ECLI:NL:RBAMS:2025:7244

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
C/13/773771 / KG ZA 25-631
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen South Stream Transport B.V. en JSC DTEK Krymenergo over beslaglegging en vereenzelviging met de Russische Federatie

In deze zaak heeft de besloten vennootschap South Stream Transport B.V. (SST) een kort geding aangespannen tegen JSC DTEK Krymenergo (Krymenergo) naar aanleiding van een executoriaal beslag dat op 21 juli 2025 is gelegd op de goederen van SST ten laste van de Russische Federatie. Krymenergo stelt dat SST kan worden vereenzelvigd met de Russische Federatie, wat SST betwist. SST heeft gekozen voor een executiegeschil op basis van artikel 438 Rv, in plaats van de specifieke regeling van artikel 435 Rv te volgen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het beslag ten opzichte van SST als executoriaal geldt en dat het debat over de vereenzelviging van SST met de Russische Federatie niet in kort geding thuis hoort, maar in een bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft besloten het beslag niet op te heffen, omdat er geen aanwijzingen zijn dat het beslag klemt en de uitkomst van de bodemprocedure kan worden afgewacht. SST is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van Krymenergo betalen, die zijn begroot op € 1.999.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Zaaknummer: C/13/773771 / KG ZA 25-631 MK/EB
Vonnis in kort geding van 1 oktober 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SOUTH STREAM TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 22 augustus 2025,
hierna te noemen: SST,
advocaten mr. R.M. Leeuwenburgh, mr. A.J. Rijsterborgh en mr. C.L. Merks te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar Oekraïens recht
JSC DTEK KRYMENERGO,
gevestigd te Kiev, Oekraïne,
gedaagde,
hierna te noemen: Krymenergo,
advocaten mr. G.J. Meijer, mr. G. Fasfalis, mr. L. Uilenbroek en mr. J.J. Oetomo te Amsterdam.

1.De procedure

Op de zitting van 10 september 2025 heeft SST de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Krymenergo heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties ingediend en gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die aan het procesdossier zijn toegevoegd.
Op de zitting waren aan de zijde van SST aanwezig mr. A.V. van IJperen (bedrijfsjurist), mr. Leeuwenburgh en mr. Rijsterborgh. Aan de zijde van Krymenergo waren aanwezig J. Gimblett (de Engelse advocaat van Krymenergo, bijgestaan door C.M. Pennings en A.J. Burrough, tolken Engels), mr. Meijer, mr. Fasfalis en mr. Oetomo.
Vonnis is (na aanhouding) bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Krymenergo drijft een onderneming die vóór de bezetting van de Krim door de Russische Federatie in februari 2014 de belangrijkste distributeur van elektriciteit op de Krim was.
2.2.
Krymenergo en de Russische Federatie hebben bij het Permanent Hof van
Arbitrage in Den Haag een arbitrale procedure gevoerd. Samengevat vorderde Krymenergo in die procedure schadevergoeding, op de grond dat haar vermogensbestandsdelen op de Krim door de Russische Federatie onteigend zijn. Bij arbitraal vonnis van 1 november 2023 is de Russische Federatie veroordeeld tot betaling aan Krymenergo van USD 207.800.000 vermeerderd met rente, aan schadevergoeding en USD 10.764.067,64 aan administratiekosten en juridische kosten.
2.3.
Op 1 december 2023 heeft Krymenergo van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag verlof verkregen tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis.
2.4.
De Russische Federatie is op 1 februari 2024 bij het gerechtshof Den Haag een procedure gestart tot vernietiging van het arbitrale vonnis.
2.5.
Op 21 juli 2025 is op verzoek van Krymenergo ten laste van de Russische Federatie executoriaal beslag gelegd onder ABN Amro Bank N.V. op – kort gezegd – alle gelden, goederen of geldswaarden van SST die deze bank onder zich heeft. In het proces-verbaal van beslaglegging staat over de reden voor het beslag op goederen van SST:
“(…) welke onderneming haar rechten ten aanzien van de beslagen gelden, goederen en/of geldswaarden niet aan executante [Krymenergo, vrz] kan tegenwerpen nu zij kan worden vereenzelvigd met de Russische Federatie dan wel misbruik maakt van haar identiteitsverschil als gevolg waarvan de gelden, goederen of geldswaarden vatbaar zijn voor het onderhavige beslag (…)”
2.6.
SST, opgericht in 2012, exploiteert het gaspijpleidingsysteem TurkStream Offshore Gas Pipeline, waarmee aardgas vanuit Rusland naar Turkije en vervolgens naar Zuidoost-Europa wordt vervoerd. Gazprom PJSC (hierna: Gazprom) is indirect enig aandeelhouder van SST. De Russische Federatie houdt indirect 50,23% van de aandelen in Gazprom.
2.7.
In het exploot waarbij het beslag op 25 juli 2025 aan SST is betekend, staat aan het slot de volgende tekst:
“South Stream Transport B.V. heeft de mogelijkheid zich tegen het verhaal op haar goed te verzetten door dit binnen acht dagen na deze betekening schriftelijk aan de deurwaarder mede te delen. Ingevolge art. 435 lid 3 Rv maakt een dergelijk verzet dat het beslag slechts als conservatoir geldt en jegens South Stream Transport B.V. een executoriale titel zal moeten worden verkregen om de executie te dulden.”
2.8.
Op 31 juli 2025 heeft (de advocaat van) SST aan (de advocaat van) Krymenergo het volgende geschreven:
“South Stream Transport B.V. (‘SST’) heeft mij aangezocht naar aanleiding van het in opdracht van uw cliënte JSC DTEK Krymenergo (‘Krymenergo’) op 21 juli jl. gelegde executoriale derdenbeslag onder ABN Amro. Het exploit voeg ik bij.
Uit de aanzeggingen blijkt dat Krymenergo zich op vermogensbestanddelen van SST meent te kunnen verhalen omdat SST met de Russische Federatie zou kunnen worden vereenzelvigd, dan wel (anderszins) misbruik maakt van haar identiteitsverschil. Dat
verregaande standpunt, dat uw cliënte niet onderbouwt, houdt geen stand: SST is een zelfstandige draagster van rechten en verplichtingen, waardoor Krymenergo zich zonder executoriale titel tegen SST niet zal kunnen verhalen op haar vermogensbestandsdelen.
Namens SST sommeer ik uw cliënte het beslag uiterlijk morgen om 16.00 uur op te heffen en de deurwaarder dienovereenkomstig te instrueren. (…)”
2.9.
Dit bericht vormt voor Krymenergo geen aanleiding om het beslag op te heffen.

