ECLI:NL:RBMNE:2025:3308

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
C/16/547352 / FA RK 22-2384
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2025 een beschikking gegeven over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de kinderen van partijen, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn, met een zorgregeling waarbij de kinderen in de oneven weken van woensdag 14.00 uur tot zondag 14.00 uur bij de moeder verblijven. De rechtbank heeft deze beslissing genomen na een grondige beoordeling van de emotionele en fysieke veiligheid van de kinderen bij beide ouders, waarbij de zorgen over de emotionele veiligheid van de kinderen bij de moeder zwaar hebben gewogen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder onvoldoende ruimte biedt voor de kinderen om een onbelaste relatie met hun vader op te bouwen en dat de kinderen te maken hebben met signalen van parentificatie. De rechtbank heeft ook de rol van de gecertificeerde instelling, Samen Veilig Midden-Nederland, in de procedure betrokken en de conclusies van de onderzoeker die de MASIC en NICHD heeft afgenomen, onderschreven. De rechtbank heeft de overige verzoeken van partijen afgewezen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de kinderen zo snel mogelijk duidelijkheid en stabiliteit kunnen ervaren. De proceskosten zijn voor iedere partij afzonderlijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/547352 / FA RK 22-2384
Echtscheiding
Beschikking van 8 juli 2025
in de zaak van:
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.G.M. ter Avest,
tegen
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.E. Kievit.
De rechtbank merkt in deze zaak als belanghebbende aan:
De gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen: de GI.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 20 september 2023, 15 februari 2024 en 25 september 2024 een tussenbeschikking gegeven in deze zaak. Bij de laatste tussenbeschikking van
25 september 2024 heeft de rechtbank de definitieve beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling uitgesteld in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling. Voor het procesverloop tot aan 15 februari 2024 verwijst de rechtbank naar die beschikking.
1.2.
In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de GI een verzoek gedaan tot het wijzigen van de zorgregeling, bekend onder zaaknummer C/16/592734 / JE RK 25-655. Op dit verzoek is in een aparte beschikking beslist. De rechtbank beschouwt de stukken onder dit zaaknummer als eveneens ingelast in onderhavige procedure:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 1 mei 2025;
  • het verzoek tot specificatie van de zorgregeling van de vader van 5 juni 2025;
- het verweerschrift van de moeder met zelfstandige verzoeken van 5 juni 2025;
  • de gespreksverslagen en bevindingen van de GI van 6 juni 2025;
  • de producties van de vader van 6 juni 2025.
1.3.
Op de zitting heeft de advocaat van de moeder een pleitnotitie overgelegd en voorgedragen.
1.4.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 10 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
  • mevrouw [A] en mevrouw [B] , vertegenwoordigers van de GI;
  • mevrouw [C] van Kind en ik.
De Raad is niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de Raad wel juist is opgeroepen.
1.5.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de minderjarige kinderen van partijen in de gelegenheid te stellen om aan de rechter te vertellen wat zij van het verzoek vinden gelet op hun jonge leeftijd. De rechtbank is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn mág de rechtbank dat doen. [1]

2.Waar de procedure over gaat

De feiten
2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2020 in [geboorteplaats] .
[minderjarige 4]is geboren en overleden op [geboorte/overlijdensdatum] 2021 in [geboorte/overlijdensplaats] .
2.3.
Bij beschikking van 15 december 2022 heeft de rechtbank een bijzondere curator benoemd voor alle drie de kinderen en de volgende voorlopige voorzieningen getroffen:
- een voorlopige zorgregeling tussen de vader en de kinderen met de volgende opbouw:
o begonnen wordt met eens in de week, in het weekend, begeleide omgang tussen de vader en de kinderen;
 indien TussenThuis beschikbaar is vindt de omgang daar plaats, gedurende twee uur of zo lang als daar mogelijk is;
 Indien TussenThuis niet beschikbaar is vindt het contact tussen de vader en de kinderen elke zaterdag plaats van 14.30 uur tot 16.30 uur, onder begeleiding van de opa vaderszijde. Het contact vindt plaats in het [locatie] ;
o nadat de vader en de kinderen vijf keer een begeleid contactmoment bij TussenThuis hebben gehad, maar uiterlijk het eerste weekend van februari zal de regeling worden uitgebreid, in die zin dat de vader en de kinderen vier keer wekelijks onbegeleid contact met elkaar hebben op zondag van 10.00 uur tot 14.00 uur;
2.4.
