ECLI:NL:RBAMS:2025:7657

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
13/220576-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen beperkingen opgelegd in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2025 een beschikking gegeven in het kader van een bezwaarschrift tegen beperkingen opgelegd aan klager, die gedetineerd is in verband met een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) van de Duitse autoriteiten. Klager, geboren in 1998 en momenteel gedetineerd, heeft op 7 oktober 2025 een bezwaarschrift ingediend tegen het bevel van de officier van justitie van 1 oktober 2025, waarin beperkingen zijn opgelegd aan zijn communicatie en contact met anderen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in besloten raadkamer, waarbij zowel klager als zijn advocaat, mr. T.E. Korff, en de officier van justitie, mr. W.L.M. van Poll, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgelegde beperkingen noodzakelijk zijn in het kader van het Duitse strafrechtelijk onderzoek, gezien de verdenkingen tegen klager en het risico op vlucht of verhulling van bewijs. De rechtbank heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarbij zij de proportionaliteit van de beperkingen heeft gewogen tegen de belangen van het onderzoek. De beslissing is genomen in het licht van de noodzaak om de integriteit van het onderzoek te waarborgen en de risico's die klager met zich meebrengt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13-220576-25
BESCHIKKING
in raadkamer op het bezwaarschrift ex artikel 61 van de Overleveringswet (OLW) jo. artikel 62a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
nu gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen “klager”,
tegen het bevel van de officier van justitie te Amsterdam van 1 oktober 2025, tot het opleggen van beperkingen als bedoeld in artikel 62 Sv.

1.Procesgang

Het bezwaarschrift, gedateerd op 7 oktober 2025, is op 8 oktober 2025 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 9 oktober 2025 klager, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. W.L.M. van Poll in besloten raadkamer gehoord.

2.Feiten

Op 29 juli 2025 hebben de Duitse justitiële autoriteiten een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) tegen klager uitgevaardigd. Zijn overlevering wordt gevraagd om hem in Duitsland te vervolgen op grond van de verdenking van betrokkenheid bij een strafbaar feit.
Klager is op 1 oktober 2025 op grond van de OLW aangehouden. Klager verblijft sindsdien in overleveringsdetentie uit hoofde van de OLW.
De officier van justitie heeft bij bevel van 1 oktober 2025 bevolen dat in het belang van het onderzoek beperkende maatregelen worden getroffen. Die maatregelen luiden als volgt:
de opgeëiste persoon mag zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen bezoek ontvangen; deze beperking geldt niet ten aanzien van bezoek door de raadsman en politie;
de opgeëiste persoon mag geen telefonisch contact, middellijk noch onmiddellijk, hebben met anderen zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie; deze beperking geldt niet ten aanzien van telefonisch verkeer met de raadsman, justitiële autoriteiten en commissie van toezicht;
de opgeëiste persoon mag geen brieven verzenden of ontvangen zonder uitdrukkelijke
toestemming van en na controle door of vanwege de officier van justitie; deze beperking geldt niet ten aanzien van correspondentie met de raadsman, en justitiële autoriteiten en commissie van toezicht;
4. de opgeëiste persoon mag geen enkel contact hebben – mondeling noch schriftelijk noch
telefonisch, middellijk noch onmiddellijk – met medegedetineerde(n);
5. het is de opgeëiste persoon
niettoegestaan gebruik te maken van een computer of mobiele telefoon.
Op 2 oktober 2025 heeft de officier van justitie haar vordering ex artikel 23 van de OLW ingediend bij deze rechtbank.

3.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift, dat ter zitting nader is toegelicht, strekt primair tot opheffing van de beperkingen. Er is niet voldoende gemotiveerd waarom de opgelegde beperkingen in de huidige vorm volstrekt noodzakelijk zijn in het kader van het Duitse onderzoek. Bij gebrek aan informatie van de Duitse autoriteiten kan niet worden vastgesteld of de beperkingen in het Nederlandse bevel verder strekken dan de beperkingen waar de Duitse autoriteiten om hebben verzocht en zoals die in Duitsland zouden worden toegepast. In Duitsland is contact met naasten onder toezicht toegestaan. In Nederland wordt dit echter volledig uitgesloten, met het argument dat door het gebrek aan kennis van het Duitse strafdossier geen toezicht kan worden georganiseerd. Subsidiair wordt verzocht dat klager binnen afzienbare tijd (onder toezicht) telefonisch contact mag hebben met zijn partner en zijn zus, in ieder geval voordat hij eventueel naar Duitsland wordt overgeleverd.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het voortduren van de opgelegde beperkingen proportioneel en niet onevenredig zwaar is. De noodzaak tot het opleggen van beperkende maatregelen bestaat nog onverkort, gelet op het emailbericht van de Duitse autoriteiten van 6 oktober 2025. Dat de beperkingen in het Nederlandse bevel verderstrekkend zijn dan de beperkingen waar de Duitse autoriteiten om hebben verzocht kan niet worden voorkomen, omdat het in de praktijk niet uitvoerbaar is. Aangezien het gevangenispersoneel geen kennis heeft van het Duitse strafdossier, kan toezicht op contactmomenten niet worden georganiseerd. De officier van justitie kan alleen al daarom niet instemmen met het verzoek van klager om hem toe te staan dat hij contact mag hebben met zijn partner en zus. Daar komt nog bij dat uit het verzoek niet blijkt dat er prangende praktische zaken zijn die dergelijk contact noodzakelijk maken.