3.Het geschil

3.1.
SST vordert, kort gezegd:
  • i) het beslag op te heffen, althans Krymenergo te veroordelen dat op straffe van verbeurte van dwangsommen te doen;
  • ii) Krymenergo te verbieden over te gaan tot het leggen van nieuw executoriaal beslag ten laste van SST, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Voorwaardelijk, voor het geval het hiervoor gevorderde niet wordt toegewezen, vordert SST, kort gezegd:
( i)
primair
de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis ten opzichte van SST te schorsen totdat in een door Krymenergo te entameren bodemprocedure is beslist over de rechtmatigheid van het beslag of totdat in het onderhavige kort geding geen rechtsmiddelen meer openstaan, dit ter keuze van SST; en
( ii)
subsidiair
aan de verdere tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis ten opzicht van SST de voorwaarde van zekerheidstelling te verbinden.
In alle gevallen vordert SST Krymenergo te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Krymenergo voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan, voor zover van belang.

4.De beoordeling

4.1.
Krymenergo is in Oekraïne gevestigd. De Nederlandse rechter is op grond van artikel 6 aanhef en onder e Rv bevoegd om kennis te nemen van de vordering, omdat het gaat om een executoriaal beslag dat in Nederland is gelegd en waarvan SST stelt dat het onrechtmatig is en haar schade toebrengt. Omdat het gaat om een executiehandeling die in Nederland is verricht, is Nederlands recht van toepassing.
4.2.
Dit is een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv, gestart door een derde, SST, die met zijn goederen betrokken raakt bij een beslag. Lid 6 van dit artikel bepaalt dat verzet van een derde geschiedt door dagvaarding van zowel executant (Krymenergo) als de geëxecuteerd (Russische Federatie). SST heeft alleen Krymenergo gedagvaard, wat in beginsel met zich meebrengt dat zij op grond van artikel 118 Rv de gelegenheid moet krijgen om de Russische Federatie alsnog op te laten roepen. SST heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat Russische Federatie de gewoonte heeft niet te verschijnen (vgl: ECLI:NL:RBDHA:2025:16440); Krymenergo heeft aangegeven hier geen punt van te maken. Alhoewel dit een ontvankelijkheidsvraag betreft die in beginsel niet aan partijen is, wordt in dit geval op de vorderingen beslist zonder toepassing te geven aan artikel 118 Rv. Nu hierna zal blijken dat een belangenafweging doorslaggevend is en het oproepen van de Russische Federatie enige tijd vraagt, is het belang van partijen aldus gediend.
4.3.
Artikel 435 Rv bevat een specifieke regeling voor een derde die met zijn goederen betrokken raakt bij een beslag. Tijdig verzet van die derde leidt ertoe dat het beslag jegens hem slechts als conservatoir geldt en executie alleen kan worden voortgezet als een executoriale titel (om de executie te dulden) jegens de derde is verkregen.
4.4.
De eerste vraag die ter beantwoording voorligt, is of het op 21 juli 2025 gelegde beslag executoriaal is jegens SST, zoals SST stelt, of (inmiddels) conservatoir is geworden, waar Krymenergo van uitgaat. Partijen hebben deze vraag ook uitdrukkelijk voorgelegd aan de voorzieningenrechter.
4.5.
Krymenergo merkt de e-mail van SST van 31 juli 2025 (zie onder 2.8) aan als mededeling van verzet zoals bedoeld in artikel 435 lid 3 Rv. De e-mail van SST is echter niet gericht aan de deurwaarder, zoals is voorgeschreven in de genoemde wetsbepaling. Dat Krymenergo de e-mail heeft doorgestuurd aan de deurwaarder, geeft de e-mail niet alsnog het karakter van een mededeling van verzet. Daar komt bij dat SST desgevraagd ter zitting heeft aangegeven geen verzet te hebben beoogd in de zin van artikel 435 lid 3 Rv. SST wil de route van 435 lid 3 Rv dus niet volgen. Het is een weloverwogen keuze van haar geweest om zich niet op die wijze te verzetten tegen de tenuitvoerlegging, maar op de voet van artikel 438 Rv een executiegeschil te starten waarin opheffing van het beslag wordt gevorderd.
