ECLI:NL:RBAMS:2025:7410

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
C/13/775472 / JE RK 25-674
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

Op 26 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2024. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De Raad verzocht om deze maatregelen vanwege ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die getuige is geweest van geweld tussen haar ouders. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de situatie tussen hen is gespannen, wat de ontwikkeling van de minderjarige bedreigt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een noodzaak is voor professionele hulp en dat de betrokkenheid van de Jeugdbescherming Regio [plaats] essentieel is. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing beperkt tot twee weken, met de mogelijkheid tot verlenging, en verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De ouders hebben aangegeven open te staan voor hulpverlening en er zijn positieve ontwikkelingen in hun communicatie. De kinderrechter benadrukt het belang van een veilig en stabiel milieu voor de minderjarige, vrij van conflicten tussen de ouders.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/13/775472 / JE RK 25-674
Datum uitspraak: 26 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Amsterdam,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. C.M. Lattmann-van der Heijde uit Amsterdam,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. J.J. Stobbe uit Utrecht,
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Regio [plaats],
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 september 2025;
  • de schriftelijke opmerkingen van moeder met bijlagen, ontvangen op 24 september 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De Raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft met haar moeder op de [verblijfplaats] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij spoedbeschikking van 27 juni 2025 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen op een [verblijfplaats] voor de duur van twee weken. Bij beschikking van 4 juli 2025 is [minderjarige] aansluitend voorlopig onder toezicht gesteld tot 27 september 2025 en is een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen op een [verblijfplaats] tot 27 september 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een vrouwenopvang met haar moeder te verlenen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] , omdat [minderjarige] in haar jonge leven meerdere keren is geconfronteerd met geweld tussen haar ouders en het nog niet duidelijk is wat het effect hiervan is en zal zijn op haar verdere ontwikkeling. Het is op dit moment nog onduidelijk hoe de oorspronkelijke signalen van intiem terreur geduid moeten worden. Daarbij is er onverminderd strijd tussen ouders en verblijft [minderjarige] momenteel met moeder op een geheime plek elders in het land. De Raad vindt het knap van moeder dat zij zich staande houdt ondanks dat deze situatie het gevoel van onrecht bij haar oproept en zij uit haar netwerk is gehaald. Moeder vindt het belangrijk dat het goed blijft gaan met [minderjarige] en wil haar onder andere stabiliteit geven. Het is knap van vader dat hij, ondanks dat hij het gevoel heeft dat moeder hem wil uitdagen, zich rustig houdt en er niet op in gaat. Vader is bereid om mee te werken aan hulp die er nodig is om het contact tussen hem en [minderjarige] weer te kunnen herstellen. Vooralsnog lukt het ouders niet om in het belang van [minderjarige] afspraken te maken en ouders lijken onvoldoende te beseffen wat het effect is van hun strijd op de nog zeer jonge [minderjarige] . [minderjarige] heeft (emotionele en fysieke) veiligheid nodig om goed te kunnen groeien en zich goed te kunnen ontwikkelen. Daar hoort bij dat haar ouders geen ruzie met elkaar maken en in haar belang afspraken met elkaar kunnen maken en overleggen. [minderjarige] is de komende jaren nog in alles afhankelijk van haar ouders. Het is belangrijk dat er professionele hulp wordt ingezet waarin ouders begrijpen wat deze strijd voor [minderjarige] betekent, wat zij nodig heeft van haar ouders en om het contact tussen vader en [minderjarige] weer op gang te brengen. Een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar is daarom noodzakelijk, omdat er veel doelen zijn waar aan gewerkt moet worden.
3.3.
Een langere uithuisplaatsing voor [minderjarige] is noodzakelijk, omdat er nog onvoldoende duidelijkheid is hoe en wanneer [minderjarige] en moeder op een veilige manier kunnen terugkeren naar moeders woning. Er zijn nog veel onduidelijkheden over de veiligheid en de GI zal een gedegen plan moeten maken.

4.De standpunten

4.1.
Moeder is het niet eens met de langere ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Moeder wil graag terug naar huis keren, omdat het voor [minderjarige] nu van belang is dat zij rust krijgt. Dat is niet mogelijk in de opvang. Vader heeft recent een gebiedsverbod gekregen voor de woning voor drie maanden en moeder heeft het gevoel veilig naar huis terug te kunnen keren. Het contact tussen vader en moeder is verbeterd en ouders hebben op eigen initiatief contactmomenten opgezet tussen vader en [minderjarige] , waaronder een begeleid contactmoment bij de pleegouders van moeder thuis op de maandag.
