ECLI:NL:RBAMS:2025:7239

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
25/4755
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke voorlopige voorziening

Op 1 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met nummer AMS 25/4755. Deze uitspraak betreft een verzoek van de verzoeker om een veroordeling van de verweerder in de proceskosten. De verzoeker had eerder op 25 augustus 2025 zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken, omdat de verweerder op 21 augustus 2025 de begunstigingstermijn inzake de last onder dwangsom had verlengd. De voorzieningenrechter heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar de verweerder heeft hierop niet gereageerd. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan en het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen.

De voorzieningenrechter overweegt dat wanneer een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is de verweerder tegemoetgekomen aan de verzoeker door de begunstigingstermijn te verlengen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Daarom wordt het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 907,-, die door de verweerder aan de verzoeker moeten worden vergoed. Daarnaast wordt het betaalde griffierecht van € 194,- door de griffier teruggestort aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/4755

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. G.H. Schoorl),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek om een voorlopige voorziening op
25 augustus 2025.
2. Verzoeker heeft het verzoek ingetrokken omdat verweerder op 21 augustus 2025 de begunstigingstermijn inzake de last onder dwangsom heeft verlengd.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.
2.2.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
4. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
5. In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is verweerder aan het verzoek tegemoetgekomen?
6. Verweerder is met het verlengen van de begunstigingstermijn aan verzoeker tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoeker tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoeker heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
7. Op 7 augustus 2025 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom vanwege het niet voldoen aan de termijn opgelegd in de leegstandbeschikking van 11 augustus 2023. Hierbij heeft verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening te treffen inzake de verlenging van de begunstigingstermijn. Verweerder heeft op
21 augustus 2025 de begunstigingstermijn verlengd tot twee weken na het verzenden van de beslissing op bezwaar. Hiermee is verweerder tegemoetgekomen aan het verzoek van verzoeker.
8. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient verweerder te vergoeden?
9. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 907,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die verweerder moet vergoeden € 907,- bedragen. Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Krijgt verzoeker een vergoeding van het griffierecht?
10. Het betaalde griffierecht van € 194,- wordt door de griffier teruggestort. [6]

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr.C. Simonis, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.
6.Op grond van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb.