtoffer 3] zei dat zij dat niet wilde. Verdachte zei: ‘De broek is nu toch al open dus doe gewoon je broek uit.’ Hij trok toen haar broek uit en draaide haar om. [slachtoffer 3] heeft heel veel ellebogen gegeven. Verdachte is met zijn penis in haar vagina gegaan. Dit heeft een paar minuten geduurd. Ze zijn na afloop terug de bioscoopzaal ingegaan. [slachtoffer 3] zei nog tegen hem dat zij niet wilde wat er zojuist was gebeurd, maar verdachte zei enkel dat zij de film verder moest kijken.
De verklaring van de verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en [slachtoffer 3] een relatie hebben gehad. Zij hebben een aantal keer seks gehad binnen deze relatie. Dit gebeurde dan in de trein op het toilet. Het is ook één keer gebeurd in een bioscoopzaal. Het was nooit op het toilet van de bioscoop met [slachtoffer 3] . Ook was de seks altijd vrijwillig.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het hebben van een relatie niet automatisch betekent dat alle seks binnen die relatie vrijwillig plaatsvindt. Met andere woorden, ook binnen een relatie kan sprake zijn van verkrachting. Dat er binnen de relatie tussen [slachtoffer 3] en verdachte meermalen seks heeft plaatsgevonden, staat niet ter discussie. Evenmin staat ter discussie dat verdachte gedurende die relatie dwingend is geweest in zijn communicatie richting [slachtoffer 3] . De rechtbank moet echter een oordeel geven over de vraag of verdachte [slachtoffer 3] bij die eerste keer seks tussen hen, heeft gedwongen. En hoewel [slachtoffer 3] consistent is geweest in haar verklaring dat de eerste keer seks met verdachte gedwongen is geweest, heeft zij wisselend verklaard over het aantal keer vrijwillige seks dat tussen haar en verdachte heeft plaatsgevonden, dat ook op toiletten plaatsvond en dat ook plaatsvond ondanks het dwingende karakter van de communicatie in de relatie.
Het dossier bevat daarnaast onvoldoende steunbewijs om tot een bewezenverklaring te komen. De WhatsAppberichten die in het dossier aanwezig zijn, zijn weliswaar zeer dwingend van toon van de zijde van verdachte, maar zien voornamelijk op de relatie als geheel en in elk geval niet specifiek op de eerste keer dat er seks heeft plaatsgevonden.
De getuige [naam 4] , een vriendin van [slachtoffer 3] , merkt ook op dat zij vond dat verdachte [slachtoffer 3] bij het eerste contact heel ‘hebberig’ benaderde, door meteen om haar nummer te vragen en niet eerst om Snapchat of Instagram. Nadat [slachtoffer 3] verdachte niet meer sprak heeft [naam 4] heeft wel van [slachtoffer 3] gehoord dat zij door hem zou zijn mishandeld en verkracht en dat dat in Pathé was gebeurd op het toilet, maar [naam 4] weet niet hoe dat is gebeurd. [naam 4] heeft evenmin bij de politie of bij de rechter-commissaris iets verklaard over waargenomen emoties bij [slachtoffer 3] toen zij dit aan [naam 4] vertelde. Andere stukken die specifiek zien op de eerste keer seks en dat [slachtoffer 3] hiertoe zou zijn gedwongen, heeft de rechtbank niet aangetroffen.
De conclusie van de rechtbank is dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de eerste keer seks van [slachtoffer 3] met verdachte gedwongen is geweest. Dit heeft tot gevolg dat verdachte van de onder feit 3 ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer 3] zal worden vrijgesproken.
5.5.
Feit 4
De beschuldiging
Dit feit ziet op de aanranding van [slachtoffer 4] op 27 mei 2023 op het toilet van bioscoop Pathé de Munt door haar met kleding bedekte vagina te betasten.
De verklaring van de aangeefster
Op 30 mei 2023 heeft er een verkort informatief gesprek plaatsgevonden met [slachtoffer 4] . Zij heeft aansluitend aangifte gedaan van aanranding. Zij heeft verklaard dat zij op 26 mei 2023 verdachte heeft ontmoet in de trein. Ze raakten in gesprek nadat verdachte haar aansprak. Hij wilde iets met haar gaan drinken, maar [slachtoffer 4] zei dat zij die dag niet wilde afspreken. Verdachte was een beetje aan het pushen om af te spreken, maar nog niet op een vervelende manier. Uiteindelijk ontmoetten ze elkaar bij het Centraal Station de dag erna. Verdachte gaf [slachtoffer 4] een knuffel en zei dat zij zijn schatje was en vroeg haar of hij € 50,- kon lenen en ondanks haar weigering stuurde hij haar een tikkie, dat [slachtoffer 4] niet betaald heeft. Verdachte wilde naar Pathé de Munt en alhoewel [slachtoffer 4] zei dat zij dat geen goede plek vond om elkaar te leren kennen, zijn ze alsnog naar Pathé de Munt gegaan omdat hij haar een schuldgevoel gaf. Verdachte betaalde voor de bioscoop. [slachtoffer 4] wilde nog even naar de wc, waarop verdachte haar achternaliep en haar vroeg nog even mee te gaan naar het invalidetoilet. [slachtoffer 4] heeft daar haar haar gedaan en verdachte wilde haar zoenen, maar zij zei ’Nu even niet’ en trok zichzelf weg. Hij ging het eerst pushen, maar zei toen ‘het komt wel’. Ze gingen vervolgens de film kijken. In de bioscoopzaal hebben ze gezoend, ook met tong. [slachtoffer 4] wilde dit zelf ook wel, maar ze merkte al snel dat het niet bij zoenen bleef, terwijl [slachtoffer 4] niet verder wilde gaan. Verdachte vroeg [slachtoffer 4] om mee te gaan. [slachtoffer 4] dacht wel dat ze naar de wc zouden gaan, maar zij dacht dat er niets aan de hand zou zijn als zij haar grenzen zou aangeven. Eenmaal in het toilethokje deed verdachte de deur op slot. Zij heeft gezegd dat zij hem niet wilde pijpen. Verdachte ging zichzelf aftrekken terwijl ze aan het zoenen waren. Meteen daarna trok hij haar broek naar beneden. [slachtoffer 4] zei heel hard dat zij dat niet wilde. Na het omlaag trekken van haar broek, deed hij meteen zijn hand op haar vagina. [slachtoffer 4] had haar onderbroek nog aan. Zij zei direct dat zij niet wilde dat hij haar vagina zou aanraken en heeft tussendoor zijn hand een aantal keer weggeslagen, maar hij heeft toch een aantal keer op haar vagina gedrukt. [slachtoffer 4] is de wc niet uitgelopen omdat verdachte voor het slot stond. Ze voelde zich opgesloten en gepusht om te blijven. Verdachte is uiteindelijk klaargekomen en ze zijn de wc uitgegaan. In de bioscoopzaal vroeg verdachte weer of hij geld van [slachtoffer 4] kon lenen. Toen [slachtoffer 4] zei dat dat echt niet ging lukken, werd verdachte erg boos en begon hij haar uit te schelden. [slachtoffer 4] wilde weggaan, maar verdachte pakte haar vast om haar tegen te houden. [slachtoffer 4] is naar de wc gelopen en verdachte kwam achter haar aan. In de wc zei hij dat hij het geld van zijn bioscoopkaartje terug wilde. Hij heeft haar bij de keel gepakt en [slachtoffer 4] zei toen dat hij een Tikkie moest sturen, omdat zij hem niet wilde uitdagen of het erger wilde maken. [slachtoffer 4] heeft het tikkie van € 12,- betaald. Zij is toen naar buiten gerend en is Pandora, de winkel waar zij op dat moment werkzaam was, binnen gestormd. Daar heeft zij verteld wat er gebeurd is.
De verklaring van de verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij met [slachtoffer 4] naar de bioscoop is geweest. Ze hebben een film gekeken en het gezellig gehad, ze hebben niet onaardig tegen elkaar gedaan. Na afloop van de film hebben ze nog samen een foto gemaakt bij de spiegel. Wel heeft hij haar ertoe bewogen om geld naar hem over te maken. Ze zijn nooit samen in het toilet geweest en er zijn geen seksuele handelingen verricht.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 4] in de kern consistent en betrouwbaar. Naar het oordeel van de rechtbank vindt het scenario van [slachtoffer 4] steun in de getuigenverklaring van [naam 5] , haar opleidingsmanager. [slachtoffer 4] heeft aan [naam 5] verteld dat zij met een jongen in de bioscoop was die in haar broekje heeft gezeten en haar had betast/aangerand. [slachtoffer 4] was aan het huilen, zij was overstuur en ten einde raad. [naam 5] heeft haar geadviseerd om aangifte te doen bij de marechaussee. Hij is met haar meegegaan om haar te steunen toen zij aangifte ging doen. Een andere getuige, [naam 6] , een collega bij Pandora, heeft verklaard dat zij [slachtoffer 4] overstuur en huilend Pandora in heeft zien rennen. [slachtoffer 4] had een paniekaanval en had een rode plek op haar borst alsof zij gekrabd was. Zij was ook rood in haar nek, alsof ze daar gegrepen was.
Gelet op al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 4 ten laste gelegde aanranding van [slachtoffer 4] .
5.6.
Feiten 5 en 6
De beschuldiging
Zowel feit 5 als feit 6 betreffen de verkrachting van [slachtoffer 5] op 29 september 2023. De rechtbank leidt uit het dossier af dat er twee incidenten hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van feit 5 bestaat de verkrachting uit het brengen van verdachtes vingers en zijn penis in de vagina van [slachtoffer 5] . De rechtbank leidt uit de tenlastelegging af dat feit 5 ziet op het incident in het toilethokje van station Amsterdam Muiderpoort.
De onder feit 6 ten laste gelegde verkrachting bestaat uit het brengen van verdachtes penis in de mond en in de vagina van [slachtoffer 5] . Uit de tenlastelegging leidt de rechtbank af dat feit 6 ziet op het incident in de bioscoopzaal van Pathé de Munt.
De verklaring van de aangeefster
Op 9 november 2023 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met [slachtoffer 5] en op 17 november 2023 heeft zij aangifte gedaan van verkrachting tegen verdachte. Zij verklaart dat zij verdachte in de Albert Heijn is tegengekomen waar hij werkzaam was en dat hij haar nummer vroeg. Dit was op 28 september 2023. Ze hebben nummers uitgewisseld en afgesproken dat ze de dag erna zouden afspreken om iets te gaan drinken. Verdachte belde echter dezelfde dag nog naar [slachtoffer 5] . Hij zei dat hij heel graag nu al wilde afspreken. Ze hebben elkaar toen ontmoet. Er was een vriendin van [slachtoffer 5] bij, de latere getuige [naam 7] . Verdachte zei echter dat hij niet wilde afspreken als die vriendin erbij was. [naam 7] is toen weggegaan. Verdachte en [slachtoffer 5] zijn vervolgens op een bankje in het Oosterpark gaan zitten. Verdachte wilde [slachtoffer 5] zoenen, maar [slachtoffer 5] zei dat zij dat niet wilde. Uiteindelijk hebben ze wel gezoend en dat vond [slachtoffer 5] goed. Hij vroeg ook of [slachtoffer 5] zijn vriendin wilde worden. [slachtoffer 5] heeft ja gezegd, maar dat bedoelde zij niet serieus en zij ging ervan uit dat verdachte het ook niet serieus bedoelde.