4.2.
De advocaat van moeder verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen en refereert zich voor wat betreft het verzoek ondertoezichtstelling. De echtscheiding tussen ouders is uitgesproken en de situatie tussen ouders lijkt rustig. Zo hebben ouders op eigen initiatief contactmomenten en omgang tussen vader en [minderjarige] geregeld. Er is een ernstig incident geweest tussen ouders, maar er lijkt geen sprake te zijn van intieme terreur en de situatie is verbeterd. Blijkens een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 8 juli 2025 (ECLI:NL:RBMNE:2025:3308) is het vaststellen van intieme terreur heel complex. De Raad is van mening dat meer onderzoek nodig is naar de mogelijke signalen van intieme terreur, echter is een uithuisplaatsing niet noodzakelijk voor dergelijk onderzoek. Het verblijf van [minderjarige] in de huidige opvang is niet in haar belang. Zo verliest [minderjarige] haar inschrijving bij de kinderopvang met sociaal medische indicatie als zij niet spoedig terugkomt. Bovendien heeft vader de komende maanden nog een gebiedsverbod voor de woning van moeder, wat indien nodig uitgebreid kan worden in omvang en duur. De mogelijkheden om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen binnen de ondertoezichtstelling zijn minder ingrijpend en voldoende gezien de huidige omstandigheden. De GI kan met ouders om tafel om voorlopige afspraken te maken over de omgang tussen vader en [minderjarige] in afwachting van het Raadsonderzoek naar de hoofdverblijfplaats, het gezag en een zorgregeling. Moeder staat open voor de hulpverlening van [zorginstelling] .
4.3.
Vader is het niet eens met de langere ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De verlenging voelt voor hem als onnodig; er is niet aangetoond dat er sprake is van onveiligheid en vader houdt zich aan alle afspraken. Ook heeft vader hulp aangevraagd via de huisarts voor de omgang met moeder en staat vader open voor individuele hulpverlening indien nodig. Vader is blij dat hij weer contact heeft met [minderjarige] en is bereid om dit op het tempo van moeder en [minderjarige] voort te zetten.
4.4.
De advocaat van vader verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen. Vader heeft een gebiedsverbod voor de woning van moeder. Ook werken ouders onderling, met ondersteuning van de advocaten, aan een zorgplan voor [minderjarige] en de Raad blijft betrokken in de overige onderzoeken. De verzochte maatregelen zijn daarom niet langer noodzakelijk.
4.5.
De GI heeft ter zitting verklaard dat zij achter het verzoek van de Raad staat. De GI begrijpt moeders wens om terug naar huis te keren. Echter, de komende tijd is nodig om een goed plan te maken, zodat moeder en [minderjarige] veilig naar huis kunnen. De GI is bezig met een veiligheidsplan, waarbij ook het gebiedsverbod van vader in overweging wordt genomen. De GI zal dan de benodigde hulpverlening aanvragen en kan zicht houden op die hulpverlening. Ouders staan op de wachtlijst bij [zorginstelling] . De verhouding tussen ouders is verbeterd, ouders kunnen met elkaar communiceren en het belang van [minderjarige] voorop stellen. Ondanks deze positieve ontwikkelingen blijft de betrokkenheid van de GI noodzakelijk. De GI kan ondersteunen in de samenwerking tussen moeder, de [verblijfplaats] , vader en de opstartende hulpverlening en zicht houden op het contact tussen ouders, het nakomen van afspraken met de hulpverlening en de situatie van [minderjarige] . Desgevraagd ziet de GI wel mogelijkheden voor een kortere duur van de uithuisplaatsing dan door de Raad is verzocht.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. [1] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.2.
De ontwikkeling van [minderjarige] wordt ernstig bedreigd. Ouders hebben een zeer bewogen verleden waar sprake is (geweest) van geweld tussen ouders. [minderjarige] is getuige geweest van dit geweld en dit bedreigt haar ontwikkeling. De kinderrechter complimenteert ouders voor de stappen die zij zelf hebben genomen ten aanzien van het contact tussen vader en [minderjarige] en de gezochte hulp. Moeder heeft ook al langer behandeling voor haar eigen problematiek; vader heeft ter zitting gezegd dat hij daar voor open staat. Ondanks dat ouders zelf ook hulp weten in te schakelen is de regie van de GI noodzakelijk. Indien de gemoederen tussen ouders toch oplopen, kan de GI de regie blijven voeren, zonder dat hulpverlening stagneert. Met name voor [minderjarige] kan de GI, met haar expertise, de benodigde hulpverlening indiceren en opstarten. Ook kan de GI vader gesprekken aangaan over de eventuele noodzaak voor individuele behandeling in het belang van [minderjarige] . Daarnaast kan de GI ouders ondersteunen in het maken van vaste afspraken over de contactmomenten tussen vader en [minderjarige] , zodat toekomstige escalaties voorkomen kunnen worden. De ondertoezichtstelling is daarom in dit geval nodig. De kinderrechter stelt [minderjarige] onder toezicht voor de duur van een jaar.