Bij beschikking van 20 september 2023 heeft de rechtbank de hiervoor genoemde voorlopige zorgregeling gewijzigd en de overige voorlopige voorzieningen in stand gelaten. De voorlopige zorgregeling is als volgt gewijzigd:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 3] verblijven met ingang van week 38 bij de vader:
o de ene week op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur (na het avondeten);
o de andere week op zaterdag van 15.30 uur (na de zwemles) tot en met zondag 18.30 uur (na het avondeten);
o waarbij de overdracht telkens plaatsvindt op het [straat] in Utrecht;
  • de ouder waar de kinderen verblijven zal de kinderen en de spullen van de kinderen naar de andere ouder brengen;
  • voor [minderjarige 2] geldt geen voorlopige zorgregeling.
2.5.
Bij beschikking van 29 januari 2024 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 29 januari 2025.
2.6.
Bij beschikking van 15 februari 2024 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en:
  • beslist dat de vader een bedrag van € 360,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen, vanaf de datum van deze beschikking;
  • de definitieve beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aangehouden;
  • de volgende voorlopige zorgregeling vastgesteld:
o iedere vrijdagmiddag om 16.30 uur hebben de kinderen en de vader een videobelmoment voor de duur van in ieder geval vijf minuten;
o de kinderen zijn eerst twee weken achter elkaar, vanaf het moment dat Het Opstapje beschikbaar is, op zondag bij de vader van 10.00 uur tot 14.00 uur, waarbij de overdracht en het omgangsmoment worden begeleid door hulpverlening van Het Opstapje en waarbij de partner van de vader en haar kind niet aanwezig zijn bij de omgang;
o op de twee zondagen daarna zijn de kinderen van 10.00 uur tot 18.30 uur bij de vader, waarbij de overdracht wordt begeleid door Het Opstapje en waarbij de partner van de vader en haar kind niet aanwezig zijn bij de omgang;
o daarna zijn de kinderen de ene week op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur (na het avondeten) bij de vader en de andere week op zaterdag van 15.30 uur (na de zwemles) tot en met zondag 18.30 uur (na het avondeten), waarbij de overdracht zo lang als nodig wordt begeleid door Het Opstapje;
- de volgende voorlopige informatieregeling vastgesteld:
o de moeder informeert de vader eens per week via de e-mail over:
 het sociale leven van de kinderen, zoals speelafspraken en kinderfeestjes;
 bijzonderheden over de gezondheid van de kinderen;
 bijzonderheden over de voorkeuren van de kinderen qua eten;
 activiteiten in het weekend;
 bijzonderheden die de kinderen meemaken op school;
o de vader zal niet op deze informatie van de moeder te reageren of verzoeken om meer informatie;
- het verzoek om partneralimentatie vast te stellen afgewezen.
2.7.
De rechtbank heeft bij beschikking van 25 september 2024 bepaald dat voor het gezin hulpverlening moet worden ingezet vanuit Dynamiek Jeugd, en de voorlopige zorgregeling gewijzigd en als volgt vastgesteld:
  • eerst verblijven [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder begeleiding van Dynamiek Jeugd op vrijdag bij de vader, of op een andere dag de beschikbaarheid van Dynamiek Jeugd daartoe noopt;
  • als dat goed verloopt, verblijven [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder begeleiding op donderdag en vrijdag bij de vader, of op andere dagen indien de beschikbaarheid van Dynamiek Jeugd daartoe noopt;
  • als dat goed verloopt, wordt opgebouwd naar een regeling waarbij de kinderen evenveel uren bij de vader verblijven als zij in juni 2024 deden, te weten circa 35,5 uren per twee weken, al dan niet (deels) begeleid;
  • waarbij Dynamiek Jeugd de regie heeft over de duur en vorm van de omgang en waarbij het aan Dynamiek Jeugd is om te bepalen wanneer de omgang goed genoeg verloopt om het contact verder uit te kunnen breiden.
2.8.
Beide partijen hebben daarnaast verzoeken ingediend over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Deze zaak, bekend onder zaaknummer C/16/551959 / FA RK 23-342, zal tijdens een latere mondelinge behandeling worden besproken.
Waar de rechtbank nog op moet beslissen
2.9.
Uit hetgeen naar voren is gebracht tijdens de zitting leidt de rechtbank af dat de vader de zorgregeling zoals de GI die heeft verzocht, ook wenst (met de door hem verzochte specificatie van de weekenden). Dat vat de rechtbank op als een verzoek van de vader tot vaststelling van dezelfde zorgregeling als de in de andere procedure door de GI verzochte zorgregeling.
De rechtbank moet in deze procedure aldus nog beslissen op de verzoeken van de vader om:
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen;
  • een definitieve zorgregeling vast te stellen volgens het verzoek van de GI, waarbij [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] iedere twee weken tien dagen bij hem verblijven, waaronder de even weekenden, en vier dagen bij de moeder, waaronder de oneven weekenden;
  • te bepalen dat partijen jaarlijks in september een vakantieregeling vaststellen met als uitgangspunt een verdeling bij helfte aan de hand van het jaarschema van de scholen.
2.10.
De rechtbank moet in deze procedure nog beslissen op de verzoeken van de moeder om:
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen;
  • een 50/50 zorgregeling vast te stellen.
2.11.
De rechtbank merkt nog op dat zij in de beschikking van 20 februari 2024 op verzoek van partijen een onderling overeengekomen voorlopige informatieregeling heeft vastgelegd. Die zag op de situatie waarin de vader nauwelijks tot geen contact had met de kinderen. Gelet op het feit dat de situatie nu heel anders is, en op het feit dat ouders uit hoofde van het gezamenlijk gezag gehouden zijn elkaar te informeren over belangrijke zaken betreffende de kinderen, gaat de rechtbank ervan uit dat de ouders elkaar niet meer zullen houden aan deze informatieregeling.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal beslissen dat:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader zal zijn;
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de oneven weken van woensdag 14.00 uur tot zondag 14.00 uur bij de moeder zijn;
  • partijen jaarlijks in september een vakantieregeling vaststellen met als uitgangspunt een verdeling bij helfte aan de hand van het jaarschema van de scholen.
De overige verzoeken worden afgewezen.
3.2.
De rechtbank volgt aldus het advies van de onderzoeker die de MASIC en de NICHD (deels) heeft afgenomen. De rechtbank zal hieronder toelichten hoe zij tot dat oordeel komt.
3.3.
Allereerst volgt de rechtbank de moeder niet in haar stelling dat het onderzoek niet deugdelijk is uitgevoerd. De moeder vindt onder andere dat de onderzoeker ongelijke bewijsdrempels heeft gehanteerd voor de ouders, dat onvoldoende aandacht is geschonken aan de verklaringen van de kinderen en dat de onderzoeker ten onrechte is gestopt met de NICHD. De rechtbank vindt dat de onderzoeker tijdens de zitting goed heeft uitgelegd hoe zij alle informatie heeft gewogen en hoe zij tot haar keuzes bij het onderzoek zelf is gekomen. Waar nodig zal zij dat hieronder nog toelichten bij specifieke punten.
Intieme terreur?
3.4.
De advocaat van de moeder heeft de rechter gevraagd om ook zelf nog eens goed te kijken naar de eerder overgelegde stukken en een beoordeling te maken van het patroon dat daarin zichtbaar is. De rechtbank merkt daarover op dat het inzetten van de MASIC en de NICHD door de GI nu juist was bedoeld om een deskundige te laten onderzoeken of sprake was en is van onveiligheid, en zo ja, hoe die onveiligheid moet worden gekwalificeerd. Dit, om vervolgens te beoordelen wat een en ander betekent voor het contact tussen de kinderen en hun beide ouders. De rechtbank beperkt zich dan ook tot een oordeel over de vraag, of de onderzoeker in redelijkheid tot haar conclusies kon komen. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Daartoe overweegt zij als volgt.
3.5.
De gedragingen van beide ouders waarover stellingen zijn ingenomen betreffen voor het overgrote deel de periode tussen juni 2020 en juni 2022. De ouders hadden een relatie sinds 2002. De moeder stelt dat de vader al vanaf het begin van de relatie dominant en controlerend was. De vader betwist dat. Nu deze stelling niet verder is onderbouwd neemt de rechtbank medio 2020 als mogelijk begin van een patroon van intieme terreur. Medio 2020 waren de kinderen vier en twee jaar, en werd [minderjarige 3] geboren.
3.6.
Bij het beoordelen van de conclusie van de onderzoeker over intieme terreur in de genoemde periode weegt de rechtbank mee wat de advocaat van de moeder zowel in de stukken als tijdens de zitting heeft opgemerkt: dat intieme terreur ook kan bestaan als niet aan de (meeste) kenmerken daarvan is voldaan, en andersom, dat ook niet te gemakkelijk contra-indicaties moeten worden aangenomen. Uit het gegeven dat de moeder de vader in de Whatsappberichten regelmatig van (felle) repliek dient, kan bijvoorbeeld niet worden afgeleid dat van een machtsdisbalans geen sprake was.
3.7.
De onderzoeker stelt vast dat de ruzies in een periode speelden waarin er veel objectieve stressfactoren waren in het gezin. Nog los van de gebruikelijke drukte met drie heel jonge kinderen had het gezin ook te maken met het verlies van hun stilgeboren vierde kind, met financiële zorgen en met een vriendin van de moeder die noodgedwongen bij de ouders kwam inwonen. Ouders stonden in die periode onder grote druk, en zij drukten op elkaars ‘rode knoppen’.
3.8.
De onderzoeker heeft de Factsheet Intieme Terreur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt bij haar beoordeling. In die factsheet staat een aantal kenmerken opgesomd die bij intieme terreur vaak voorkomen. Terecht heeft de advocaat van de moeder opgemerkt dat de kenmerken geen afvinklijstje zijn, maar dat ze een middel zijn tot patroonherkenning. Om die reden vindt de rechtbank het wel zinvol om ze hierbij te betrekken. De kenmerken die in deze zaak
geenrol spelen zijn: honeymoonfase versnellen en isoleren, activiteiten volgen en digitale terreur, jaloezie en chantage en seksuele dwang. De kenmerken die mogelijk
welaan de orde zijn, betreffen autonomie beperken / ontzeggen en afhankelijkheid vergroten, psychologische manipulatie (gaslighting), uitschelden, vernederen en bekritiseren, kinderen tegen de partner opzetten (parental alienation), derden gebruiken of opzetten tegen de partner en misleiding, en dreiging met suïcide of bedreigen kinderen of huisdieren. De rechtbank zal deze kenmerken bespreken.
3.9.
De onderzoeker beschrijft dat zij onvoldoende bewijs heeft gezien van het beperken van de autonomie en het vergroten van de afhankelijkheid van de moeder door de vader. De moeder vindt dat dat bewijs er wel is, en wijst daarbij onder andere op een aantal boze Whatsappberichten van de vader over moeders bedrijf waarin zij weinig omzet genereert en op een bericht waarin de vader schrijft dat hij vindt dat de moeder met hem moet overleggen over bezoek. De rechtbank onderschrijft het oordeel van de onderzoeker ter zake. Hoewel de vader duidelijk boos is en een onaangename toon heeft bij sommige van deze berichten kan daaruit niet de conclusie van beperking van de autonomie van de moeder worden getrokken. Daarbij komt dat de factsheet bij de beschrijving daarvan voornamelijk elementen noemt die hier niet aan de orde zijn, zoals niet toestaan dat de ander naar zijn werk gaat, alle bewegingen buitenshuis volgen, financiële controle, controle over gezondheid en lichaam en versterking van traditionele genderrollen.
3.10.
De onderzoeker concludeert dat de ouders elkaar beschuldigen van psychologische manipulatie (gaslighting) maar dat hiervoor onvoldoende bewijs bestaat. De moeder vindt dat de Whatsappberichten die manipulatie wel degelijk zichtbaar maken. Wanneer de rechtbank die berichten afzet tegen de conclusie van de onderzoeker vindt zij dat de conclusie gedragen wordt door wat door de ouders naar voren is gebracht, in samenhang met de berichten.
3.11.
De onderzoeker concludeert over uitschelden, vernederen en bekritiseren dat er een vermoeden is dat beide ouders zich hieraan schuldig maakten. Zij vindt dat beide ouders een aandeel hebben gehad in grensoverschrijdend gedrag, zowel verbaal als fysiek. Tijdens de zitting meldde zij dat het aandeel van de vader daarbij groter was dan dat van de moeder. De moeder vindt dat de onderzoeker heeft miskend dat de moeder structureel werd vernederd door de vader. De rechtbank kan de onderzoeker volgen in haar conclusie dat de manier waarop de ouders in die periode met elkaar communiceren wederkerig is, in die zin dat de berichten van beiden met vlagen bijzonder boos, beangstigend en intimiderend zijn voor de ander. De vader schrijft onder andere dat de jongens beter af zijn zonder hem, dat hij niet meer wil leven, dat hij emotioneel kapot is en op het punt staat om hele domme dingen te doen. Hij heeft op enig moment zijn huissleutel en trouwring neergelegd en is vertrokken. De moeder antwoordt op deze berichten regelmatig sarcastisch. Zij zegt onder andere dat het gezin in de steek laten wel de laatste verstandige keuze is die de vader kan maken, en dat als dit de manier van de vader is om van haar en de kinderen weg te komen, dat wel erg doorzichtig is en dat niemand daarin trapt. In ieder geval de vader heeft in die periode ook fysiek intimiderend gedrag laten zien, zoals het kapot gooien van een bord, in bijzijn van de kinderen. De vader heeft ten minste één keer fysiek geweld gebruikt naar de moeder, te weten een tik op haar billen. Dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] getuige zijn van verbaal en fysiek geweld en dat zij daar op een paar momenten zelf onderdeel van zijn geweest, zoals de onderzoeker concludeert, staat tussen partijen niet ter discussie.
3.12.
Over het opzetten van de kinderen tegen de partner (parental alienation) merkt de onderzoeker op dat er vermoedens zijn dat dit in lichte vorm heeft gespeeld van de moeder naar de vader, maar dat dit nu niet meer aan de orde is gelet op de zorgregeling. Nu dat niet wordt betwist is nadere bespreking niet nodig.
3.13.
Bij het opzetten van derden tegen de partner gaat het met name over de rol van de werknemer en vriendin van de moeder, die vanwege privéomstandigheden bijna een jaar bij het gezin inwoonde. De rechtbank vindt dat de onderzoeker goed heeft uitgelegd hoe zij deze informatie heeft meegewogen in haar onderzoek.
3.14.
De suïcidale uitingen van de vader, ten slotte, duidt de onderzoeker meer als een roep om hulp dan als bedreigingen vanuit controle en macht. De moeder vindt dat deze berichten in ieder geval gaandeweg kunnen worden gezien als manipulatief en dwingend, te meer nu de moeder in deze periode (hoog)zwanger was. De rechtbank volgt echter de duiding van de berichten. De onderzoeker heeft goed uitgelegd dat uit de op zichzelf heftige berichten meer het beeld naar voren komt van een wanhopige vader die in paniek is over de vraag hoe de situatie doorbroken kan worden, en vervolgens uit de situatie gaat om rust te creëren, dan van een vader die deze uitingen doet vanuit een wens tot controle en macht.
3.15.
Concluderend ontstaat ook bij de rechtbank het beeld van een overbelast gezin, en van ouders die zich staande proberen te houden te midden van veel stress, verdriet en onrust. Geweld dat in die context plaatsvindt wordt ook wel ‘gezin in de stress’ genoemd. Dat de kinderen in die periode zijn blootgesteld aan fysiek en verbaal geweld, al dan niet doordat ze daar getuige van waren, heeft de kinderen beschadigd. Ook getuige zijn van geweld levert immers slachtofferschap daarvan op.
3.16.
De rechtbank ziet ook in de periode na het uiteen gaan geen patroon van intieme terreur. Dat wat de moeder daarover naar voren heeft gebracht – bijvoorbeeld de kritische verklaring van de vader over de moeder vorig jaar en de wijze waarop de vader communiceert over medische afspraken van de kinderen – is daarvoor onvoldoende.
Veiligheid van de kinderen nu
3.17.
De vraag is vervolgens wat deze conclusie betekent voor de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen nú, bij hun beide ouders. Daarvoor is ook van belang of, en zo ja, op welke wijze het verbale en fysieke geweld is doorgegaan na de scheiding.
3.18.
De rechtbank heeft onvoldoende gehoord om aan te nemen dat het verbale en fysieke geweld doorging na de relatiebreuk. De conclusie is dan ook dat het geweld dat hierboven is beschreven kan worden bestempeld als zogenaamd situationeel geweld, dat verband hield met de moeilijke situatie waarin het gezin zich bevond in aanloop naar de scheiding. De rechtbank heeft wat dat betreft dan ook geen zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de beide ouders.
3.19.
Dat de jongens het bij de vader (en bij zijn partner) goed hebben en dat de 50/50-regeling voor hen goed uitpakt, werd door iedereen op de zitting bevestigd. Ondanks de stellingen over intieme terreur is de moeder dan ook voorstander van het behoud van die regeling. De rechtbank is echter van oordeel dat die regeling (nu) niet in het belang van de kinderen is. Dat komt door de zorgen die de rechtbank heeft over de emotionele veiligheid van de kinderen bij de moeder. Die onveiligheid is het gevolg van de manier waarop de moeder zich tijdens de scheiding heeft opgesteld, en ook nu nog opstelt naar de kinderen. Uit het verslag van de onderzoeker, maar ook uit de verslagen van Dynamiek Jeugd, leidt de rechtbank af dat de moeder de kinderen te weinig ruimte geeft om een eigen, onbelaste relatie met hun vader op te bouwen. De kinderen zijn pleasend of snel getriggerd en agressief, omdat ze te weinig gestimuleerd worden hun gevoel uit te spreken en eerlijk te zijn. Bovendien zijn er signalen die duiden op parentificatie: de kinderen zorgen soms voor de moeder, in plaats van andersom. Daarnaast lukt het de moeder onvoldoende om de kinderen te begrenzen, terwijl de kinderen die grenzen wel nodig hebben. De rechtbank maakt zich grote zorgen over de manier waarop de kinderen zich momenteel ontwikkelen bij de moeder en over de interactie tussen de moeder en de kinderen, maar ook tussen de kinderen en andere volwassenen. Die zorgen zijn des te prangender, nu hetgeen de onderzoeker beschrijft grotendeels overeenkomt met de zorgen die de bijzondere curator nu bijna twee jaar geleden beschreef. Ook zij beschreef dat de kinderen geen emotionele veiligheid ervaarden om zich tot hun vader te verhouden en dat zij het gevoel hadden hun moeder te moeten beschermen. Het siert de moeder dat zij erkent dat haar eigen angsten en trauma invloed hebben op haar opvoedstijl en dat zij de kinderen, hoewel onbedoeld, daarmee heeft belast.
Beslissingen in het licht van het voorgaande
3.20.
Met de onderzoeker is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de kinderen is om hun hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen, en om een zorgregeling te bepalen waarbij de kinderen steeds tien dagen bij de vader zijn en vier dagen bij de moeder. Omdat geen verweer is gevoerd tegen de precieze verdeling van de dagen die de onderzoeker daarbij adviseert, zal de rechtbank die verdeling volgen. De rechtbank legt deze zorgregeling vast als definitieve regeling, daarbij de wens van de vader over de even en oneven weken betrekkend. De moeder refereerde zich op dat punt. De onderzoeker meldt dat een gelijke zorgverdeling tussen de ouders nu te belastend is voor de kinderen, maar dat die verdeling wel in beeld komt als het de moeder lukt om de kinderen niet in een loyaliteitsconflict te brengen en om ook, kort gezegd, verder goed aan te sluiten bij wat de kinderen nodig hebben. De rechtbank vindt het echter niet wenselijk voor de kinderen om nu alleen een voorlopige zorgregeling te bepalen, of om de regie bij de GI te leggen om toe te werken naar een 50/50-verdeling. De rechtbank verwacht namelijk dat het de moeder enige tijd zal kosten om daaraan te werken. Bovendien is voor zowel de kinderen als de ouders nu van groot belang dat er rust en duidelijkheid komt voor iedereen. Het afronden van deze procedure draagt daar naar verwachting aan bij.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.21.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De rechtbank vindt het als gezegd van groot belang dat de kinderen nu rust en duidelijkheid gaan ervaren. Dat belang van de kinderen weegt zwaarder dan het belang van de moeder bij het niet uitvoeren van de beslissing bij een eventueel hoger beroep.
De proceskosten
3.22.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vader;
4.2.
stelt de volgende definitieve zorgregeling vast:
de kinderen zijn in de oneven weken van woensdag 14.00 uur (uit school) tot en met zondag 14.00 uur bij de moeder;
4.3.
stelt vast dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld, waarbij de GI de regie heeft over de concrete invulling hiervan;
4.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. J.C.M. Joosten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.