ECLI:NL:RBAMS:2025:7537

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
11353979
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over cessie van huurschuld en proceskostenveroordeling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een huurgeschil tussen een huurder en een nieuwe eigenaar van een woning. De nieuwe eigenaar stelt dat een oude huurschuld van de huurder aan hem is gecedeerd door de vorige verhuurder. De huurder betwist echter de rechtsgeldigheid van deze cessie, omdat op de akte van cessie een andere naam staat vermeld dan die van de vorige verhuurder. De kantonrechter heeft in zijn eindvonnis geoordeeld dat de cessie niet rechtsgeldig is, omdat niet is aangetoond dat de vordering rechtsgeldig aan de nieuwe eigenaar is geleverd. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de oude huurschuld van € 8.927,14 afgewezen en is niet toegekomen aan het verrekenverweer van de gedaagde. Tevens is de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, omdat hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. De proceskosten zijn begroot op een totaal van € 598,97, te vermeerderen met de kosten van betekening indien de gedaagde niet tijdig aan de veroordelingen voldoet. Dit vonnis is gewezen op 16 oktober 2025 en openbaar uitgesproken door de kantonrechter en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 11353979 CV EXPL 24-13067
vonnis in de hoofdzaak van 16 oktober 2025
inzake
[eiser] ,
te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. W.A. Stegeman,
tegen:
[gedaagde] ,
te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. Bouman.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 12 juni 2025 en de daarin genoemde stukken. Het tussenvonnis is na verzoek tot verbetering van [eiser] en de reactie daarop van [gedaagde] , hersteld met een aantekening op het tussenvonnis van 31 juli 2025. Voor de feiten en het geschil verwijst de kantonrechter naar dat tussenvonnis. De kantonrechter heeft in dat tussenvonnis eindbeslissingen gegeven over onder meer de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Verder heeft de kantonrechter – kort gezegd – [eiser] in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen dat de gestelde oude huurschuld van € 8.927,14 van de vorige verhuurder rechtsgeldig aan hem is geleverd. Ook heeft de kantonrechter overwogen dat pas als vast komt te staan dat de vordering rechtsgeldig is geleverd, de kantonrechter toekomt aan de beoordeling van het verrekenverweer van [gedaagde] . [eiser] heeft naar aanleiding van het tussenvonnis een akte genomen. [gedaagde] heeft daarop gereageerd met een antwoordakte. Vervolgens heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis zal worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen al is geoordeeld en toe- en afgewezen is in het tussenvonnis. In dit eindvonnis oordeelt de kantonrechter dat niet vaststaat dat de vordering rechtsgeldig aan [eiser] is geleverd. De vordering tot betaling van € 8.927,14 wordt dus afgewezen. Aan het verrekenverweer van [gedaagde] komt de kantonrechter daarom niet toe.
De cessie (de levering van de vordering) staat niet vast, de vordering wordt afgewezen
2.2.
[eiser] stelt dat hij een vordering van de vorige verhuurder van € 8.927,14, gecedeerd heeft gekregen. [gedaagde] betwist de cessie en wijst erop dat op de akte van cessie [naam] (hierna: [naam] ) als partij staat vermeld en niet de verhuurder, Stichting de Heuvel (hierna: de stichting). [eiser] heeft uitgelegd dat de stichting is ontbonden en dat de vordering op [gedaagde] , bij de vereffening van de stichting, is overgedragen aan diens bestuurder, [naam] , die het op zijn op beurt heeft overgedragen aan [eiser] .
2.3.
Bij de akte na het tussenvonnis heeft [eiser] een verklaring ingebracht van [naam] die onder meer verklaart dat hij de vorderingen van de stichting heeft gekregen, die werd ontbonden. Bij antwoordakte heeft [gedaagde] – kort gezegd – volhard in zijn betwisting dat de vorderingen van de stichting zijn overgedragen aan [naam] en op diens beurt zijn overgedragen aan [eiser] .
2.4.
[eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd dat de oude huurschuld rechtsgeldig aan hem is geleverd. Daarvoor is in deze zaak in de eerste plaats vereist dat de oude verhuurder, de stichting, de vordering rechtsgeldig aan [naam] heeft geleverd, zodat hij het op diens beurt kon leveren aan [eiser] . Dit is echter niet vast komen te staan. Voor een rechtsgeldige cessie is in ieder geval een akte en verder ook een mededeling vereist (zie artikel 3:94 BW). Op [eiser] , die stelt dat hij door cessie eigenaar is geworden van de vordering, ligt de stelplicht (en bewijslast) dat de vordering ook rechtsgeldig aan hem is geleverd. Het ligt dus voor de hand dat hij allereerst de akte van cessie inbrengt tussen de stichting en [naam] . Dat heeft hij niet gedaan, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld. Hij heeft weliswaar een verklaring ingebracht van [naam] , maar die verklaart niet dat er een akte van cessie tussen hem en de stichting aanwezig is. Ook heeft [gedaagde] erop gewezen dat de akte van cessie tussen [naam] en [eiser] van 24 oktober 2024 is, terwijl de stichting pas op 29 april 2025 is ontbonden. Dit gegeven rijmt dus ook niet met het argument van [eiser] dat de vorderingen vanwege de ontbinding aan [naam] zijn overgedragen, want de ontbinding was pas een half jaar later. Al met al heeft [eiser] onvoldoende aangedragen en staat de cessie dus niet vast. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
De kantonrechter komt niet toe aan het verrekenverweer
2.5.
In het tussenvonnis van 12 juni 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het verrekenverweer van [gedaagde] faalt met betrekking tot de nieuwe huurschuld bij [eiser] , maar eventueel zou kunnen slagen voor wat betreft de oude huurschuld bij de stichting. Omdat hiervoor is geoordeeld dat de vordering met betrekking tot de oude huurschuld niet toewijsbaar is, komt de kantonrechter niet toe aan het verrekenverweer van [gedaagde] .
[gedaagde] wordt in de hoofdzaak in de proceskosten veroordeeld,
in het incident worden de proceskosten gecompenseerd
2.6.
In het tussenvonnis van 12 juni 2025 heeft de kantonrechter een beslissing over de proceskosten in de hoofdzaak aangehouden. De kantonrechter zal er daarom nu op beslissen. [gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet om die reden de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
De proceskosten van [eiser] in conventie worden op basis van de toegewezen vorderingen begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
135,00
- salaris gemachtigde
246,00
(3 punten × € 82,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
557,97
In reconventie worden de proceskosten aan de kant van [eiser] begroot op
€ 41,00 (0,5 punt × € 82,00).
2.7.
In het incidenteel vonnis van 3 juni 2025 is een beslissing over de proceskosten aangehouden totdat er een einduitspraak in de hoofdzaak wordt gewezen. Nu beslist de kantonrechter dat de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen, omdat het incident uitsluitend op de mondelinge behandeling is besproken en partijen dus voor het incident niet meer proceskosten hebben moeten maken dan zij al zouden maken voor de hoofdzaak.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
3.1.
compenseert de proceskosten, in die zin dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen,
3.2.
wijst het anders of meer gevorderde af,
in de hoofdzaak
zowel in conventie als in reconventie
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] begroot op
€ 598,97, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Otten, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Kuiken in aanwezigheid van de griffier op 16 oktober 2025.