5.3.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] Wel zal de kinderrechter de termijn van de machtiging beperken. De kinderrechter is door het Raadsrapport niet overtuigd van de noodzaak van een dergelijke lange duur van de machtiging. Hierbij is van belang de door de ouders naar voren gebrachte gewijzigde situatie. Moeder verzet zich tegen een langere uithuisplaatsing; zij en [minderjarige] hebben hier veel last van en moeder heeft dit uitgebreid onderbouwd. Vader heeft bovendien een gedragsaanwijzing voor de duur van 90 dagen met ingang van 8 september 2025. Dit behelst een locatieverbod voor de straat van de woning van moeder, waardoor de veiligheid van [minderjarige] voldoende gewaarborgd kan worden in de woning van moeder. Bovendien is ter zitting gebleken dat vader op de hoogte is van de (geheime) verblijfplaats van moeder en [minderjarige] bij de [verblijfplaats] – in ieder geval door de e-mail van moeder die namens moeder in het dossier is gevoegd. Ook staan vader en moeder veelvuldig in contact met elkaar en zien zij elkaar ook bij de omgangsmomenten met [minderjarige] bij de pleegouders van moeder. Dit verloopt vooralsnog zonder incidenten of ruzie. De uithuisplaatsing en de inmiddels uitgesproken echtscheiding heeft naar de mening van ouders rust gebracht en de kinderrechter constateert dat ouders reflecteren op wat er gebeurd is, hun dochter voorop stellen en open staan voor hulp omwille van hun dochter. Deze positieve ontwikkeling is echter wel pril en de vrees van de Raad op nieuwe escalaties is, gezien hetgeen er in het verleden is gebeurd, niet irreëel. Daarom moet er een stevig veiligheidsplan komen om de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] te waarborgen en zal de GI met de [verblijfplaats] en moeder de komende tijd hiervoor met elkaar aan de slag moeten. Ook zal de GI met vader en moeder afspraken moeten vastleggen over het contact tussen ouders en van vader met [minderjarige] . Weliswaar is de begeleide omgang tussen vader en [minderjarige] vastgelegd in een voorlopige regeling, maar over het contact daaromheen moeten ook duidelijke afspraken gemaakt worden zodat het risico op frustraties en ruzies zoveel mogelijk wordt ingeperkt. Een periode van twee weken acht de kinderrechter hiervoor voldoende. De kinderrechter begrijpt ook van de GI dat de kwestie voortvarend kan worden opgepakt. De kinderrechter verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] op de [verblijfplaats] daarom met twee weken.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Jeugdbescherming Regio [plaats] met ingang van 26 september 2025 tot 26 september 2026;
6.2.
de doelen van de ondertoezichtstelling zijn:
  • [minderjarige] groeit op in een veilige en voorspelbare omgeving waar geen sprake is van ruzies en het is duidelijk waar zij de komende tijd kan opgroeien.
  • [minderjarige] wordt niet meer geconfronteerd met ruzies / geweld / spanningen tussen haar ouders.
  • [minderjarige] ziet haar vader, zoals vastgelegd in de voorlopige zorgregeling van de rechtbank. De GI zal deze omgang monitoren en zo nodig nadere afspraken maken, bijvoorbeeld betreffende het beeldbellen. Dit om te voorkomen dat hierover onenigheid ontstaat en [minderjarige] opnieuw geconfronteerd wordt met ruzies tussen haar ouders.
  • [minderjarige] heeft ouders die op een constructieve manier contact met elkaar kunnen hebben over [minderjarige] en krijgen daar professionele hulp bij.
6.3.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] op een [verblijfplaats] met moeder met ingang van 26 september 2025 tot 10 oktober 2025;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2025 door mr. A. van Luijck, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.F.J. Kortekaas als griffier, en op schrift gesteld op 8 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 BW.
2.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.