ECLI:NL:RBAMS:2025:7276

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
81-324862-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijk leidinggeven aan belastingfraude door een rechtspersoon

Op 25 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk niet betalen van loonbelasting door een rechtspersoon, [naam bedrijf BV]. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel hij geen formele leidinggevende functie bekleedde, feitelijk de leiding had over [naam bedrijf BV] en verantwoordelijk was voor het niet afdragen van de verschuldigde loonbelasting over de periode van 1 februari 2018 tot en met 22 oktober 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam bedrijf BV] in deze periode een aanzienlijk bedrag aan loonbelasting, € 462.481,-, niet heeft betaald, ondanks dat het bedrijf over voldoende middelen beschikte om aan deze verplichting te voldoen. De verdachte heeft opzettelijk ervoor gekozen om deze belasting niet af te dragen, wat de rechtbank als ernstig heeft aangemerkt. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de illegale activiteiten, maar de rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen en het bewijs wezenlijk aantonen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedragingen van [naam bedrijf BV]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gestructureerde samenwerking met het oogmerk om misdrijven te plegen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81-324862-22
Datum uitspraak: 25 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1982 in [geboorteplaats] ([geboorteland]),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.R. Paardekoper en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte mr. L. Palanciyan naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
Primair:
het in de periode van 1 februari 2018 tot en met 18 januari 2021 in Nederland feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk niet betalen van de loonbelasting welke op aangifte moet worden voldaan door [naam bedrijf BV] over de tijdvakken februari 2018 tot en met oktober 2019;
Subsidiair:
het in de periode van 1 februari 2018 tot en met 18 januari 2021 in Nederland in vereniging met anderen opzettelijk niet betalen van de loonbelasting welke op aangifte moet worden voldaan namens [naam bedrijf BV] over de tijdvakken februari 2018 tot en met oktober 2019;
Feit 2:
Het in de periode van 1 februari 2018 tot en met 18 januari 2021 in Nederland deelnemen aan een criminele organisatie, bestaande uit verdachte, de medeverdachten en [naam bedrijf BV] met het oogmerk op het plegen van misdrijven, te weten het opzettelijk niet betalen van de loonbelasting welke op aangifte moet worden voldaan ten name van [naam bedrijf BV] over de tijdvakken februari 2018 tot en met oktober 2019.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder feit 1 primair en onder feit 2 tenlastegelegde kan worden bewezen. Daartoe voert hij aan dat verdachte op papier weliswaar geen leidinggevende functie vervulde binnen [naam bedrijf BV] maar dat hij wel als feitelijk leidinggever fungeerde, zoals blijkt uit de diverse getuigenverklaringen. De rode draad in deze verklaringen is dat verdachte als baas van [naam bedrijf BV] wordt genoemd.
Ten aanzien van feit 2 merkt de officier van justitie op dat sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen verdachte en de medeverdachten dat tot doel had om loonheffingenfraude mogelijk te maken. Het businessmodel van verdachte en de medeverdachten was om verschillende vennootschappen op te richten, fiscale verplichtingen te negeren, deze vennootschappen te stoppen met achterlating van belastingschulden, het personeel door te schuiven naar een volgende vennootschap en vervolgens hiermee opnieuw te beginnen. De feitelijke aansturing van [naam bedrijf BV] lag in handen van verdachte en hij heeft hiermee een wezenlijke bijdrage geleverd aan de criminele organisatie.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde. Uit het dossier volgt niet dat verdachte op de hoogte had kunnen zijn van een delict dat door anderen zou zijn gepleegd. Verdachte werkte bij [naam bedrijf BV], ontving salaris en gaf leiding als werknemer.
Hij was niet bevoegd of betrokken bij de verboden gedragingen van de rechtspersoon en had hier ook geen invloed op. Daarnaast was er geen sprake van een duurzame en structurele samenwerking met het oogmerk om misdrijven te plegen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewezenverklaring feit 1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 16 december 2019 is een strafrechtelijk onderzoek aangevangen tegen onder meer [naam bedrijf BV] (hierna: [naam bedrijf BV]). [naam bedrijf BV] werd er van verdacht opzettelijk de loonbelasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen over de jaren 2018 en 2019 niet te hebben betaald. Hiervoor zijn aan [naam bedrijf BV] verzuimboetes opgelegd die niet zijn betaald. Bij beslissing van 7 september 2021 heeft de rechter-commissaris, op de voet van het bepaalde in artikel 255 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, machtiging verleend voor het instellen van een opsporingsonderzoek na het opleggen van een bestuurlijke boete.
