Op 25 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verdachte in een strafzaak, die werd verdacht van dividendstrippen. De wrakingsgrond was gebaseerd op de stelling dat de rechter-commissaris, mr. H.J. Fehmers, op meerdere manieren vooruitgelopen zou zijn op een nog niet uitgebrachte dagvaarding. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de gedragingen van de rechter-commissaris begrijpelijk waren vanuit het oogpunt van een goede procesorde, vooral in het licht van een arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2015. De rechtbank oordeelde dat de wrakingsgronden voornamelijk betrekking hadden op procesbeslissingen en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing van de rechter om verzoeken van de verdediging en vorderingen van de officier van justitie in behandeling te nemen, zonder dat dit afdoet aan de mogelijkheden van partijen om hun wensen opnieuw naar voren te brengen, werd als een procesbeslissing beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat het verzoek tot wraking daarom werd afgewezen.