De volgende dag, op 29 september 2023, spraken ze opnieuw af. Verdachte had [slachtoffer 5] ’s- ochtends al gebeld, hij was al wakker en vroeg of ze al eerder konden afspreken. Ze zijn uiteindelijk naar station Amsterdam Muiderpoort gegaan. Verdachte wilde zijn haar checken en ging naar het toilet. [slachtoffer 5] is met hem meegegaan. Verdachte begon haar daar te zoenen. Hij trok haar broek naar beneden en zij probeerde haar broek omhoog te houden met haar handen en is daar op enig moment mee gestopt, waarna hij haar daar heeft gevingerd. [slachtoffer 5] bevroor toen hij dat deed. Hij trok ook zijn broek omlaag en wilde dat [slachtoffer 5] hem zou aftrekken of iets anders, maar dat wilde [slachtoffer 5] niet. Hij werd chagrijnig en probeerde ook [slachtoffer 5] een paar keer voorover te buigen, omdat hij seks met haar wilde. Hij zei dat hij haar mocht ontmaagden omdat zij zijn vriendin was. [slachtoffer 5] wilde het niet en heeft hem minstens zes keer weggeduwd. Zij zei ook dat zij geen seks met hem wilde en al helemaal niet op het station. Hij is wel met zijn penis in haar vagina geweest. Toen [slachtoffer 5] zich nog wat steviger verzette, stopte hij.
Verdachte en [slachtoffer 5] zijn vervolgens met de trein naar station Amsterdam Centraal gereisd en zijn daar de stad ingegaan. Verdachte morste wat druppels Red Bull over zijn schoenen. Verdachte gaf [slachtoffer 5] daar de schuld van en hij wilde dat zij nieuwe schoenen voor hem zou kopen. [slachtoffer 5] was het daar niet mee eens, maar verdachte dreigde dat hij veel broers had die veel macht hadden en sterk waren. Ook dreigde hij dat hij haar ouders zou inlichten of bedreigen. [slachtoffer 5] had haar ouders niet ingelicht over de afspraak die zij met verdachte had. Hij deed boos en hij ging schreeuwen. [slachtoffer 5] heeft € 150,- gepind en de schoenen gekocht. Daarna zijn ze naar de McDonalds gegaan en heeft [slachtoffer 5] het eten betaald. Vervolgens zijn ze naar Pathé de Munt gegaan. [slachtoffer 5] heeft de kaartjes betaald. Verdachte zei dat hij alles terug zou betalen. Hij deed steeds bozer en dreigender. Hij dreigde dat hij haar het geld niet zou terugbetalen. In de bioscoopzaal wilde hij zoenen en haalde zijn geslachtsdeel uit zijn broek en wilde dat zij hem zou pijpen. [slachtoffer 5] zei dat zij dat nog nooit had gedaan en dat niet wilde en trok haar hoofd terug, maar hij forceerde haar hoofd weer naar zijn geslachtsdeel. Dit deed hij met zijn hand. [slachtoffer 5] heeft hem uiteindelijk gepijpt. Hij kwam klaar in haar mond. Even later deed hij haar broek omlaag en duwde hij haar naar beneden, met haar knieën en handen op de grond. [slachtoffer 5] bevroor toen. Ze zei dat hij niet in haar moest gaan, maar hij ging met zijn penis in haar vagina. Dat duurde ongeveer dertig seconden. Daarna duwde zij hem weg en schold zij hem uit. De film was afgelopen, [slachtoffer 5] trok haar broek omhoog en hij de zijne, waarna ze vertrokken.
Later op de dag is [slachtoffer 5] nog heel vaak gebeld, eerst door het nummer van verdachte en daarna door een anoniem nummer.
De verklaring van de verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting over dit feit verklaard dat hij twee keer met [slachtoffer 5] had afgesproken. Hij heeft bevestigd dat [naam 7] bij de eerste afspraak was en dat hij heeft gezegd dat hij weg zou gaan als [naam 7] niet weg zou gaan. Op de tweede afspraak, een dag later, zijn ze van station Amsterdam Muiderpoort naar Amsterdam Centraal gereisd. Ze zijn niet op het toilet van Amsterdam Muiderpoort geweest. Ze zijn in de stad geweest en [slachtoffer 5] heeft nieuwe schoenen voor verdachte gekocht, omdat zij Red Bull over zijn schoenen had gemorst. Hij is niet met haar naar de McDonalds of de bioscoop geweest en er hebben nooit seksuele handelingen plaatsgevonden, ook niet op Amsterdam Muiderpoort.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 5] in de kern consistent en betrouwbaar. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 5] wordt ondersteund door diverse andere bewijsmiddelen in het dossier. Er zijn meerdere getuigen aan wie [slachtoffer 5] heeft verteld wat er tussen haar en verdachte is gebeurd. De getuige [naam 8] , een vriendin van [slachtoffer 5] sinds de basisschool, verklaart over de seksuele handelingen die zijn verricht, en bij de rechter-commissaris op vragen van de raadsman van verdachte ook over de waargenomen emoties bij [slachtoffer 5] . Zij heeft verklaard dat [slachtoffer 5] zich in de McDonalds groot hield, maar later bij de mediatheek erg moest huilen. De getuige [naam 9] , een vriendin van [slachtoffer 5] , heeft weliswaar niet verklaard over waargenomen emoties, maar zij heeft wel van [slachtoffer 5] een paar dagen na het incident gehoord, dat zij is verkracht en hoe dat ging. [naam 9] is ook met [slachtoffer 5] naar de Etos gegaan om een zwangerschapstest te kopen. Ook de getuige [naam 10] , de moeder van [slachtoffer 5] , heeft verklaard over hetgeen [slachtoffer 5] aan haar heeft verteld over de seksuele handelingen. [slachtoffer 5] was in shock toen zij dit vertelde aan haar moeder.
Ook uit de bankafschriften die zich in het dossier bevinden, blijkt dat [slachtoffer 5] wel degelijk in de McDonalds en de bioscoop is geweest nadat zij met verdachte bij de JD Sports was geweest om nieuwe schoenen te kopen. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet met [slachtoffer 5] in de McDonalds of de bioscoop is geweest, ongeloofwaardig.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 5] in voldoende mate wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier, zowel voor feit 5 als feit 6. Gelet hierop acht de rechtbank de onder de feiten 5 en 6 ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer 5] wettig en overtuigend bewezen.
5.7.
Feit 7
De beschuldiging
Dit feit betreft het plegen van ontucht met [slachtoffer 6] , destijds veertien jaar oud, op 23 oktober 2022 door haar billen, heupen en nek te betasten in een filiaal van Lucardi aan de Nieuwendijk.
De verklaring van de aangeefster
Op 1 november 2022 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met [slachtoffer 6] . Op 26 april 2024 heeft haar moeder namens [slachtoffer 6] aangifte van aanranding gedaan tegen verdachte en is [slachtoffer 6] nogmaals gehoord. De verklaring van [slachtoffer 6] komt erop neer dat zij in het centrum van Amsterdam was om een cadeau voor haar moeder te kopen, dat was in oktober 2022. Op een gegeven moment liep zij langs verdachte, ze kregen oogcontact en verdachte sprak haar aan en vroeg haar hoe oud ze was. [slachtoffer 6] vertelde dat zij veertien jaar was. De jongen is met haar meegelopen naar juwelier Lucardi. Daar heeft hij haar meermaals gevraagd om hem een kusje te geven. [slachtoffer 6] wilde dit niet, maar heeft hem uiteindelijk een kusje op zijn wang gegeven. De jongen raakte [slachtoffer 6] aan bij haar billen, heupen en nek. [slachtoffer 6] vond het niet fijn, maar zij verstijfde en heeft er op dat moment niets van gezegd. Toen ze de winkel uitkwamen, vroeg verdachte of zij het niet leuk vond dat hij aan haar zat. [slachtoffer 6] zei dat ze het niet leuk vond. Verdachte zei toen sorry en is desgevraagd weggegaan. [slachtoffer 6] heeft hem niet meer gezien, tot zij met onder meer haar ouders in speeltuin Monkey Town was. Dit was op 20 april 2024. [slachtoffer 6] heeft haar ouders geappt toen zij hem zag. Haar ouders zijn naar haar toe gekomen en confronteerden verdachte ermee dat hij aan [slachtoffer 6] had gezeten. Zij hebben hem ook om zijn persoonsgegevens gevraagd en verdachte heeft die gegeven.
De verklaring van de verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting over dit feit verklaard dat hij [slachtoffer 6] heeft ontmoet in de stad en dat hij zich aan haar heeft voorgesteld. Zij vertelde hem dat zij 16 jaar was, hij had wel het gevoel dat ze jonger was. Ze zijn samen naar juwelier Lucardi gegaan. Ze hebben geflirt. Hij heeft een arm om haar heen geslagen en zij heeft hem een kusje op zijn wang gegeven. Ze heeft niet laten merken dat zij dat niet prettig vond. Hij heeft haar billen en heupen niet aangeraakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 6] in de kern consistent en betrouwbaar. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de in het dossier aanwezige camerabeelden steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 6] . Op de beelden is onder meer te zien dat verdachte zijn arm om de nek van [slachtoffer 6] slaat, dat zij zijn hoofd van zich afduwt, dat verdachte haar bij haar kin pakt, zijn hoofd richting haar gezicht brengt en zij haar gezicht afwendt en van hem afbuigt, waarna hij haar een kus op haar wang geeft. Ook is te zien dat de hand van verdachte richting de heupen en billen van [slachtoffer 6] gaat. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de aangifte. Zij acht bewezen dat verdachte de heupen en billen van [slachtoffer 6] heeft betast.
De verdediging heeft betoogd dat, indien de rechtbank de handelingen van verdachte wel bewezen acht, het ontuchtig karakter van deze handelingen kan wegvallen indien de handelingen vrijwillig hebben plaatsgevonden en indien sprake is van een gering leeftijdsverschil tussen beide personen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Voorop staat dat de leeftijd van [slachtoffer 6] geobjectiveerd is. Daarmee wordt bedoeld dat niet ter zake doet of verdachte dacht dat [slachtoffer 6] ouder was. [slachtoffer 6] was veertien jaar en verdachte was achttien jaar. Het verschil tussen veertien en achttien jaar is gelet op de levensfase en de bijbehorende (psychoseksuele) ontwikkeling niet aan te merken als een gering leeftijdsverschil. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 6] duidelijk dat er juist geen sprake was van vrijwilligheid. Dat komt ook tot uitdrukking in de camerabeelden, waarop te zien is dat [slachtoffer 6] zich regelmatig wegdraaide van verdachte. Evenmin kan gesproken worden van een affectieve relatie op basis waarvan het ontuchtige karakter van de handelingen weg zou vallen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 6] , bestaande uit het betasten van haar heupen en billen.
5.8.
Feit 8
De beschuldiging
Dit feit betreft aanranding van [slachtoffer 7] door haar te tongzoenen en haar met kleding bedekte vagina te betasten in en bij de Nieuwe Doelenstraat in Amsterdam.