4.6.
Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het beslag ten opzichte van SST als executoriaal geldt.
4.7.
De tweede vraag is of het beslag moet worden opgeheven. SST wil in dit kort geding een principieel oordeel over de vraag of ze kan worden vereenzelvigd met de Russische Federatie, dan wel of ze misbruik maakt van het identiteitsverschil tussen haar en de Russische Federatie. Voor een principieel oordeel over deze vragen is een kort geding, waarin alleen voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen, echter geen passende procedure. Het debat daarover hoort in een bodemprocedure thuis. Krymenergo was al voornemens een bodemprocedure jegens SST te voeren – in de veronderstelling dat SST verzet had ingesteld in de zin van artikel 435 lid 3 Rv – en heeft ter zitting toegezegd dat ook te doen als haar visie op dat onderdeel niet wordt gevolgd. De dagvaarding zou uiterlijk op 30 september 2025 worden uitgebracht. Hangende de uitkomst van die bodemprocedure is zij niet van plan de beslagen goederen uit te winnen.
4.8.
Bij deze stand van zaken zal het beslag niet worden opgeheven. Gesteld noch gebleken is dat het beslag serieus knelt, zodat de uitkomst van de aangekondigde bodemprocedure kan worden afgewacht. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat Krymenergo inderdaad niet tot uitwinning zal overgaan voordat in de bodemprocedure is beslist. Een belangenafweging maakt dit niet anders. Dit betekent overigens ook dat de voorwaardelijk ingestelde vorderingen geen behandeling behoeven. Enerzijds omdat Krymenergo heeft toegezegd niet tot uitwinning te zullen overgaan voordat in de bodemprocedure is beslist. Anderzijds omdat Krymenergo met verzet in de zin van artikel 435 lid 3 Rv praktisch gesproken hetzelfde resultaat bereikt zou hebben maar daar bewust niet voor gekozen heeft.
4.9.
SST heeft nog aangevoerd dat Krymenergo op deze wijze – zonder verlof beslag leggen op goederen van een derde wat na verzet leidt tot een ‘gratis’ conservatoir beslag met als ‘bonus’ geen termijn waarbinnen de hoofdzaak moet worden ingesteld – de reguliere route van conservatoir beslag omzeilt en dat dit misbruik van recht oplevert. Dit standpunt wordt niet gedeeld. Niet is uitgesloten dat onder omstandigheden het lukraak beslag leggen op goederen van derden zonder dat summierlijk blijkt dat de beslaglegger zich op de goederen mag verhalen misbruik van bevoegdheid oplevert met een opheffing van het beslag tot gevolg. Maar dat is hier niet het geval. Krymenergo heeft voldoende onderbouwd gesteld waarom zij van oordeel is dat het gelegde beslag jegens SST voortgezet kan worden. Anders gezegd: dat Krymenergo zich op deze goederen mag verhalen ter voldoening van haar vordering op de Russische Federatie. Of dat juist is zal in de bodemprocedure kunnen worden vastgesteld.
4.10.
Nu er in de geschetste omstandigheden geen grond is om in te grijpen in het executietraject zullen de vorderingen, zowel de onvoorwaardelijke als de voorwaardelijke, worden afgewezen.
4.11.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat als het antwoord op de eerste vraag onder 4.6 anders zou zijn en het beslag jegens SST wél als conservatoir geldt, de uitkomst niet anders zou zijn. Ook dan zou het beslag niet zijn opgeheven omdat summierlijk blijkt van de gestelde vordering en ook de belangenafweging niet anders zou uitvallen.
4.12.
SST is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Krymenergo worden begroot op:
- griffierecht
714
- salaris advocaat
1.107
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt SST in de proceskosten van € 1.999, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als SST niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
Coll: MV