[naam bedrijf BV] is opgericht op 11 juli 2016. Van 11 juli 2016 tot 18 mei 2019 was de enig aandeelhouder [persoon]. In de periode van 13 juni 2018 tot 1 oktober 2018 was medeverdachte [medeverdachte] bestuurder. Op 22 oktober 2019 is [naam bedrijf BV] failliet verklaard. [2]
Uit het systeem van de Belastingdienst volgt dat [naam bedrijf BV] over de periode februari 2018 tot en met oktober 2019 € 462.581,- exclusief rente en kosten, aan verschuldigde loonbelasting niet heeft betaald. [3] [naam bedrijf BV] had in deze periode medewerkers in dienst en had de verplichting om loonheffing af te dragen. [4] Uit onderzoek naar de ontvangsten en uitgaven op het rekeningnummer van [naam bedrijf BV] ([rekeningnummer]) volgt dat [naam bedrijf BV] in de periode van 26 januari 2018 tot en met 4 juli 2019 in ieder geval € 1.213.791,55 aan omzet heeft ontvangen en dat zij de beschikking over deze geldbedragen had. [5] Door [naam bedrijf BV] is geen melding van betalingsonmacht bij de Belastingdienst gemaakt en er is op geen enkele manier contact gezocht met de Belastingdienst over deze schuldpositie. [6] Ook heeft [naam bedrijf BV] geen medewerking verleend aan een boekenonderzoek van de Belastingdienst naar de administratie van het bedrijf. [7] Ten slotte heeft verdachte loon ontvangen van [naam bedrijf BV]. [8]
Tijdens het bezoek van de controlemedewerker van de Belastingdienst heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat hij de bestuurder was van [naam bedrijf BV] en als bestuurder verantwoordelijk was voor de administratie en de facturen heeft opgemaakt en het personeel heeft uitbetaald. [9]
Bewijsoverwegingen
Strafbaarheid van de rechtspersoon en opzet
De rechtbank is van oordeel dat het opzet op het niet afdragen van de loonbelasting door [naam bedrijf BV] kan worden bewezen. Het volgende is daartoe redengevend. Het afdragen van loonbelasting is een wettelijke verplichting van [naam bedrijf BV]. [naam bedrijf BV] is derhalve de geadresseerde van deze norm. De verschuldigde loonbelasting is – met uitzondering van een deel van het verschuldigde over het eerste tijdvak - niet betaald, terwijl [naam bedrijf BV] wel over voldoende geld beschikte om de loonbelasting af te dragen. Zij kreeg immers van haar opdrachtgevers steeds de brutolonen uitbetaald, om vervolgens de nettolonen aan de werknemers door te betalen, en daarnaast aan de loonbelastingverplichtingen te voldoen. Dit laatste heeft zij echter, met uitzondering van een deel van de eerste termijn, steeds niet gedaan. Zij heeft – zo blijkt uit de bankafschriften – wel allerlei andere betalingen gedaan, maar de rechtbank kan daarvan, bij gebrek aan enige administratie, de zakelijkheid niet vaststellen. Dit alles maakt dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat de loonheffing steeds willens en wetens – en daarmee opzettelijk - niet door [naam bedrijf BV] is betaald. Het feit is in vereniging gepleegd nu [naam bedrijf BV] dit (in ieder geval) samen met verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd.
Feitelijk leidinggeven verdachte
Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] volgt dat verdachte de ‘directeur/eigenaar’ en ‘de baas’ van [naam bedrijf BV] was. [getuige 1] verklaart dat zijn arbeidscontract werd getekend door verdachte en dat het contact via hem verliep. Als er iets was met betrekking tot het loon moest hij dit bespreken met verdachte. Verdachte was ook degene die altijd aanwezig was. [10] Getuige [getuige 4] verklaart dat verdachte de leidinggevende en zijn werkgever was. [11] Getuige [getuige 3] verklaart dat verdachte zijn baas was en dat verdachte zijn arbeidscontract heeft getekend. [12] Getuige [getuige 5] verklaart dat hij door verdachte is aangenomen. [13] Ook getuige [getuige 2] verklaart dat verdachte zijn baas was. [14] De getuigen verklaren eveneens dat verdachte bij bijeenkomsten was die door [naam bedrijf BV] werden georganiseerd voor de werknemers en dat hij hier de werknemers toesprak over loonzaken en de organisatie van het bedrijf. Verdachte had zeggenschap over wat er in het bedrijf gebeurde en was eindverantwoordelijke. De rechtbank vindt gelet op het voorgaande dat bewezen is dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedragingen van [naam bedrijf BV]. De rechtbank gaat ervan uit dat dit in de periode van 1 februari 2018 tot en met 22 oktober 2019 heeft plaatsgevonden en dus niet tot 18 januari 2021, aangezien [naam bedrijf BV] op 22 oktober 2019 failliet is verklaard.