De verklaring van de aangeefster
[slachtoffer 7] heeft op 30 april 2024 aangifte gedaan van aanranding. Zij heeft verklaard dat zij verdachte tegenkwam in de Jumbo, waar zij op dat moment aan het werk was. [slachtoffer 7] en verdachte raakten in gesprek. Verdachte vroeg al vrij snel om het nummer van [slachtoffer 7] . Dat wilde [slachtoffer 7] in eerste instantie niet geven, maar omdat verdachte zei geen Snapchat of Instagram te hebben, gaf zij haar nummer uiteindelijk toch. Verdachte heeft haar meerdere keren gebeld. Toen [slachtoffer 7] pauze had belde zij hem terug waarop verdachte terug kwam naar de supermarkt. [slachtoffer 7] is met verdachte meegegaan op zijn fiets. Verdachte leek gefrustreerd, opdringerig en haastig. Hij nam haar mee naar een paar bankjes met een brug bij de Nieuwe Doelenstraat. Hij pakte haar vape uit haar tas. Hij probeerde haar daar de hele tijd te zoenen, eerst zonder en daarna met tong. [slachtoffer 7] zoende hem kort terug, maar toen hij probeerde zijn tong in haar mond te stoppen, duwde zij hem weg. Verdachte kwam echter meteen weer terug. Hij pakte haar kin en duwde deze omhoog, niet heel strak, maar wel stevig. Als [slachtoffer 7] met haar gezicht naar links ging, deed hij haar gezicht weer recht. Op een gegeven moment ging zijn hand ook richting haar keel en stak zijn tong weer in haar mond. [slachtoffer 7] zei toen heel hard stop, maar na tien seconden begon hij haar weer te zoenen op haar voorhoofd. Toen raakte hij ook haar vagina aan, op haar kleding. Dit was met een greep. Het duurde een seconde, toen zei [slachtoffer 7] direct: “Stop, dit is mijn grens, dit vind ik niet prettig, ik wil niet dat je het nog een keer doet.” Verdachte reageerde hier geïrriteerd op. [slachtoffer 7] wilde dat verdachte haar terug zou brengen, maar dat deed hij niet direct. Hij reed een stukje met haar door en heeft haar toen opnieuw gezoend met tong. Ook greep hij haar weer bij haar vagina. Dat duurde wel iets langer, ongeveer zeven tot tien seconden. [slachtoffer 7] verstijfde en het werd zwart voor haar, alsof alles uitzoomde. Hij probeerde ook het knoopje van haar broek los te maken. Toen gaf [slachtoffer 7] hem een harde duw en liep weg. [slachtoffer 7] zei dat zij wel ging lopen, maar dat mocht niet van verdachte. Hij fietste achter haar aan en uiteindelijk heeft hij haar teruggebracht naar de Jumbo. Verdachte heeft [slachtoffer 7] die avond nog vaak gebeld, enkele keren heeft dat ook geleid tot een gesprek. Een dag later hebben [slachtoffer 7] en verdachte nog afgesproken op station Hoofddorp, omdat verdachte de vape zou teruggeven die hij de dag ervoor van [slachtoffer 7] had meegenomen. Verdachte was wel gekomen, maar hij had de vape niet bij zich en hij probeerde haar weer te zoenen.
De verklaring van de verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 7] inderdaad heeft ontmoet in de Jumbo. Hij had vervolgens met haar afgesproken toen zij pauze had van haar werk. Hij heeft haar nummer gevraagd en dat heeft zij gegeven. Hij kwam haar vervolgens in de pauze van haar werk ophalen. Ze hebben samen een stukje gefietst en ze hebben op een bankje een vape gerookt. Ze hebben niet gezoend en hij heeft haar ook niet betast. Hij was van plan de vape aan haar terug te geven op station Hoofddorp, maar hij is toch niet naar de afspraak met haar in Hoofddorp gegaan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 7] in de kern consistent en betrouwbaar. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 7] wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [naam 11] , die als filiaalmanager werkzaam was bij het filiaal van Jumbo waar ook [slachtoffer 7] werkzaam was. [naam 11] heeft verklaard dat [slachtoffer 7] hem benaderde omdat zij zich niet prettig bejegend voelde door een jongen en seksueel door hem was aangeraakt. De jongen zou haar eerst een knuffel hebben gegeven. Toen wilde hij haar nummer, maar dat wilde zij echt niet geven. Uiteindelijk heeft zij het toch maar gedaan. In een tweede verhoor bij de politie verklaarde [naam 11] nog dat [slachtoffer 7] geschrokken, zenuwachtig, gestrest en bang overkwam aan de telefoon, hij merkte dat omdat zij stotterend en haperend sprak. Dat is anders dan hoe [naam 11] het gewend was van haar. De keer daarop dat hij haar zag was ze emotioneel en paniekerig, ontdaan. Daarnaast verklaart [naam 11] dat er een gedragsverandering bij [slachtoffer 7] plaatsvond na dit incident. Dit uitte zich in vaker afwezig zijn, zich regelmatig ziek melden en niet tot laat willen werken.
De rechtbank wordt daarnaast gesterkt in haar overtuiging dat het incident is gegaan zoals beschreven in de aangifte, omdat verdachte op 18 april 2024 op camerabeelden van station Hoofddorp is waargenomen. Verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat hij die dag helemaal niet op station Hoofddorp was. Geconfronteerd met de camerabeelden ter zitting, verklaarde hij dat hij wel op station Hoofddorp was, maar niet voor [slachtoffer 7] , maar voor school. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit de verklaring van verdachte onbegrijpelijk en daarmee ongeloofwaardig, terwijl de beelden het scenario van [slachtoffer 7] wel ondersteunen.
De verdediging heeft erop gewezen dat [slachtoffer 7] het filmpje van TikTok waarin voor verdachte werd gewaarschuwd heeft gezien, voordat zij aangifte deed. Hoewel deze omstandigheid maakt dat extra voorzichtig met de verklaring van [slachtoffer 7] moet worden omgegaan, doet dit gelet op het voorgaande niet af aan de overtuiging van de rechtbank. Daarbij ondersteunen de camerabeelden van de Jumbo waarop te zien is hoe verdachte [slachtoffer 7] ’s hand heeft gekust, de verklaring van [slachtoffer 7] over hoe hij haar heeft benaderd en dat sterkt de rechtbank in haar opvatting dat de toedracht is verlopen op de manier waarop [slachtoffer 7] dit in haar aangifte heeft beschreven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 7] in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht de onder feit 8 ten laste gelegde aanranding van [slachtoffer 7] wettig en overtuigend bewezen.
5.9.
Feit 9
De beschuldiging
Dit feit betreft de aanranding van [slachtoffer 8] op 22 oktober 2023 op het toilet van bioscoop Tuschinski, door haar te zoenen, haar borsten te betasten, haar met kleding bedekte vagina te betasten en haar hand op zijn met kleding bedekte penis te leggen.
De verklaring van de aangeefster
Op 25 oktober 2024 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met [slachtoffer 8] . Op 27 oktober 2024 heeft zij aangifte gedaan van aanranding tegen verdachte. [slachtoffer 8] heeft verklaard dat zij verdachte in de avond op 20 oktober 2023 tegenkwam op de Insulindeweg in Amsterdam. Verdachte zei dat hij haar leuk vond en dat hij haar nummer wilde. Dit wilde [slachtoffer 8] niet, maar verdachte was erg dwingend en accepteerde geen nee als antwoord. [slachtoffer 8] heeft hem uiteindelijk haar nummer gegeven om van hem af te zijn. Zij moest haar echte nummer geven, omdat verdachte haar belde om te controleren of het nummer klopte. Dezelfde avond belde en appte hij haar steeds om te vragen waar zij was en hoe laat zij daar wegging. Hij wilde met haar afspreken. Uiteindelijk hebben ze voor 22 oktober 2023 afgesproken. Ze hebben wat gedronken bij café De Kroon en daarna gegeten bij restaurant Vapiano. [slachtoffer 8] moest alles betalen, ook toen zij aangaf dat zij dat niet zou doen omdat hij haar meenam op date. [slachtoffer 8] heeft uiteindelijk een vriendin om geld gevraagd om te kunnen betalen. Verdachte wisselde steeds van gedrag, soms was hij aardig en soms deed hij erg denigrerend. Verdachte pakte op een gegeven moment ook de pinpas van [slachtoffer 8] om hiermee te kunnen pinnen. Vervolgens was het plan om naar de bioscoop te gaan. [slachtoffer 8] moest van verdachte ook hiervoor geld regelen. Dit heeft zij aan haar stiefmoeder gevraagd en die heeft het overgemaakt. Ze zijn uiteindelijk naar Tuschinski gegaan. Tijdens de film ging verdachte aan haar zitten. Hij gaf haar kusjes op haar wang en mond. Ook stak hij zijn hand bovenlangs in haar shirt en zat hij aan haar blote borsten. [slachtoffer 8] duwde hem weg en zei dat hij haar niet moest aanraken, maar hij ging gewoon door. Ook legde hij haar hand op zijn geslachtsdeel. Dit herhaalde zich een aantal keren. Op een gegeven moment ging [slachtoffer 8] naar het toilet. Verdachte kwam meteen achter haar aan. Hij legde zijn hand op haar schaamstreek en probeerde haar te zoenen. Hij probeerde haar in een toilethokje te trekken. Dit duurde ongeveer tien minuten. [slachtoffer 8] begon tegen te stribbelen en uiteindelijk te schreeuwen. Toen stopte verdachte en zei ‘we gaan weg’. Zij zijn samen naar buiten gegaan zonder de film af te kijken. [slachtoffer 8] is heel snel naar een tramhalte gelopen en is daarin gesprongen, terwijl verdachte haar achternaliep en uitschold.
De verklaring van de verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 8] naar café De Kroon is geweest en ook naar Vapiano. Ze hebben beiden hun eigen eten en drinken betaald. Ze zijn daarna op een normale manier uit elkaar gegaan. Ze zijn niet naar de bioscoop geweest en er hebben geen seksuele handelingen plaatsgevonden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 8] in de kern consistent en betrouwbaar. Ten aanzien van dit feit bevat het dossier twee verklaringen van vriendinnen van [slachtoffer 8] , namelijk getuigen [naam 12] en [naam 13] , en screenshots van een WhatsApp gesprek met [naam 13] . Hieruit blijkt duidelijk dat [slachtoffer 8] het een slechte date vond en ook bevestigen beide getuigen dat zij om geld heeft gevraagd om voor verdachte te kunnen betalen. [naam 12] heeft verklaard dat [slachtoffer 8] paniekerig klonk in het spraakbericht dat zij van haar had ontvangen, waarin zij zei dat zij beiden niet konden betalen in de koffietent en dat hij haar achterna was gelopen toen zij de koffietent was uitgelopen. Ze had eerder gezegd dat hij opdringerig was en dat zij in een tram was gesprongen. Ze had gezegd of geschreven dat ze bang en geschrokken was. De rechtbank is van oordeel dat uit deze stukken in het dossier onvoldoende volgt dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Ook verklaren de getuigen niets over een hevige emotionele reactie bij [slachtoffer 8] .
De rechtbank is echter van oordeel dat de aangifte in deze zaak wordt ondersteund door zg. schakelbewijs. De gedragingen zoals door [slachtoffer 8] omschreven, zijn onderdeel van een modus operandi die bij verschillende andere aangeefsters is terug te zien. Dit geldt in elk geval voor de feiten 1, 4, 5 en 6 en ook ten aanzien van de overige feiten komen delen van deze modus operandi terug. De modus operandi komt neer op het volgende. Verdachte spreekt jonge vrouwen aan die hij niet of slechts zeer oppervlakkig kent. Hij vraagt daarbij vrijwel direct naar hun telefoonnummer, in plaats van bijvoorbeeld hun Instagram of Snapchat. Soms (zoals ten aanzien van feit 1) duurt het slechts enkele dagen voordat hij contact opneemt met de jonge vrouw en andere keren neemt verdachte zelfs direct contact op. Deze eerste contacten worden door alle vrouwen als opdringerig en overrompelend ervaren, ook als ze dat niet per sé bij aanvang al als negatief ervaren. Wanneer verdachte eenmaal contact opneemt, wil hij meteen een afspraak maken, het liefst diezelfde dag of anders de dag erna. De afspraken vinden plaats in het centrum van Amsterdam. Verdachte probeert financieel voordeel te halen uit de afspraken, door de vrouw met wie hij op stap is alles (of in elk geval het meeste) voor hem te laten betalen en/of door haar geld naar hem over te laten maken. Hij is daarbij dwingend en accepteert geen nee, waardoor hij de aangeefsters het gevoel geeft dat zij moeten betalen om van hem af te komen of om zichzelf niet in een onveilige situatie te brengen. Als aangeefsters niet meteen meewerken, reageert verdachte geïrriteerd en boos. Ook wordt verdachte al snel handtastelijk. Op een gegeven moment verplaatst de afspraak zich naar een bioscoop, alwaar verdachte de aangeefsters overvalt met handtastelijkheden door hen herhaaldelijk en ondanks hun weerstand te proberen te zoenen en aan te raken en te bewegen hem aan te raken. Verdachte zorgt ervoor dat hij met de aangeefsters in een toilet belandt, door hen daarheen te lokken dan wel te volgen. Eenmaal alleen in het toilet volgen de handtastelijkheden van verdachte elkaar in rap tempo op en ontwikkelen zich snel tot seksuele handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande een zodanig herkenbaar gedragspatroon oplevert, dat de aangiftes van de feiten 1, 4, 5 en 6 kunnen worden gebruikt voor het bewijs van feit 9. Weliswaar heeft [slachtoffer 8] het artikel van AT5 over verdachte en zijn gedrag gelezen, maar in de aangifte van [slachtoffer 8] komen ook veel details van de gedragingen van verdachte terug die niet zodanig specifiek in het artikel van AT5 vermeld staan en wel door de andere aangeefsters worden benoemd.
