ECLI:NL:RBAMS:2025:7240

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
C/13/22/82-F
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsanering na faillissement met verzoek om eerdere aanvangsdatum

In deze zaak heeft verzoeker op 30 januari 2025 een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn faillissement, uitgesproken op 3 mei 2022, en de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft zich aanvankelijk onbevoegd verklaard, maar het gerechtshof Amsterdam heeft dit vonnis op 24 juni 2025 vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank. Tijdens de zitting op 10 september 2025 is verzoeker gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H. Reitsma. De rechtbank heeft de schuldenlast van verzoeker vastgesteld op € 71.063.221,50, met 12 schuldeisers, waarbij de grootste schuldeiser mr. N.S. Reerink is, curator in meerdere faillissementen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker aan zijn inlichtingenplicht voldoet en dat er geen nieuwe schulden zijn ontstaan tijdens het faillissement. De rechtbank heeft het verzoek om een eerdere aanvangsdatum van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat aflossingen aan de faillissementsboedel niet gelijkgesteld kunnen worden aan aflossingen in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling. De rechtbank heeft de termijn van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op drieënhalf jaar, rekening houdend met de aard en omvang van de schulden. Het faillissement van verzoeker is opgeheven en de rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
faillissementsnummer:
insolventienummer: C/13/22/82 F
uitspraakdatum: 19 september 2025

Toepassing schuldsanering na faillissement

[verzoeker] , wonende te [adres] (hierna: verzoeker) heeft op 30 januari 2025 een verzoekschrift ingediend tot opheffing van het op 3 mei 2022 uitgesproken faillissement van verzoeker onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 9 mei 2025. De curator, mr. M. van Bommel , heeft voorafgaand aan de zitting een schriftelijk advies uitgebracht. Bij vonnis van 12 mei 2025 heeft deze rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Bij arrest van 24 juni 2025 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis vernietigd en bepaald dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige verzoek. De zaak is daarbij terugverwezen naar de rechtbank voor verder behandeling en beslissing.
Het verzoekschrift is vervolgens behandeld ter zitting van 10 september 2025. Daarbij is verzoeker gehoord, bijgestaan door zijn advocaat mr. H. Reitsma .

