ECLI:NL:RBAMS:2025:7427

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
13-220105-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Europees aanhoudingsbevel van Polen met betrekking tot kinderalimentatie

Op 9 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Rzeszów op 21 november 2024, betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vijf maanden die aan de opgeëiste persoon is opgelegd wegens het niet voldoen aan zijn alimentatieverplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet betalen van kinderalimentatie volgens Nederlands recht niet als strafbaar feit kan worden gekwalificeerd, maar heeft desondanks besloten de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander, verworpen. De rechtbank concludeerde dat niet was voldaan aan de vereisten van artikel 6a van de Overleveringswet, aangezien de opgeëiste persoon niet kon aantonen dat hij ten minste vijf jaar ononderbroken in Nederland had verbleven. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden en dat de overlevering moest worden toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-220105-25
Datum uitspraak: 9 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 31 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 november 2024 door
the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Rzeszów, Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] (Polen),
feitelijk verblijfsadres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 september 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Judgement of the District Court in Dębica, issued on 31-08-2018, file no.: II K 550/18, which became final and enforceable on 08-09-2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het vonnis met kenmerk II K 550/18. Bij beslissing van 18 juni 2020 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
In het EAB is in onderdeel D onder 1.a aangegeven dat de opgeëiste persoon op 20 juli 2018 in persoon is gedagvaard en daarbij is geïnformeerd over de datum en plaats van de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 31 augustus 2018, alsmede dat vonnis zou kunnen worden gewezen als hij niet in de procedure zou verschijnen. De rechtbank stelt daarom vast dat ten aanzien van deze procedure sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW.
De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW daarom ten aanzien van dit vonnis niet van toepassing is.
De rechtbank constateert verder dat de in het vonnis opgelegde vrijheidsstraf aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon is opgelegd. Bij beslissing van 18 juni 2020 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen. In het EAB staat vermeld dat de tenuitvoerlegging is bevolen omdat de opgeëiste persoon heeft nagelaten aan zijn alimentatieverplichting te voldoen. De beslissing tot tenuitvoerlegging van 18 juni 2020 is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. [4]

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Inleiding
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit, waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, als voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat het feit niet voldoet aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. Het verdient echter de voorkeur de overlevering op grond van artikel 6a OLW te weigeren met gelijktijdige overname van de tenuitvoerlegging van de straf om straffeloosheid te voorkomen.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan worden afgezien van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW om straffeloosheid te voorkomen. Het feit heeft geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde. Daarnaast is het feit begaan in Polen door een onderdaan van Polen tegen andere onderdanen van Polen. Tot slot heeft de opgeëiste persoon niet voldaan aan de verplichting die door de Poolse rechtbank aan hem is opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat niet is voldaan aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
Het niet betalen van kinderalimentatie, in het licht van de omschrijving in het EAB, kan naar Nederlands recht niet als een strafbaar feit worden gekwalificeerd. De rechtbank kan aan de hand van de omschrijving van het feit in het EAB immers niet vaststellen dat de opgeëiste persoon tijdens het begaan van dit feit (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het in een hulpeloze toestand brengen of laten van zijn minderjarige kinderen. [5] Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 7 OLW van toepassing is.
De rechtbank ziet echter aanleiding om van de weigering af te zien, omdat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft. Het feit is begaan in Polen door een onderdaan van Polen tegen ander onderdanen van Polen. Weigering van de overlevering zou leiden tot straffeloosheid, wat in beginsel voorkomen moet worden. Of de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander en de overlevering om die reden geweigerd zou moeten worden, zal de rechtbank hierna bespreken.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander en de overlevering te weigeren onder gelijktijdige strafovername. Hij verwijst hierbij naar de stukken die hij voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank heeft verstrekt.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is de weigeringsgrond van artikel 6a OLW niet van toepassing. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat het gelijkstellingsverweer van de opgeëiste persoon niet slaagt, omdat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken in Nederland heeft verbleven. De opgeëiste persoon heeft niet in de Basisregistratie Personen in Nederland ingeschreven gestaan. Daarnaast kan uit de werkgeschiedenis van de opgeëiste persoon, in het bijzonder over de jaren 2022 en 2023, geen ononderbroken verblijf worden afgeleid. De inkomsten van de partner van opgeëiste persoon laat de officier buiten beschouwing, omdat volgens haar niet is aangetoond dat sprake was van een duurzame relatie. Subsidiair verzoekt de officier van justitie om een tussenuitspraak te wijzen zodat, gelet op de uitspraak C-305/22 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, toestemming aan de Poolse autoriteiten kan worden gevraagd voor het overnemen van de straf.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen. Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander op basis van artikel 6a, negende lid, van de OLW moet onder meer zijn voldaan aan het vereiste dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet aan dit vereiste is voldaan. Aan de hand van de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De opgeëiste persoon heeft geen stukken overgelegd waaruit zijn feitelijk verblijf in de afgelopen jaren kan worden afgeleid. Van de opgeëiste persoon zijn geen adressen bekend, behalve zijn laatste woonadres sinds medio 2025. Uit de eerder overgelegde stukken blijkt dus niet waar hij vijf jaar lang heeft gewoond en of dit vijf jaar (ononderbroken) in Nederland is geweest. Bovendien blijkt niet uit de stukken van het UWV over zijn werkzaamheden in 2022 en 2023 dat hij in zodanige mate werkzaam is geweest in Nederland dat daaruit onmiskenbaar kan worden afgeleid dat hij in die periode (onafgebroken) in Nederland heeft verbleven. Hij heeft volgens het UWV in 2022 626 uur en in 2023 637 uur gewerkt. Dit komt neer op ongeveer 16 volledige werkweken per jaar. Dit is niet voldoende om reeds daaruit de conclusie te kunnen trekken dat hij die jaren onafgebroken rechtmatig in Nederland zal hebben gewoond. De opgeëiste persoon voldoet om die reden niet aan de door artikel 6a, negende lid van de OLW gestelde voorwaarden, waardoor het gelijkstellingsverweer wordt verworpen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Rzeszów, Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. M. Westerman en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)), punt 53.
5.O.a rechtbank Amsterdam, 8 oktober 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7548.