Gelet hierop acht de rechtbank de onder feit 9 ten laste gelegde aanranding van [slachtoffer 8] wettig en overtuigend bewezen.
5.10.
Feit 10
De beschuldiging
Dit feit ziet op de verkrachting van [slachtoffer 9] op 21 november 2021 op het toilet van station Amsterdam Muiderpoort door verdachtes penis in haar mond en/of vagina te brengen.
De verklaring van de aangeefster
Op 3 november 2024 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met [slachtoffer 9] . Op dezelfde dag heeft zij aangifte gedaan van verkrachting tegen een jongen genaamd [verdachte] . [slachtoffer 9] was vijftien jaar oud ten tijde van het incident. [slachtoffer 9] heeft verklaard dat [verdachte] haar op straat aansprak. Ze hebben telefoonnummers uitgewisseld en de weken daarna contact gehad via WhatsApp en Snapchat. Ze hadden een keer afgesproken in de stad en hadden gewinkeld. [slachtoffer 9] begon [verdachte] leuk te vinden. De weken erna ontstond er ruzie tussen haar en [verdachte] , omdat hij haar steeds vroeg om seks. [slachtoffer 9] gaf aan dat zij dat niet wilde, maar [verdachte] vond dat zij zich niet moest aanstellen. [slachtoffer 9] is uiteindelijk akkoord gegaan met seks, omdat zij geen nee meer durfde te zeggen omdat hij het al zo vaak had gevraagd. Zij heeft wel gezegd dat hij condooms moest meenemen. [verdachte] wilde de ruzie uitpraten en wilde dat [slachtoffer 9] naar station Amsterdam Muiderpoort zou komen. Op 21 november 2021 hebben zij afgesproken. Ze zijn samen met de trein vanaf Amsterdam Centraal naar Amsterdam Muiderpoort gegaan. [verdachte] wilde daar in de wc praten. Eenmaal in het toilet deed hij de deur op slot. [slachtoffer 9] zei dat zij geen seks wilde, maar [verdachte] zei dat zij zich niet moest aanstellen en deed zijn broek uit. Hij wilde eerst dat [slachtoffer 9] hem zou pijpen. [slachtoffer 9] zei dat zij dat niet wilde, maar [verdachte] duwde haar met twee handen op haar schouders en haar hoofd naar beneden en duwde zijn penis in haar mond. Dat duurde niet meer dan tien seconden. Zij duwde hem weg en moest overgeven. Vervolgens draaide hij haar om, deed haar broek uit, deed zijn hand op haar rug en duwde haar naar voren en bracht zijn penis in haar vagina, terwijl [slachtoffer 9] bleef zeggen dat zij het niet wilde. Tot dat moment was zij nog maagd. [slachtoffer 9] moest huilen, maar dat maakte hem niet uit. Toen [verdachte] klaar was, zei hij dat hij moest werken en is hij vertrokken. [slachtoffer 9] is met de trein en de metro naar een vriendin, de latere getuige [naam 14] , gegaan, aan wie zij alles heeft verteld.
De verklaring van de verdachte
Verdachte heeft over dit feit verklaard dat hij [slachtoffer 9] niet kent en nooit met haar heeft afgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 9] in de kern consistent en betrouwbaar. De rechtbank stelt vast dat de aangifte van [slachtoffer 9] wordt ondersteund door de getuigen [naam 14] (een vriendin) en [naam 15] (haar zus). Beide getuigen verklaren dat [slachtoffer 9] heeft verteld wat er is gebeurd. [naam 14] is degene naar wie [slachtoffer 9] is toegegaan, direct na het incident. [slachtoffer 9] had haar eerst gebeld en was toen aan het huilen. Later heeft zij verteld over zowel het pijpen als de vaginale seks. Ook toen [slachtoffer 9] bij [naam 14] thuis was, heeft zij veel gehuild. [naam 14] kent [slachtoffer 9] als een hele blije meid en vond het moeilijk om haar zo in shock te zien, ze was verstijfd. [naam 14] heeft verklaard dat [slachtoffer 9] is verkracht door [verdachte] en dat ze hem kent uit de buurt, omdat een andere vriendin van haar over hem had verteld dat hij haar had aangerand. Tegen haar zus heeft [slachtoffer 9] ook verteld dat zij [verdachte] moest pijpen en dat hij daarbij haar hoofd naar beneden duwde, en dat hij met zijn penis in haar vagina is geweest terwijl zij dit niet wilde.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [slachtoffer 9] is verkracht door ‘ [verdachte] ’. De in de tenlastelegging genoemde handelingen kunnen daarbij worden aangemerkt als feitelijkheden waardoor [slachtoffer 9] tot de seksuele handelingen is gedwongen.
Een andere vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is de vraag of verdachte degene is die [slachtoffer 9] bedoelt wanneer zij het heeft over [verdachte] , nu verdachte ontkent ooit contact met [slachtoffer 9] te hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er genoeg aanwijzingen om vaststaand te achten dat verdachte de [verdachte] is over wie [slachtoffer 9] het heeft, gelet op de inhoud van het dossier en het gedrag van de door [slachtoffer 9] genoemde [verdachte] . Dit gedrag komt naar het oordeel van de rechtbank sterk overeen met het gedrag van verdachte ten aanzien van de andere feiten, waarbij hij de aangeefster overrompelt en onder druk zet om te doen wat hij wil, zoals hiervoor uiteengezet. Bovendien heeft ook feit 5 plaatsgevonden in het toilet van station Amsterdam Muiderpoort.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat de onder feit 10 primair ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer 9] wettig en overtuigend bewezen is.
5.11.
Slotopmerkingen over dwang en betrouwbaarheid van de aangeefsters bij de bewezen feiten
Voor zover in de tenlastelegging is opgenomen dat sprake is van dwang (hetgeen het geval is voor alle feiten, behalve feit 7), kunnen de in de tenlastelegging genoemde handelingen naar het oordeel van de rechtbank telkens worden aangemerkt als feitelijkheden waardoor de aangeefsters zijn gedwongen de seksuele handelingen te plegen of te dulden. Uit elke aangifte komt – voor zover de rechtbank de feiten bewezen heeft verklaard – duidelijk naar voren dat het verdachte is die bepaalt wat er gebeurt en daarbij geen nee accepteert. Verdachte dwingt aangeefsters om zo snel mogelijk met hem af te spreken, nadat hij hen net heeft ontmoet. Zijn directe benadering wijst op een duidelijk doel. Verdachte gaat vervolgens volledig zijn gang. Daarbij houdt hij geen rekening met de gevoelens van de aangeefsters. Hij spreekt op gebiedende/intimiderende toon tegen hen wanneer hij wil dat er seksuele handelingen verricht worden, maar ook wanneer hij wil dat de aangeefsters iets voor hem betalen of geld naar hem overmaken. Hij maakt denigrerende opmerkingen en zegt dat zij zich niet moeten aanstellen wanneer zij beginnen te huilen of kenbaar maken dat zij iets niet willen. Ook wanneer verdachte iets niet op een dwingende toon zegt, probeert hij veelal de aangeefsters ertoe te bewegen om iets voor hem te doen of iets te dulden, bijvoorbeeld het geven van een telefoonnummer, waarbij hij het niet voldoende vindt om enkel via Instagram of Snapchat contact te hebben. Een ander voorbeeld hiervan kan gevonden worden in het contact via WhatsApp tussen verdachte en [slachtoffer 1] (feit 1), waarbij hij nadrukkelijk probeert om [slachtoffer 1] ertoe te bewegen om een kusje op de wang te geven terwijl [slachtoffer 1] aangeeft dat zij het daar nog te vroeg voor vindt. Of het Whatsapp-gesprek dat verdachte met [slachtoffer 2] heeft gevoerd over het boeken van een hotel (feit 2). Al deze omstandigheden sterken de rechtbank in haar opvatting dat er niet alleen sprake was van het ontbreken van vrijwilligheid bij de aangeefsters, maar ook dat verdachte hen telkens heeft gedwongen om de seksuele handelingen te plegen of te ondergaan. Hoewel het voor de rechtbank niet noodzakelijk is om in de verschillende zaken (behalve bij feit 9) gebruik te maken van een schakelbewijsconstructie om tot een bewezenverklaring te komen, vormen deze omstandigheden, die terugkomen in alle bewezen verklaarde feiten waarbij ten laste is gelegd dat verdachte de aangeefsters heeft gedwongen, steun voor de rechtbank in haar overtuiging dat telkens sprake is geweest van gedwongen seksuele handelingen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
op 3 juli 2021 te Amsterdam door geweld en een andere feitelijkheid en bedreiging met een feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het kussen in de nek van die [slachtoffer 1] en
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger en penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] ,

waarbij dat geweld en die andere feitelijkheid en die bedreiging met die feitelijkheid er in hebben bestaan dat verdachte

- voornoemde handelingen onverhoeds heeft verricht en
- op het moment dat die [slachtoffer 1] en hij, verdachte, zich in een toiletcabine bevonden, de deur van die toiletcabine heeft gesloten en
- de broek van die [slachtoffer 1] naar beneden heeft getrokken en
- voor de deur van die toiletcabine is gaan staan en
- het hoofd van die [slachtoffer 1] naar beneden heeft geduwd en
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 1] en aldus voor die [slachtoffer 1] een dreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 1] zich niet kon onttrekken en
- daarbij die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: “wil je mee naar het toilet”, “ik ga alleen vingeren” en “als je tegenwerkt zit je hier langer”, in elk geval woorden van gelijke aard of strekking;
Ten aanzien van feit 2:
op 5 januari 2023 te Amsterdam door geweld en andere een feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het meermaals knijpen in de borsten van die [slachtoffer 2] , en het zoenen van die [slachtoffer 2] in de nek en het betasten van het been van die [slachtoffer 2] ,
waarbij die feitelijkheid er in heeft bestaan dat verdachte
- dicht naast die [slachtoffer 2] is gaan zitten en
- meermaals in de arm van die [slachtoffer 2] heeft geknepen en
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 2] en aldus voor die [slachtoffer 2] een dreigende situatie heeft doen ontstaan en een situatie heeft doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 2] zich niet kon onttrekken
- daarbij die [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: “je mag niet zomaar weg” en “ik wil een hotel met jou boeken”, in elk geval woorden van gelijke aard of strekking;
Ten aanzien van feit 4:
op 27 mei 2023 te Amsterdam door een feitelijkheid [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het meermaals betasten van de met kleding bedekte vagina van die [slachtoffer 4] , waarbij die feitelijkheid er in heeft bestaan dat verdachte
- voornoemde handelingen onverhoeds heeft verricht en
- op het moment dat die [slachtoffer 4] en hij, verdachte, zich in een toiletcabine bevonden, de deur van die toiletcabine op slot heeft gedaan en
- voor de deur van die toiletcabine is gaan staan en
- zijn, verdachtes, broek heeft uitgetrokken en
- zichzelf is gaan aftrekken en
- de broek van die [slachtoffer 4] heeft uitgetrokken en
- heeft gepoogd die [slachtoffer 4] om te draaien en
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 4] en aldus voor die [slachtoffer 4] een dreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 4] zich niet kon onttrekken;
Ten aanzien van feit 5:
op 29 september 2023 te Amsterdam door een feitelijkheid [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 5] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, vingers en penis in de vagina van die [slachtoffer 5] , waarbij die feitelijkheid er in heeft bestaan dat verdachte
- voornoemde handelingen onverhoeds heeft verricht en
- zijn broek naar beneden heeft getrokken en
- heeft gepoogd de hand van die [slachtoffer 5] naar zijn, verdachtes, penis te brengen en
- de broek van die [slachtoffer 5] naar beneden heeft getrokken en
- heeft gepoogd die [slachtoffer 5] voorover te buigen en
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 5] en aldus voor die [slachtoffer 5] een dreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 5] zich niet kon onttrekken;