De beoordeling

Verzoeker heeft gemotiveerd gesteld dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat hij wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn bedoeld in artikel 3 lid 1 Fw geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend.
Het faillissement van verzoeker is uitgesproken op eigen aangifte. In het faillissement is nog geen verificatievergadering gehouden.
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
Schuldenlast/ aard van de schulden
Uit de verslaglegging van de curator volgt dat verzoeker 12 schuldeisers heeft met een totale schuldenlast van € 71.063.221,50. De grootste schuldeiser is mr. N.S. Reerink in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van [gefailleerde 1] B.V., [gefailleerde 2] B.V., [gefailleerde 3] B.V., [gefailleerde 4] B.V., [gefailleerde 5] B.V. en [gefailleerde 6] B.V. Op vordering van mr. Reerink is verzoeker (en zijn persoonlijke holding [bedrijf] B.V.) bij vonnis van 4 mei 2022 van de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot betaling van de boedeltekorten in de [gefailleerden-groep] faillissementen, nu verzoeker zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en nu aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van de faillissementen van de [gefailleerden-groep] -groep. De vorderingen uit de [gefailleerden-groep] faillissementen bedragen tezamen circa € 57 miljoen.
Stand van de boedel
Uit het tussentijds financieel verslag van 30 mei 2025 volgt dat verzoeker in totaal € 53.643,82 aan de boedel heeft afgedragen. De boedelschulden bestaan uit het salaris curator (waarvan € 36.590,36 reeds op 27 juni 2025 is opgenomen) en de overige boedelkosten van € 5.703,23 (bestaande uit kosten deurwaarder en kosten van een door de curator ingeschakelde verzekeringsadvocaat). Voorafgaand aan de zitting heeft de curator medegedeeld dat de stand van de faillissementsboedel op 10 september 2025 € 16.913,83 bedraagt. Hierop strekt nog in mindering het resterende salaris van de curator.
Nakoming verplichtingen
Verzoeker heeft zich ter zitting bereid verklaard om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen. Hij is woonachtig in [woonplaats] , maar zijn echtgenote en kinderen verblijven momenteel in [verblijfplaats] . Hierdoor verblijft hij circa de helft van zijn tijd bij zijn gezin in [verblijfplaats] , omdat zij een vast woonadres hebben. Een frequent verblijf in het buitenland van een schuldenaar in de schuldsaneringsregeling kan een beletsel vormen, aangezien de postblokkade niet uitvoerbaar is in het buitenland, en de bewindvoerder hierdoor wordt bemoeilijkt in de toezichthoudende taak. Ter zitting heeft verzoeker echter aangekondigd dat hij voornemens is om zijn echtgenote en kinderen binnen zes maanden na heden naar Nederland te verhuizen. Hij wil zich met zijn gezin in [woonplaats] vestigen. Gelet op deze toezegging, en uit het advies van de curator blijkt dat verzoeker tot nu toe aan zijn inlichtingenplicht voldoet, ziet de rechtbank het veelvuldig verblijf van verzoeker in het buitenland niet als beletsel bij toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Toelating schuldsaneringsregeling
Verzoeker heeft gesteld dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan heden te goeder trouw is geweest. De schulden met betrekking tot de [gefailleerden-groep] faillissementen zijn aan te merken als schulden te kwader trouw, maar gelet op hun ontstaansdatum, 2016 en 2017, vallen ze buiten de in artikel 288 lid 1 onder b Fw genoemde termijn. Ook is niet gebleken dat sprake is van kwader trouw bij het onbetaald laten van deze schulden binnen de genoemde termijn, omdat er al drie jaar lang een algeheel faillissementsbeslag geldt. Zij staan aan de toelating tot de schuldsaneringsregeling niet in de weg. Tijdens het faillissement zijn geen nieuwe schulden ontstaan. Ten aanzien van verzoeker is voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 van de Faillissementswet. Van een grond voor afwijzing van het verzoek is niet gebleken.
Eerdere aanvangsdatum
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift verzocht om een eerdere ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling, omdat verzoeker ten minste gedurende een periode van 22 maanden maandelijks en conform een door de curator opgestelde berekening van het ‘vrij te laten bedrag’ (vtlb) heeft afgedragen en voor zijn schuldeisers heeft gespaard. Verzoeker meent daarom dat de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling gelet op artikel 349a lid 1 Fw en onder a van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen (1 juli 2023) met die periode zou moeten worden verkort. Daarmee zou de facto de gehele termijn reeds bij het uitspreken van de wettelijke schuldsaneringsregeling zijn voltooid.
Per 1 juli 2023 is het wetsvoorstel ter bevordering van doorstroming van schuldenaren naar de wettelijke schuldsaneringsregeling in werking getreden. Op basis van een amendement is de reguliere termijn teruggebracht van drie jaar naar anderhalf jaar. Daarbovenop is een amendement aangenomen dat regelt dat de regeling eerder kan ingaan, namelijk op het moment dat verzoeker in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling aan aflossing is begonnen.
Over de vraag of een aflossing aan de faillissementsboedel gelijk kan worden gesteld aan een aflossing in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling wordt door de rechtbanken verschillend geoordeeld (zie in rechtsoverweging 3.7.3. van het arrest van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 mei 2025 (ECLI:NL:GHSHE:2025:1365). In het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 maart 2025 (ECLI:NL:GHSHE:2025:671) is eveneens te lezen hoe het hof deze vraag heeft beantwoord:
“3.10.2. Het hof zal zich allereerst uitlaten over de vraag welke rol is weggelegd voor de afdrachten die zijn gedaan tijdens een aan de wettelijke schuldsaneringsregeling voorafgaand faillissement bij de beoordeling van een verzoek tot een eerdere ingangsdatum van de looptijd. De wettekst van artikel 349a Fw zegt niets over het bepalen van een eerdere ingangsdatum bij een voorafgaand faillissement, maar geeft deze mogelijkheid enkel bij een buitengerechtelijke schuldregeling. De wetgever en de Hoge Raad hebben zich (nog) niet uitgelaten over de vraag of een faillissement hier ook onder kan worden begrepen. Naar het oordeel van het hof is dit niet het geval. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat, hoewel ook in een faillissement een buitengerechtelijke schuldregeling tot stand kan worden gebracht en in die zin verdedigbaar is dat een verklaring van de curator dat er geen akkoord kan worden bereikt gelijkgesteld kan worden met een verklaring van een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 285 lid 1 aanhef en onder f Fw, er aanmerkelijke verschillen bestaan tussen een faillissement en een schuldhulpverleningstraject. Een schuldhulpverleningstraject is gericht op het realiseren van een schuldregeling door een schuldhulpverlener en het sparen van een zo groot mogelijk bedrag ten behoeve van de crediteuren. Het voorafgaande faillissement is – anders dan het schuldhulpverleningstraject – niet slechts gericht op het treffen van een schuldregeling. De curator in het faillissement houdt zich bezig met het beheer en de vereffening van de vermogensbestanddelen van gefailleerde en heeft ook nog andere wettelijke taken. Daarnaast zijn de kosten van een faillissement aanmerkelijk hoger dan de kosten van een schuldhulpverleningstraject. Dit heeft te maken met het feit dat de afwikkeling van het faillissement hogere kosten (met name salaris curator) met zich brengt ten opzichte van een toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het kan zelfs gebeuren dat de kosten in een faillissement zo hoog zijn dat na uitkering van het salaris van de curator en de verschotten een boedelsaldo van nul overblijft. Als na de omzetting van een faillissement in een wettelijke schuldsanering een eerdere ingangsdatum wordt bepaald, worden de gezamenlijke schuldeisers daar de dupe van. De kans is dan namelijk groot dat van het tijdens het faillissement gespaarde geld na de afwikkeling minder overblijft dan als er zou zijn gespaard tijdens een schuldhulpverleningstraject.”
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de voorliggende vraag in hoger beroep ambtshalve in prejudiciële vorm voorgelegd aan de Hoge Raad. Nu deze prejudiciële vraag nog niet is beantwoord, en naar het zich laat aanzien deze beantwoording nog even op zich laat wachten, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de lijn die thans door het merendeel van de rechtbanken wordt gevolgd. Volgens het merendeel van de rechtbanken kan een aflossing aan de faillissementsboedel niet gelijk worden gesteld aan een aflossing in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling. De rechtbank kan dit oordeel volgen en maakt het tot de hare, mede met inachtneming van de door het Hof genoemde redenen. De rechtbank zal daarom het verzoek om een eerdere aanvangsdatum te bepalen afwijzen.
Wijziging termijn
De aard van de schulden – grotendeels ontstaan vanwege kennelijk onbehoorlijke taakvervulling van verzoeker als bestuurder in de [gefailleerden-groep] vennootschappen – en de omvang van de schuldlast, geven aanleiding de termijn van de schuldsaneringsregeling te wijzigen naar drieënhalf jaar.
De rechtbank zal het bedrag van de faillissementskosten en het salaris van de curator bij afzonderlijke beschikking vaststellen.

De beslissing

De rechtbank:
- heft het faillissement van verzoeker op;
- bepaalt dat het salaris van de curator en de overige gemaakte kosten in een afzonderlijke beschikking zullen worden vastgesteld;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),
woonadres: [adres] ,
- stelt de termijn van deze schuldsaneringsregeling vast op drie jaar en zes maanden, te rekenen vanaf heden;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. V.G.T. van Emstede,
en tot bewindvoerder mr. M. van Bommel , [vestigingsplaats] ;
- bepaalt dat de bewindvoerderbevoegd is in de plaats van de genoemde bewindvoerder de bewindvoering aan een andere medewerker op te dragen;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen gedurende een termijn van dertien maanden;
- kent, bij toereikend actief, gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling aan de bewindvoerder een voorschot op het salaris toe;
- bepaalt dat dit voorschot vanaf zes maanden telkens na aanvang van de schuldsaneringsregeling halfjaarlijks uit de boedel kan worden opgenomen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. de Vos en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025.
BELANGRIJKE INFORMATIE

VERPLICHTINGEN IN DE SCHULDSANERING

U bent toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
De regeling duurt 18 maanden, tenzij in dit vonnis anders is bepaald.
U moet de instructies van uw bewindvoerder stipt opvolgen.Als de bewindvoerder u om informatie of stukken vraagt, moet u daaraan onmiddellijk voldoen door de gevraagde informatie op te sturen naar de bewindvoerder.
U krijgt voor 13 maanden een
postblokkade. De postblokkade is vooral om te controleren of u geen nieuwe schulden maakt. De postblokkade betekent niet dat de bewindvoerder al uw post leest. U moet nog steeds alle informatie waar de bewindvoerder om vraagt, direct naar de bewindvoerder opsturen.
Als u fulltimewerk heeft, moet u dit werk behouden.
Als u geen werk heeft, of voor minder dan 40 uur per week, moet u solliciteren naar betaald werk voor 40 uur per week. Als u samen met uw partner bent toegelaten tot de schuldsanering geldt deze
sollicitatieverplichtingvoor u allebei.
U moet de bewindvoerder bewijsstukken van uw sollicitaties sturen. Het uitgangspunt is
ten minste vier schriftelijke sollicitaties per maand. Van deze sollicitaties moet u kopieën naar de bewindvoerder sturen.
De sollicitatieplicht geldt niet als uit een onafhankelijke medische keuring blijkt dat u volledig arbeidsongeschikt bent.
De rechtbank zal na uw toelating bepalen welk deel van uw inkomen of uitkering u zelf mag behouden.
Allebedragen die u boven dat bedrag ontvangt moet u maandelijks naar de boedelrekening overmaken. Voor iedereen geldt dat ten minste moet worden betaald het salaris van de bewindvoerder.
U moet alle wijzigingen in uw financiële situatie zo spoedig mogelijk aan de bewindvoerder doorgeven. Ook alle andere gegevens die voor de schuldsanering van belang zijn moet u onmiddellijk aan de bewindvoerder doorgeven, bijvoorbeeld verhuizing, samenwonen of verbreken van de samenwoning, verlies van inkomen, een andere baan etc.
U mag geen nieuwe schulden maken. U moet zorgen dat de vaste lasten maandelijks worden betaald. U mag niet kopen op krediet of leningen aangaan.
Als u zich niet houdt aan deze verplichtingen, kan de schuldsanering
zonder “schone lei”worden beëindigd.
***