3.3.2.
Vrijspraak feit 2
Voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie moet eerst worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie met als oogmerk het plegen van misdrijven. De rechtbank overweegt dat zij dit op basis van het procesdossier niet kan vaststellen. Weliswaar kan [naam bedrijf BV] als een organisatie worden bestempeld en heeft zij gedurende een lange periode de door haar verschuldigde loonbelasting niet betaald, maar het procesdossier bevat onvoldoende aanwijzingen over de samenwerking tussen de betrokkenen, om vast te kunnen stellen dat dit het oogmerk was van de organisatie. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit feit.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat:
Feit 1
[naam bedrijf BV] in de periode van 1 februari 2018 tot en met 22 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, te weten de belasting met betrekking tot de aangiften loonheffing ten name van [naam bedrijf BV] over de aangiftetijdvakken: februari 2018 en maart 2018 en april 2018 en mei 2018 en juni 2018 en juli 2018 en augustus 2018 en september 2018 en oktober 2018 en november 2018 en december 2018 en januari 2019 en februari 2019 en maart 2019 en april 2019 en mei 2019 en juni 2019 en juli 2019 en augustus 2019 en september 2019 en oktober 2019, telkens niet en/of gedeeltelijk niet heeft betaald en/of doen/laten betalen, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met een korte overschrijding van de redelijke termijn.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat – bij een veroordeling – de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf niet passend is en verzocht er rekening mee te houden dat verdachte een first-offender is.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft er meer dan anderhalf jaar lang voor gezorgd dat [naam bedrijf BV] in totaal
€ 462.481,- aan loonbelasting niet aan de Belastingdienst heeft betaald. Dit terwijl [naam bedrijf BV] in deze periode steeds over voldoende middelen beschikte om deze loonbelasting wel af te dragen. De enige bedrijfsactiviteit van [naam bedrijf BV] was het ‘verlonen’ voor andere bedrijven. Het betalen van de loonheffing had dus een van de kernactiviteiten van [naam bedrijf BV] moeten zijn. Verdachte heeft er als feitelijk leidinggever echter welbewust voor gekozen om [naam bedrijf BV] dit geld voor andere doeleinden te laten gebruiken en heeft hiermee de Belastingdienst en daarmee de samenleving ernstig benadeeld. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 8 juli 2025. Hieruit volgt dat verdachte sinds 2009 niet meer met justitie in aanraking is geweest. Dit levert dus geen strafverzwarende of strafverminderende omstandigheid op.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken en gerechtshoven ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, hebben de rechtbanken en gerechtshoven oriëntatiepunten opgesteld. Bij het bepalen van de straf past de rechtbank het oriëntatiepunt voor fraude toe en houdt daarbij rekening met de hoogte van het benadelingsbedrag van
€ 462.481,-. Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag van € 250.000,- tot € 500.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 tot 18 maanden. Gelet op het benadelingsbedrag zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 17 maanden in de rede liggen. Er is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank ziet echter aanleiding om – gelet op de ouderdom van het feit – een lagere gevangenisstraf op te leggen. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
feitelijke leiding geven aan het opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen, niet betalen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mr. A. Eichperger en mr. N. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2025.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (Zeepsteen) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met ‘DOC’ aangeduide bewijsmiddelen zijn geschriften.
2.DOC-096, p. 1-3.
3.Derde overzichtsproces-verbaal van 17 augustus 2023, p. 1.
4.AMB-002 en DOC-076.
5.AMB-004 en AMB-005.
6.DOC-001.
7.AMB-006, p. 1-3.
8.DOC-112.
9.AMB-005, p. 1-2 en V002-01.
10.G-002-01, p. 1-3.
11.Proces-verbaal van verhoor [getuige 4] bij de rechter-commissaris van 8 november 2023.
12.G010-01, p. 1-3.
13.G008-01, p.1-3.
14.G006-01, p.1-3.