Ten aanzien van feit 6:
op 29 september 2023 te Amsterdam door geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 5] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en mond van die [slachtoffer 5] , waarbij dat geweld en die andere feitelijkheid er in hebben bestaan dat verdachte
- voornoemde handeling onverhoeds heeft verricht en
- het hoofd van die [slachtoffer 5] naar beneden heeft geduwd en
- de broek van die [slachtoffer 5] naar beneden heeft getrokken en
- die [slachtoffer 5] op de grond heeft geduwd en
- de nek van die [slachtoffer 5] richting de grond heeft geduwd en
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 5] en aldus voor die [slachtoffer 5] een dreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 5] zich niet kon onttrekken;
Ten aanzien van feit 7:
op 23 oktober 2022 te Amsterdam met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de heupen en billen van die [slachtoffer 6] ;
Ten aanzien van feit 8:
op 16 april 2024 te Amsterdam door een feitelijkheid [slachtoffer 7] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het meermaals (tong)zoenen van die [slachtoffer 7] en het betasten van de met kleding bedekte vagina van die [slachtoffer 7] , waarbij die feitelijkheid er in heeft bestaan dat verdachte
- voornoemde handelingen onverhoeds heeft verricht en
- de kin van die [slachtoffer 7] heeft vastgepakt en
- die [slachtoffer 7] naar zich toe heeft getrokken en
- heeft gepoogd de knoop van de broek van die [slachtoffer 7] los te maken en
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 7] en aldus voor die [slachtoffer 7] een dreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 7] zich niet kon onttrekken;
Ten aanzien van feit 9:
op 22 oktober 2023 te Amsterdam door een feitelijkheid [slachtoffer 8] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van de borsten van die [slachtoffer 8] en het plaatsen van de hand van die [slachtoffer 8] op zijn, verdachtes, met kleding bedekte penis en het betasten van de met kleding bedekte vagina van die [slachtoffer 8] en het zoenen van die [slachtoffer 8] , waarbij die feitelijkheid er in heeft bestaan dat verdachte
- voornoemde handelingen onverhoeds heeft verricht en
- die [slachtoffer 8] heeft vastgepakt en heeft vastgehouden en
- heeft gepoogd het shirt van die [slachtoffer 8] omhoog te trekken en
- heeft gepoogd de gulp van de broek van die [slachtoffer 8] te openen en
- heeft gepoogd die [slachtoffer 8] een toilethokje in te trekken en
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 8] en aldus voor die [slachtoffer 8] een dreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 8] zich niet kon onttrekken;
Ten aanzien van feit 10 primair:
op 21 november 2021 te Amsterdam door geweld en een feitelijkheid [slachtoffer 9] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 9] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 9] en
- het brengen van zijn, verdachtes penis in de vagina van die [slachtoffer 9] ,

waarbij dat geweld en die feitelijkheid er in heeft bestaan dat verdachte

- op het moment dat die [slachtoffer 9] en hij, verdachte, zich in een toiletcabine bevonden, de deur van die toiletcabine op slot heeft gedaan en
- die [slachtoffer 9] naar beneden heeft geduwd en
- die [slachtoffer 9] heeft omgedraaid, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 9] met de rug naar verdachte stond gericht en
- de broek van die [slachtoffer 9] heeft uitgetrokken en
- die [slachtoffer 9] naar voren heeft geduwd, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 9] voorover gebogen stond en
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 9] en aldus voor die [slachtoffer 9] een dreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 9] zich niet kon onttrekken en
- (daarbij) die [slachtoffer 9] een of meermaals de woorden heeft toegevoegd: “stel je niet aan”, in elk geval woorden van gelijke aard of strekking;

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 tot en met 10 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd. Verder dienen ook de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr en een contactverbod ex artikel 38v Sr te worden opgelegd, aldus de officier van justitie.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot de bewezenverklaring komt van één of meer feiten, heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Verder heeft de verdediging betoogd dat de oplegging van een maatregel niet noodzakelijk is, in elk geval niet de TBS-maatregel met dwangverpleging, omdat er minder verregaande mogelijkheden zijn om verdachte te kunnen behandelen. Het is ook mogelijk om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich laat behandelen in een forensische kliniek. Daarnaast kan ook de maatregel ex artikel 38z Sr zelfstandig worden opgelegd, zonder TBS met dwangverpleging.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van drie jonge vrouwelijke slachtoffers, waarvan één slachtoffer vijftien jaar oud was. Daarnaast heeft hij vier andere jonge vrouwen aangerand en heeft hij ontucht gepleegd met een meisje van veertien jaar. Dit zijn zeer ernstige feiten waarbij telkens inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van de slachtoffers. De feiten zoals omschreven in het dossier wekken de indruk dat verdachte de slachtoffers in zijn macht wilde hebben en houden. Verdachte presenteerde zich in eerste instantie als een leuke en charmante jongen die de slachtoffers het gevoel gaf dat hij hen leuk en interessant vond. Dat veranderde echter al snel en uiteindelijk zette hij zijn slachtoffers onder druk om hem te geven wat hij wilde, of het nu ging om geld of seks. Hij leek daarbij enkel oog voor zijn eigen behoeftes te hebben, zonder zich op enige wijze om de slachtoffers te bekommeren. Hij gaf de slachtoffers het gevoel dat zij geen nee tegen verdachte konden zeggen of zich anderszins konden verzetten, omdat dit slecht zou zijn voor hun veiligheid of reputatie. Zo sloeg hij geregeld een gebiedende, intimiderende en dreigende toon aan en heeft hij bij verschillende slachtoffers gezegd dat zij zich niet moesten aanstellen toen zij moesten huilen. [slachtoffer 9] heeft hij na de verkrachting zelfs uitgelachen. De meeste slachtoffers hebben op de zitting zelf of via hun advocaat het spreekrecht uitgeoefend. Die verklaringen waren indringend en emotioneel. Na afloop van deze spreekrechtverklaringen heeft verdachte opnieuw geen inlevingsvermogen getoond door onder meer te zeggen: ‘Ik heb het niet gedaan. Laat ze maar lekker huilen.’ Dergelijke uitspraken zijn tekenend voor de manier waarop verdachte met de slachtoffers is omgegaan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van verkrachting vaak nog jarenlang, zo niet de rest van hun leven, kampen met de psychische en/of lichamelijke gevolgen van het gepleegde seksueel misbruik. Ook bij aanrandingen kunnen deze gevolgen voor het slachtoffer ernstig zijn. Het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaar kan de seksuele ontwikkeling van het slachtoffer verstoren en ook dit leidt regelmatig tot psychische klachten. Uit de slachtofferverklaringen is duidelijk geworden welk leed verdachte bij de slachtoffers heeft veroorzaakt. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 juli 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
8.3.2.
Jeugdstrafrecht of volwassenenstrafrecht?
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 1 en 10 zeventien jaar oud. Voor de feiten 2 en 4 tot en met 9 geldt dat hij weliswaar meerderjarig was ten tijde van het plegen van deze feiten, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar had bereikt. De rechtbank dient dan ook de vraag te beantwoorden of voor (een deel van) de feiten het jeugdstrafrecht dan wel het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast.
Artikel 77b Sr bepaalt dat de rechter – kort gezegd – het volwassenenstrafrecht kan toepassen ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van zestien jaar, maar nog niet die van achttien jaar, heeft bereikt, indien de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven. Artikel 77c Sr bepaalt dat het jeugdstrafrecht kan worden toegepast ten aanzien van de jongvolwassene die de leeftijd van achttien jaar, maar nog niet die van drieëntwintig jaar heeft bereikt, indien de rechter daartoe aanleiding vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Het grootste deel van de bewezen feiten is gepleegd toen verdachte achttien jaar of ouder was. Nu de aard van de feiten 1 en 10 en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd niet noemenswaardig verschillen van de overige bewezen verklaarde feiten, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van alle feiten dezelfde lijn moet worden getrokken, waarbij voor alle feiten samen ofwel voor het jeugdstrafrecht, ofwel voor het volwassenenstrafrecht moet worden gekozen.
Over verdachte zijn zowel door de reclassering als door een psycholoog en psychiater rapportages opgemaakt, zoals hieronder weergegeven. Daarin wordt onder meer geadviseerd over toepassing van het jeugdstrafrecht dan wel het volwassenenstrafrecht. Op de terechtzitting hebben de deskundigen hun adviezen toegelicht en antwoord gegeven op vragen van de procespartijen.
Uit het multidisciplinair pro justitia rapport van 9 december 2024 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), opgemaakt door M.M. Sprock, psychiater, en S.A. Moonen, GZ-psycholoog (hierna: het pro justitia rapport) blijkt onder meer dat op het gebied van handelingsvaardigheden verdachte een leeftijdsconforme indruk maakt. Er is bij hem sprake van zwakbegaafdheid en mogelijk een licht verstandelijke beperking. Hij kan de risico’s van zijn eigen handelen verminderd inschatten vanwege zijn ADHD en verminderde intellectuele vermogens. Dit is ook van invloed op zijn gedrag waarbij hij moeite heeft hier sturing aan te geven en veelal handelt zonder nadenken. Vanuit het cluster handelsvaardigheden wordt derhalve enige indicatie gezien voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Wat betreft het cluster ‘pedagogische beïnvloeding’ kan worden gesteld dat verdachte weliswaar thuiswonend was, ingebed in het gezinssysteem, maar passend bij zijn leeftijd ook bezig was om zijn leven wat meer buiten het gezin vorm te geven. Pedagogische beïnvloeding wordt in deze levensfase niet als noodzakelijk noch als mogelijk ingeschat. Een groepsgerichte setting en continuering van scholing zijn evenmin noodzakelijk, maar dit laatste is wel wenselijk. Een pedagogische aanpak lijkt nauwelijks meer mogelijk gezien het zelfbepalende karakter van verdachte, zoals ook wordt gezien in de penitentiaire inrichting. Zijn gedrag naar jeugdige gedetineerden zal hen naar verwachting negatief beïnvloeden en mogelijk zal hij juist groepsontwrichtend zijn binnen een jeugdig leefklimaat. Alles overziend menen onderzoekers dat betrokkene functioneert als een jongvolwassene, die eerder een praktische aanpak behoeft dan een pedagogische omgeving en bejegening, zodat er onvoldoende indicatie wordt gezien voor het advies tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
De deskundigen van het NIFP hebben op de terechtzitting het bovenstaande bevestigd. Zij hebben benadrukt dat het gebrek aan mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding vooral is gelegen in de houding van verdachte. Ook is hij niet te corrigeren wanneer hij ongewenst gedrag laat zien. Dit was ook het geval tijdens detentie, ook toen medegedetineerden nog niet op de hoogte waren van de feiten waarvan hij werd verdacht. Buiten detentie was zijn gezinssituatie ook niet zodanig dat hij onder veel pedagogische invloed stond.
Uit het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 30 december 2024, opgemaakt door K. Holterman (hierna: het reclasseringsrapport) blijkt dat de reclassering zich op het punt van het jeugdstrafrecht conformeert aan het advies in het pro justitia rapport.
Hoewel de rechtbank enkele indicaties ziet voor toepassing van het jeugdstrafrecht, schrijven de deskundigen ook dat er geen mogelijkheid tot pedagogische beïnvloeding is en dat verdachte mogelijk zelfs een ontwrichtende werking zou hebben binnen een jeugdig klimaat. Gelet hierop en in combinatie met de overige door de deskundigen genoemde omstandigheden en de ernst en de hoeveelheid van de feiten en de meedogenloze hardnekkigheid waarmee verdachte het ene na het andere slachtoffer heeft gemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank toepassing van het jeugdstrafrecht niet geïndiceerd. De rechtbank zal het volwassenenstrafrecht toepassen, ook ten aanzien van de feiten die zijn gepleegd toen verdachte nog minderjarig was (de feiten 1 en 10).
8.3.3.
Oplegging van een maatregel
Ten behoeve van de beantwoording van de vraag of de oplegging van een maatregel in deze zaak geïndiceerd is, hebben de pro justitia rapporteurs onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte. Uit het pro justitia rapport blijkt – zakelijk weergegeven – dat bij verdachte sprake is van ADHD en zwakbegaafdheid dan wel een licht verstandelijke beperking (lvb). Ook is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. Indien de feiten bewezen worden verklaard, dan zien onderzoekers een verband met zijn impulscontroleproblemen, directe behoeftebevrediging, gebrekkige empathische vermogens, het gevoel ergens recht op te hebben alsook zijn vasthoudendheid. Deze elementen zijn terug te voeren op de stoornissen die bij verdachte zijn vastgesteld, namelijk ADHD en verminderde intellectuele vermogens waarbij er een overlap is tussen de kenmerken. De bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling geeft extra kleuring en zorg weer gezien de antisociale en narcistische aspecten in zijn persoonlijkheid. Geadviseerd wordt bij bewezenverklaring de tenlastegelegde feiten, waarbij deze als een cluster beschouwd worden, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare. Zij zal de feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Ten aanzien van de aanbevelingen voor interventies concluderen de onderzoekers in het pro justitia rapport als volgt. Bij bewezenverklaring is er sprake van een zeer zorgelijke ontwikkeling en derhalve een bovengemiddeld risico op toekomstige soortgelijke feiten. Een klinische behandeling in een forensische kliniek gespecialiseerd in zeden- en lvb-problematiek wordt geadviseerd. Ambulante behandeling wordt als niet haalbaar geacht. De inschatting is dat de klinische behandeling moeizaam zal verlopen, en derhalve langdurig zal zijn, gezien verdachtes problematiek en het feit dat zijn ontkenning wellicht ook voortkomt uit schaamte vanwege zijn culturele achtergrond. Naar de mening van onderzoekers rest er niets anders dan hem — bij bewezenverklaring – een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
De deskundigen hebben dit advies op de terechtzitting verder toegelicht. Verdachte heeft ten overstaan van de deskundigen te kennen gegeven dat hij geen behandeling wil en hier niet aan zal meewerken. Hoewel verdachte op de terechtzitting heeft verklaard dat hij wel bereid is om bepaalde behandelingen te volgen, schatten de deskundigen in dat een minder verregaande maatregel dan TBS met dwangverpleging niet mogelijk zal zijn om het recidiverisico te verminderen. De noodzakelijke behandelingen zullen immers ook inhouden dat met verdachte het delictscenario wordt besproken, terwijl verdachte het ten laste gelegde telkens heeft ontkend. Het zal voor een behandelaar tijd kosten om een vertrouwensrelatie met verdachte op te bouwen. Ook is nadere diagnostiek noodzakelijk. Er zal dus veel tijd nodig zijn voor de behandeling. Die tijd is er enkel wanneer de maatregel TBS met dwangverpleging wordt opgelegd.
In het reclasseringsrapport wordt geschreven dat de reclassering geen mogelijkheden ziet voor TBS met voorwaarden. Verdachte geeft tijdens het gesprek met de reclassering aan zich niet te willen conformeren aan bijzondere voorwaarden en ook binnen de gestructureerde setting van een penitentiaire inrichting heeft hij moeite met het zich houden aan regels en voorwaarden. De reclassering verwacht dat deze houding van betrokkene, zijn ontkennende houding en zijn lage responsiviteit voor interventies, zal doorwerken in het toezicht. Hij zal zich niet begeleidbaar opstellen en zich niet aan de voorwaarden houden. De reclassering ziet zijn onbegeleidbaarheid als een contra-indicatie voor het uitvoeren van reclasseringstoezicht. De kans op recidive wordt ingeschat als hoog. Dat geldt ook voor de kans op onttrekking. De reclassering kan daardoor geen uitvoer geven aan het risicomanagement en adviseert negatief ten aanzien van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De reclasseringswerker K. Holterman heeft op de terechtzitting dit advies bevestigd en daar waar nodig aangevuld.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de op te leggen maatregel over. Zij heeft er onvoldoende vertrouwen in dat een minder verregaande maatregel dan TBS met dwangverpleging zal leiden tot vermindering van het recidiverisico.
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
De rechtbank overweegt dat verdachte ter beschikking gesteld moet worden en van overheidswege verpleegd moet worden, en dat aan de voorwaarden voor oplegging van die maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van de bewezen geachte feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zo stelt de rechtbank vast. De feiten zijn telkens misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van die maatregel.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38eSr, stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten telkens misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaar.
De reclassering heeft in haar rapport geadviseerd om, naast de maatregel TBS met dwangverpleging, de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr (hierna: GBM) op te leggen. De reclassering adviseert de oplegging van deze maatregel, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de tbs of gevangenisstraf.
De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde GBM niet opleggen. Bij de maatregel TBS met dwangverpleging dienen meerdere stappen van verlof te worden doorlopen voordat een veroordeelde volledig terugkeert in de maatschappij. Dit gebeurt geleidelijk, waarbij voldoende mogelijkheden beschikbaar zijn om het gedrag van een veroordeelde te blijven monitoren en beïnvloeden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet onderbouwd noch gebleken dat een GBM bovenop de TBS met dwangverpleging in deze zaak van toegevoegde waarde is.
De rechtbank zal wel de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr opleggen in de vorm van een contactverbod met alle aangeefsters in deze zaak voor vijf jaar. Aangezien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich belastend gedraagt jegens deze personen, zal de maatregel dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Bij overtreding van dit contactverbod kan hechtenis worden toegepast voor één week per overtreding, tot een maximum van zes maanden.
8.3.4.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten maken dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend is. Nu aan verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging wordt opgelegd, ontstaat de vraag of het desondanks noodzakelijk wordt geacht om een gevangenisstraf op te leggen en zo ja, van welke duur. De rechtbank vindt het belangrijk dat de behandeling van verdachte snel kan starten, mede gezien zijn jonge leeftijd. Zij vindt echter de feiten, die voor een deel aan verdachte kunnen worden toegerekend, zodanig ernstig dat deze niet kunnen worden afgedaan zonder vergelding. De rechtbank zal dan ook, naast de maatregel TBS met dwangverpleging, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest, aan verdachte opleggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Er zijn negen benadeelde partijen die een vordering hebben ingediend. In het geval van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] zijn de vorderingen toegelicht door mr. C.A. Bouw en in het geval van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 9] zijn de vorderingen toegelicht door mr. H.A.F.C. Tack.
9.1.
Niet-ontvankelijkheid [slachtoffer 3] (feit 3)
[slachtoffer 3] vordert een bedrag van € 1.731,05 aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaren, omdat dit een vordering ten aanzien van feit 3 betreft en verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.
9.2.
Algemene opmerkingen ten aanzien van de overige benadeelde partijen
De rechtbank zal hierna de overige vorderingen afzonderlijk bespreken. Hoewel elke vordering verschilt voor wat betreft de gevorderde schade, zijn er twee aspecten van de (meeste) vorderingen waar de rechtbank zich op voorhand in algemene zin over zal uitlaten. Dit betreft (1) hetgeen aan of voor verdachte is betaald en (2) de immateriële schadevergoeding wegens aantasting in de persoon op andere wijze.
9.2.1.
Opmerkingen ten aanzien van de uitgaven tijdens de afspraak
Een aantal van de benadeelde partijen vordert als materiële schadevergoeding het bedrag dat zij overgemaakt hebben naar de rekening van verdachte en/of bedragen die zij tijdens de afspraak met verdachte hebben uitgegeven aan onder meer eten, drinken en bioscoopkaartjes. Dit zijn [slachtoffer 1] (feit 1), [slachtoffer 2] (feit 2), [slachtoffer 4] (feit 4), [slachtoffer 5] (feiten 5 en 6) en [slachtoffer 8] (feit 9). Gesteld wordt dat deze benadeelde partijen door verdachte gedwongen zijn de geldbedragen naar verdachte over te maken of andere uitgaven te doen. Ten aanzien van de andere uitgaven wordt tevens gesteld dat de benadeelde partijen die uitgaven nooit zouden hebben gedaan als zij van tevoren hadden geweten wat de werkelijke bedoelingen van verdachte waren tijdens de afspraak.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen op dit punt slechts kunnen worden toegewezen als de betalingen hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het delict. Dit is bijvoorbeeld het geval als de slachtoffers zich gedwongen hebben gevoeld om een betaling te doen voor of aan verdachte om uit de situatie van dwang te geraken. Betalingen die zijn gedaan voordat de situatie van dwang ontstond of die zijn gedaan nadat de situatie van dwang reeds was geëindigd, komen in deze benadering niet voor vergoeding in aanmerking.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten in alle gevallen niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat er onvoldoende verband bestaat tussen het ten laste gelegde feit en de gevorderde schade.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze schadeposten als volgt.
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden als voldoende verband bestaat tussen enerzijds (voor zover hier van belang) het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en anderzijds de schade, om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Voor de beantwoording van de vraag of zo'n verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Voor het aannemen van zo'n verband is niet vereist dat de schade betrekking heeft op voorwerpen die in de bewezenverklaring zijn vermeld. Evenmin geldt met betrekking tot vermogensdelicten als bovengrens aan de schadevergoeding het bedrag dat de verdachte door het bewezenverklaarde misdrijf heeft verworven. Voorts is niet vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd.
AG Bleichrodt heeft hierover in een conclusie (ECLI:NL:PHR:2016:626) opgemerkt:
De concrete omstandigheden van het geval zijn bepalend voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen en de door de benadeelde geleden schade om te kunnen aannemen dat deze door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het vereiste dat de schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit niet strikt moet worden uitgelegd. Zo komt het bij deze vraag niet alleen aan op de gedraging die in de bewezenverklaring als zodanig is verwoord, maar kan ook acht worden geslagen op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen die de schade hebben veroorzaakt. Niet uitgesloten is dat de schade weliswaar niet het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde gedraging als zodanig, maar dat - gelet op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen van de verdachte - de door de benadeelde partij geleden schade in zodanig nauw verband staat met het bewezen verklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht, zoals bedoeld in art. 361, tweede lid, onder b, Sv en art. 51f, eerste lid, Sv.
Ook uit HR 15 november 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1651) maakt de rechtbank op dat een direct verband tussen het bewezenverklaarde handelen zelf (in dit geval: de zedenfeiten) en de geleden schade (hier: het aan derden betaalde of aan verdachte verstrekte geld) niet nodig is. Ook schade die het gevolg is van gedragingen die uit de bewijsvoering blijken, maar die niet direct is terug te voeren op het tenlastegelegde, kan een voldoende rechtstreeks verband hebben met het bewezenverklaarde, gelet op de concrete omstandigheden van het geval.
Zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, spreekt verdachte jonge vrouwen aan met het kennelijke doel om deze seksueel en financieel te misbruiken. Ten aanzien van het financiële misbruik heeft verdachte op de terechtzitting verklaard dat hij niet van plan was het door de vrouwen betaalde of aan hem verstrekte geld terug te betalen. Alle hierboven genoemde vrouwen zijn zowel financieel als seksueel misbruikt tijdens hun afspraakje met verdachte. Verdachte doet er alles aan om te krijgen wat hij wil, of het nu gaat om seksuele handelingen of geld. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat alle bedragen die tijdens de afspraak gespendeerd zijn, in voldoende verband staan tot het bewezen verklaarde feit. Het handelen van verdachte is (in elk geval) aan te merken als een onrechtmatige daad en de gevorderde bedragen komen daarom voor toewijzing in aanmerking.
9.2.2.
Immateriële schadevergoeding, aantasting in de persoon op andere wijze.
De benadeelde partijen vorderen allemaal een bedrag aan vergoeding van immateriële schade in verband met aantasting in de persoon op andere wijze.
Een benadeelde partij kan op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak maken op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dat kan als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van een aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen of indien het gaat om een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit blijkt dat hiervan sprake is. Op grond van vaste jurisprudentie kunnen in sommige gevallen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen zonder zo'n nadere concrete onderbouwing.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de verkrachtingen de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon evident is. Dat geldt ook voor het plegen van ontucht met iemand beneden de zestien jaar. Ten aanzien van aanranding is de rechtbank van oordeel dat een aantasting in de persoon niet in alle gevallen evident is. De aard en ernst van de aanranding en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd, kan echter alsnog leiden tot de conclusie dat een aantasting in de persoon als evident wordt beschouwd zonder dat nadere onderbouwing noodzakelijk is. De rechtbank zal per feit bespreken of hier sprake van is.
9.3.
De vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
[slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 231,25 aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat er geen causaal verband bestaat tussen de kosten voor de bioscoop en de verweten gedraging, nu deze kosten zijn ontstaan voordat de situatie van dwang ontstond. Voor de overboeking van € 200,- was de situatie van dwang wel aanwezig, dit bedrag kan dus worden toegewezen. Verder kan de gehele vordering tot immateriële schadevergoeding worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat er onvoldoende causaal verband bestaat tussen het feit en zowel de bioscoopkosten als de overboeking van € 200,-. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de verdediging verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens een gebrek aan onderbouwing, dan wel het toe te wijzen bedrag sterk te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding geheel toewijzen, gelet op hetgeen onder 9.2.1 is overwogen.
Immateriële schadevergoeding
Het bewezen verklaarde strafbare feit 1 betreft een verkrachting. Vast is komen te staan dat aan [slachtoffer 1] door het bewezen verklaarde strafbare feit 1 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht door verdachte. De aard en de ernst van de feiten brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] zo voor de hand liggen, dat van een aantasting in de persoon kan worden gesproken. Nadere onderbouwing van het geestelijk letsel is dan ook niet vereist, waarbij de rechtbank opmerkt dat [slachtoffer 1] daartoe wel relevante gegevens heeft overgelegd, die wel degelijk aanknopingspunten bieden voor de vaststelling dat er sprake is van geestelijk letsel. De psychische gevolgen die het bewezen verklaarde feit voor [slachtoffer 1] hebben gehad, blijken onder meer uit het feit dat [slachtoffer 1] een traumabehandeling, waaronder Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR), heeft ondergaan bij een psycholoog van Arkin en ook uit de slachtofferverklaring die [slachtoffer 1] ter terechtzitting heeft voorgelezen.
Gelet op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, de Rotterdamse schaal en de onderbouwing van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade op een bedrag van € 10.000,- dient te worden vastgesteld. Voor het meer gevorderde wordt [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het totaal toe te wijzen bedrag ten aanzien van [slachtoffer 1] bedraagt € 231,25 aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het feit is gepleegd, zijnde 3 juli 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
9.4.
De vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
[slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 647,84 aan vergoeding van materiële schade en € 3.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De materiële schade bestaat uit reiskosten naar het Centrum voor Seksueel Geweld ter hoogte van € 147,84 en een overboeking naar verdachte via een Tikkie van € 500,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet vast is komen te staan dat het middels een Tikkie overgeboekte bedrag van € 500,- is betaald als gevolg van de aanranding. Er is daarmee geen causaal verband tussen het feit en de schade. Ten aanzien van de gevorderde reiskosten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft verzocht de vordering voor wat betreft de immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het te vergoeden bedrag sterk te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
Gelet op hetgeen onder 9.2.1 is overwogen, zal de rechtbank de gevorderde € 500,- voor de overboeking aan verdachte middels een Tikkie toewijzen.
Ten aanzien van de reiskosten naar het Centrum voor Seksueel Geweld ter hoogte van € 147,84 acht de rechtbank aannemelijk dat deze kosten zijn gemaakt en een rechtstreeks gevolg zijn van de aanranding die bewezen is verklaard. Dat deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
Immateriële schadevergoeding
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Zoals onder 9.2.2 overwogen is de rechtbank van oordeel dat een aanranding niet per definitie een aantasting in de persoon met zich brengt. De rechtbank is van oordeel dat hier ten aanzien van feit 2 wel sprake van is. Verdachte heeft [slachtoffer 2] meerdere keren betast, terwijl zij herhaaldelijk kenbaar maakte dat zij dit niet wilde. De rechtbank is van oordeel dat niet enkel de feitelijke gedraging dient te worden meegewogen bij de vraag of evident sprake is van een aantasting in de persoon, maar ook de omstandigheid dat verdachte voor een langere tijd bewust over [slachtoffer 2] haar grenzen ging, grenzen die zij verbaal en non-verbaal probeerde aan te geven. Ook speelt de jonge leeftijd van [slachtoffer 2] hierbij een rol. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een evidente aantasting in de persoon op andere wijze.
Gelet op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, de Rotterdamse schaal en de onderbouwing van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade op een bedrag van € 500,- kan worden vastgesteld. Voor het meer gevorderde wordt [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het totaal toe te wijzen bedrag ten aanzien van [slachtoffer 2] bedraagt € 647,84 aan vergoeding van materiële schade en € 500,- aan vergoeding van immateriële schade.
Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan. Ten aanzien van de € 147,84 aan reiskosten is dit 7 oktober 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voor de overige schade is dit de dag waarop het feit is gepleegd, zijnde 5 januari 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
9.5.
De vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 4)
[slachtoffer 4] vordert een bedrag van € 27,- aan vergoeding van materiële schade en € 3000,- aan vergoeding van immateriële schade.
De materiële schade ziet op bioscoopkaartjes die door [slachtoffer 4] zijn gekocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de bioscoopkaartjes zijn gekocht voordat sprake was van een situatie van dwang, waardoor geen sprake is van rechtstreekse schade en de vordering op dat punt niet kan worden toegewezen. Wel kan de vordering tot immateriële schadevergoeding geheel worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering tot materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren, omdat geen sprake is van rechtstreekse schade. De verdediging heeft verzocht om de vordering tot immateriële schadevergoeding sterk te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding geheel toewijzen, gelet op hetgeen onder 9.2.1 is overwogen.
Immateriële schadevergoeding
Zoals onder 9.2.2 overwogen is de rechtbank van oordeel dat een aanranding niet per definitie een aantasting in de persoon met zich brengt. De rechtbank is van oordeel dat hier ten aanzien van feit 4 wel sprake van is, in het bijzonder vanwege de aard en ernst van het feit. Verdachte heeft de broek van [slachtoffer 4] naar beneden getrokken en haar vagina betast, terwijl zij alleen nog een onderbroek aan had. Dit terwijl zij zich in een toilethokje bevonden dat verdachte op slot had gedraaid. In een dergelijke situatie liggen nadelige geestelijke gevolgen voor de benadeelde partij voor de hand en is een aantasting in de persoon evident. Nadere onderbouwing van het geestelijk letsel is dan ook niet vereist, waarbij de rechtbank opmerkt dat [slachtoffer 4] daartoe wel relevante gegevens heeft overgelegd, die wel degelijk aanknopingspunten bieden voor de vaststelling dat er sprake is van geestelijk letsel. Uit de brief van de behandelend GZ-psycholoog blijkt dat [slachtoffer 4] door haar huisarts is doorverwezen naar praktijk Rood in verband met paniekaanvallen. Deze psychische klachten zijn ontstaan als gevolg van het bewezen verklaarde feit. [slachtoffer 4] ervaart sindsdien angst- en paniekklachten. Ter behandeling hiervan heeft zij zowel EMDR als gedragstherapie ondergaan. Zij is gedurende langere tijd in behandeling geweest. De psychische gevolgen blijken ook uit de slachtofferverklaring die door de raadsvrouw namens [slachtoffer 4] ter terechtzitting is voorgelezen.
Gelet op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, de Rotterdamse schaal en de onderbouwing van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade op het gevorderde bedrag van € 3.000,- kan worden vastgesteld.
Het totaal toe te wijzen bedrag ten aanzien van [slachtoffer 4] bedraagt € 27,- aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het feit is gepleegd, zijnde 27 mei 2023, tot aan de dag der algehele voldoening.
9.6.
De vordering benadeelde partij [slachtoffer 5] (feiten 5 en 6)
[slachtoffer 5] vordert een bedrag van € 184,80 aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De materiële schade ziet op de bioscoopkosten (€ 20,40), de kosten voor het kopen van schoenen voor verdachte (€ 150,-) en de kosten bij de McDonalds (€ 14,40)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien geen sprake is van rechtstreekse schade. Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding heeft de verdediging verzocht het toe te wijzen bedrag sterk te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding geheel toewijzen, gelet op hetgeen onder 9.2.1 is overwogen.
Immateriële schade
De bewezen verklaarde strafbare feiten 5 en 6 betreffen telkens verkrachtingen. Vast is komen te staan dat aan [slachtoffer 5] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht door verdachte. De aard en de ernst van de feiten brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 5] zo voor de hand liggen, met name de seksuele ontwikkeling van de minderjarige dat van een aantasting in de persoon kan worden gesproken. Nadere onderbouwing van het geestelijk letsel is dan ook niet vereist, waarbij de rechtbank opmerkt dat [slachtoffer 5] daartoe wel relevante gegevens heeft overgelegd, die wel degelijk aanknopingspunten bieden voor de vaststelling dat er sprake is van geestelijk letsel. De psychische gevolgen die het bewezen verklaarde feit voor [slachtoffer 5] hebben gehad, blijken onder meer uit het feit dat [slachtoffer 5] gesprekken heeft gehad met een Ouderkindadviseur van het Ouder Kind Team (OKT), waarna zij traumabehandeling heeft gevolgd bij Qpido. Omdat deze behandeling niet afdoende bleek te zijn heeft [slachtoffer 5] aanvullende gesprekken gevoerd met een GZ-psycholoog van het OKT.
Daarnaast komen de psychische gevolgen naar voren uit de slachtofferverklaring die door [slachtoffer 5] ter zitting is voorgelezen.
Gelet op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, de Rotterdamse schaal en de onderbouwing van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade op een bedrag van € 10.000,- kan worden vastgesteld. Voor het meer gevorderde wordt [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het totaal toe te wijzen bedrag ten aanzien van [slachtoffer 5] bedraagt € 184,80 aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de feiten zijn gepleegd, zijnde 29 september 2023, tot aan de dag der algehele voldoening.
9.7.
De vordering benadeelde partij [slachtoffer 6] (feit 7)
[slachtoffer 6] vordert een bedrag van € 20.275,- aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering tot materiële schadevergoeding ziet op opgelopen studievertraging als gevolg van de door verdachte gepleegde aanranding.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de studievertraging sprake is van rechtstreekse schade. Er wordt aansluiting gezocht bij de richtlijn studievertraging waarin het forfaitaire bedrag van 20.275 euro wordt genoemd. De officier van justitie vindt dat dit voldoende is onderbouwd en voor vergoeding in aanmerking komt. Ook de vordering tot immateriële schadevergoeding kan volgens de officier van justitie worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat onvoldoende is gebleken van een causaal verband tussen het feit en de studievertraging. Uit de brief van de didactisch coach blijkt onvoldoende duidelijk wanneer de gestelde studievertraging precies is begonnen. Zelfs indien een causaal verband zou worden aangenomen, kan niet worden vastgesteld in welke mate de gestelde aanranding daadwerkelijk van invloed is geweest op de studievertraging. Hier zou nader onderzoek moeten plaatsvinden, maar dat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vordering dient op dit punt daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek tot immateriële schadevergoeding heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering op dit punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens een gebrek aan onderbouwing, dan wel sterk te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot materiële schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd. Het is onvoldoende duidelijk in hoeverre de verminderde schoolprestaties een rechtstreeks gevolg zijn van het onder feit 7 bewezen verklaarde. De brief van de didactisch coach van [slachtoffer 6] volstaat hiervoor niet. Omdat het doen van nader onderzoek naar deze schadepost het strafgeding onevenredig zou belasten, zal de vordering op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
Vast is komen te staan dat aan [slachtoffer 6] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht door verdachte. De aard en de ernst van de feiten brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 6] zo voor de hand liggen, met name gelet op de seksuele ontwikkeling van [slachtoffer 6] als minderjarige, dat van een aantasting in de persoon kan worden gesproken. Nadere onderbouwing van het geestelijk letsel is dan ook niet vereist, waarbij de rechtbank opmerkt dat [slachtoffer 6] daartoe wel relevante gegevens heeft overgelegd, die wel degelijk aanknopingspunten bieden voor de vaststelling dat er sprake is van geestelijk letsel. Uit een brief van haar didactisch coach van school blijkt dat haar mentale gezondheid sinds het bewezen verklaarde feit zichtbaar is verslechterd. [slachtoffer 6] is veranderd van een opgewekt meisje met prima schoolprestaties naar iemand die gebroken en aangeslagen overkomt, waarbij haar schoolprestaties zijn verslechterd. Een psycholoog van Arkin heeft bij [slachtoffer 6] een trauma-of stressorgerelateerde stoornis vastgesteld waarvoor zij in behandeling is (geweest). De psychische gevolgen blijken ook uit de slachtofferverklaring die door de tante van [slachtoffer 6] ter terechtzitting is voorgelezen.
Gelet op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, de Rotterdamse schaal en de onderbouwing van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade op een bedrag van € 500,- kan worden vastgesteld.
Het totaal toe te wijzen bedrag ten aanzien van [slachtoffer 6] bedraagt € 500,- aan vergoeding van immateriële schade.
Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het feit is gepleegd, zijnde 23 oktober 2022, tot aan de dag der algehele voldoening.
9.8.
De vordering benadeelde partij [slachtoffer 7] (feit 8)
[slachtoffer 7] vordert een bedrag van € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het bedrag volledig kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu niet is onderbouwd dat sprake is van een aantasting in de persoon, dan wel het toe te wijzen bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Zoals onder 9.2.2 overwogen is de rechtbank van oordeel dat een aanranding niet per definitie een aantasting in de persoon met zich brengt. De rechtbank is van oordeel dat hier ten aanzien van feit 8 wel sprake van is. Verdachte heeft [slachtoffer 7] meerdere keren ge(tong)zoend en betast bij haar vagina, terwijl zij tussentijds herhaaldelijk kenbaar maakte dat zij dit niet wilde. De rechtbank is van oordeel dat niet enkel de feitelijke gedraging dient te worden meegewogen bij de vraag of evident sprake is van een aantasting in de persoon, maar ook de omstandigheid dat verdachte voor een langere tijd bewust over [slachtoffer 7] haar grenzen ging, grenzen die zij verbaal en non-verbaal probeerde aan te geven, en waarbij hij tevens op een dreigende en intimiderende manier tegen haar sprak. Ook speelt de jonge leeftijd van [slachtoffer 7] (ze was toen 18 jaar oud) hierbij een rol. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een evidente aantasting in de persoon op andere wijze.
Gelet op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, de Rotterdamse schaal en de onderbouwing van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade op een bedrag van € 500,- kan worden vastgesteld. Voor het meer gevorderde wordt [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het totaal toe te wijzen bedrag ten aanzien van [slachtoffer 7] bedraagt € 500,- aan vergoeding van immateriële schade.
Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het feit is gepleegd, zijnde 16 april 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
9.9.
De vordering benadeelde partij [slachtoffer 8] (feit 9)
[slachtoffer 8] vordert een bedrag van € 80,70 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
De vordering tot materiële schadevergoeding ziet op de kosten voor eten bij Vapiano, drinken bij café De Kroon en bioscoopkaartjes.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële kosten niet voor toewijzing in aanmerking kunnen komen, aangezien deze zijn gemaakt voordat de situatie van dwang ontstond en er dus geen sprake is van rechtstreekse schade.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat ten aanzien van de vordering tot materiële schadevergoeding geen sprake is van rechtstreekse schade. De vordering dient op dat punt niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding heeft de verdediging verzocht om deze niet-ontvankelijk te verklaren wegens een gebrek aan onderbouwing, dan wel het toe te wijzen bedrag te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding geheel toewijzen, gelet op hetgeen onder 9.2.1 is overwogen.
Immateriële schadevergoeding
Zoals onder 9.2.2 overwogen is de rechtbank van oordeel dat een aanranding niet per definitie een aantasting in de persoon met zich brengt. De rechtbank is van oordeel dat hier ten aanzien van feit 9 wel sprake van is, in het bijzonder vanwege de aard en ernst van het feit. Verdachte heeft de met kleding bedekte vagina van [slachtoffer 8] betast en heeft geprobeerd haar in een klein toilethokje te duwen, hetgeen ongeveer tien minuten duurde. In een dergelijke situatie liggen nadelige geestelijke gevolgen voor de benadeelde partij voor de hand en is een aantasting in de persoon evident. Nadere onderbouwing van het geestelijk letsel is dan ook niet vereist.
Gelet op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, de Rotterdamse schaal en de onderbouwing van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade op het gevorderde bedrag van € 1.000,- kan worden vastgesteld.
Het totaal toe te wijzen bedrag ten aanzien van [slachtoffer 8] bedraagt € 80,70 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het feit is gepleegd, zijnde 22 oktober 2023, tot aan de dag der algehele voldoening.
9.10.
De vordering benadeelde partij [slachtoffer 9] (feit 10)
[slachtoffer 9] vordert een bedrag van € 385,- aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering tot materiële schadevergoeding ziet op het eigen risico van de zorgverzekering dat is opgegaan aan de behandeling van [slachtoffer 9] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de materiële schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de verdediging verzocht het toe te wijzen bedrag sterk te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Het bewezen verklaarde feit 10 betreft een verkrachting. Vast is komen te staan dat aan [slachtoffer 9] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht door verdachte. De aard en de ernst van de feiten brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 9] zo voor de hand liggen, met name de seksuele ontwikkeling van de minderjarige, dat van een aantasting in de persoon kan worden gesproken. Nadere onderbouwing van het geestelijk letsel is dan ook niet vereist, waarbij de rechtbank opmerkt dat [slachtoffer 9] daartoe wel relevante gegevens heeft overgelegd, die wel degelijk aanknopingspunten bieden voor de vaststelling dat er sprake is van geestelijk letsel. Bij [slachtoffer 9] is een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld. Zij ervaart herbelevingen en stemmingsklachten als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De behandeling bestond uit een combinatie van traumagerichte therapieën, waaronder EMDR en Narrative Exposure Therapy (NET).
Gelet op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, de Rotterdamse schaal en de onderbouwing van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade op het gevorderde bedrag van € 10.000,- kan worden vastgesteld.
Het totaal toe te wijzen bedrag ten aanzien van [slachtoffer 9] bedraagt € 385,- aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan. Ten aanzien van de materiële schade betreft dit 30 april 2024, tot aan de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de immateriële schade betreft dit de dag waarop het feit is gepleegd, zijnde 21 november 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
9.11.
Schadevergoedingsmaatregel
Alle benadeelde partijen hebben de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van de toe te wijzen bedragen ten behoeve van de benadeelde partijen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 96/266523-22 afwijzen, nu aan verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging wordt opgelegd. Toewijzing van de vordering acht de rechtbank in dat geval niet opportuun.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38v, 38w, 77b, 242, 246 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder de feiten 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, feit 5, feit 6, feit 10 primair:
Telkens: verkrachting
Ten aanzien van feit 2, feit 4, feit 8, feit 9:
Telkens: feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Ten aanzien van feit 7:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 4, feit 5, feit 6, feit 7, feit 8, feit 9, feit 10 primair:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
vijf jarenop
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met
  • [slachtoffer 1] (geboren [geboortegegevens] ),
  • [slachtoffer 2] (geboren [geboortegegevens] ),
  • [slachtoffer 3] (geboren [geboortegegevens] ),
  • [slachtoffer 4] (geboren [geboortegegevens] ),
  • [slachtoffer 5] (geboren [geboortegegevens] ),
  • [slachtoffer 6] (geboren [geboortegegevens] ),
  • [slachtoffer 7] (geboren [geboortegegevens] ),
  • [slachtoffer 8] (geboren [geboortegegevens] ) en
  • [slachtoffer 9] (geboren [geboortegegevens] ).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 weekvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan. De
totale duurvan de ten uitvoer gelegde
vervangende hechtenisbedraagt
ten hoogste zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst de vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 96/266523-22 af.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 231,25 (tweehonderdeenendertig euro en vijfentwintig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 juli 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 10.231,25 (tienduizend tweehonderdeenendertig euro en vijfentwintig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 juli 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 86 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 647,84 (zeshonderdzevenenveertig euro en vierentachtig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, als volgt:
  • € 147,84 aan materiële schade vanaf 7 oktober 2024;
  • € 500,- aan vergoeding van materiële schade en € 500,- aan vergoeding van immateriële schade vanaf 5 januari 2023.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.147,84 (elfhonderdzevenenveertig euro en vierentachtig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, als volgt:
  • € 147,84 vanaf 7 oktober 2024;
  • € 1.000,- vanaf 5 januari 2023.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 21 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 4:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 27,- (zevenentwintig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 mei 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 3.027,- (drieduizend zevenentwintig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 mei 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 5, feit 6:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 184,80 (honderdvierentachtig euro en tachtig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat € 10.184,80 (tienduizend honderdvierentachtig euro en tachtig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 7:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 6] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 6] aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 8:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 april 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 7] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 7] aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 april 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 9:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] toe tot een bedrag van € 80,70 (tachtig euro en zeventig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 oktober 2023)tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 8] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 8] aan de Staat € 1.080,70,- (duizend tachtig euro en zeventig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 oktober 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 10:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9] toe tot een bedrag van € 385,- (driehonderdvijfentachtig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, als volgt:
  • € 385,- aan vergoeding van materiële schade vanaf 30 april 2024;
  • € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade vanaf 21 november 2021.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 9] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 9] aan de Staat € 10.385,- (tienduizend driehonderd vijfentachtig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, als volgt:
  • € 385,- vanaf 30 april 2024;
  • € 10.000,- vanaf 21 november 2021.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 86 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 3:
Verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. A.S. Dogan en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2025.
bevroor.

Voetnoten

1.HR 27 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2194
2.Conclusie van 23 maart 2021, ECLI:NL:PHR:2021:280 en Herziening van de Zedendelicten?, K. Lindenberg en A.A. van Dijk, 2016, p. 222.
3.Volgens A-G Hofstee in zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 27 augustus 2013, ECLI:NL:PHR:2013:415.
4.Hoge Raad 12 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:3118