5.Beoordeling door de rechtbank

Wettelijke grondslag
De officier van justitie moet bevoegd worden geacht tot het opleggen van beperkingen.
Artikel 61 van de OLW bepaalt namelijk dat de klager die op basis van deze wet van zijn vrijheid wordt beroofd, wordt behandeld als een verdachte die krachtens Sv aan een overeenkomstige maatregel is onderworpen. Aangenomen dient te worden dat, ook al wordt artikel 62 Sv niet genoemd bij de bepalingen die in artikel 30 van de OLW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, hiermee artikel 62 Sv van overeenkomstige toepassing is in geval van overleveringsdetentie.
De officier van justitie moet dan ook in beginsel bevoegd worden geacht tot het treffen van de in artikel 62 Sv bedoelde maatregelen, waaronder het nemen van vingerafdrukken en foto’s, maar ook het opleggen van beperkingen, krachtens een rechtshulpverzoek van de betreffende buitenlandse autoriteit, die om overlevering van klager heeft gevraagd.
De uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken is geregeld in de eerste en derde afdeling van Boek 5, Titel 1, Sv.
Artikel 5.1.1, tweede lid, Sv luidt:
Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken van daartoe bevoegde autoriteiten van een staat aan de bevoegde autoriteiten van een andere staat tot het al dan niet gezamenlijk verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, verzoeken ter bepaling van de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, het toezenden van documenten, dossiers of stukken, of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.
Artikel 5.1.4, tweede en derde lid, Sv luiden:

2. Voor zover het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat is gegrond op een verdrag wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven;

3. In gevallen waarin het betreft een verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, kan een verzoek om rechtshulp van een bevoegde autoriteit van een vreemde staat worden ingewilligd indien de inwilliging niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of dient te worden geweigerd in het kader van het algemeen belang.

Het verlenen van medewerking aan handelingen van onderzoek als bedoeld in artikel 5.1.1., tweede lid, Sv moet ruim worden opgevat en daaronder kan ook worden begrepen het opleggen van beperkingen in het belang van strafrechtelijk onderzoek van het land dat het rechtshulpverzoek heeft ingediend. Dat als gevolg van deze medewerking de persoonlijke levenssfeer van een opgeëiste persoon (nader) kan worden beperkt, maakt dat niet anders.
Uit artikel 5.1.4, derde lid, Sv, volgt, onder meer, dat indien het rechtshulpverzoek niet op een verdrag is gegrond, aan dit verzoek wordt voldaan, mits het een redelijk verzoek betreft en inwilliging ervan niet in strijd is met een wettelijk voorschrift. Genoemd artikel 62 Sv biedt een wettelijke basis voor het opleggen van beperkingen aan klager.
Het opleggen van beperkingen in het belang van buitenlands strafrechtelijk onderzoek vindt dan ook zijn wettelijke grondslag in de artikelen 5.1.1 en 5.1.4 Sv juncto artikel 62 Sv.
Het rechtshulpverzoek
Het
Amtsgericht Heilbronnheeft in het besluit van 17 juli 2025 houdende bevelen in het kader van de voorlopige hechtenis de noodzaak tot het opleggen van beperkingen als volgt toegelicht:

De opgelegde beperkingen zijn noodzakelijk en redelijk vanwege het bestaan van de gronden voor hechtenis. De beperkingen zijn in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.
Er bestaat met name het gevaar dat de verdachte zal trachten te vluchten, aangezien er een hoge strafverwachting bestaat. Hij is vanuit de plaats van het misdrijf naar zijn thuisland gevlucht.
Het gevaar bestaat dat de verdachte daden van verhulling zal verrichten, aangezien er een hoge strafverwachting alsmede samenzwering van de kant van de verdachte bestaat en te verwachten is, met name met betrekking tot mogelijke opdrachtgevers, en aangezien hij tegelijkertijd met de medeverdachte wordt vastgehouden.
De afweer tegen deze risico's maakt het noodzakelijk om de bevolen beperkingen in acht te nemen.”
De rechtbank beschouwt deze toelichting als rechtshulpverzoek in de zin van artikel 5.1.1, tweede lid, Sv.
De beoordeling van het bezwaarschrift
Voor de beantwoording van de vraag of in een concrete zaak beperkingen mogen worden opgelegd ten behoeve van een buitenlands strafrechtelijk onderzoek, dient naar het oordeel van de rechtbank gelet op hetgeen in artikel 62, eerste lid, Sv is bepaald te worden bezien of die beperkingen in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.
Tegen de achtergrond van de in Duitsland tegen klager bestaande verdenking ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de beperkingen, of een deel daarvan, niet volstrekt noodzakelijk zouden zijn in het kader van het Duitse onderzoek.
Het
Amtsgericht Heilbronnheeft het belang van de beperkingen – onder andere het voorkomen van (al dan niet indirect) contact met opdrachtgevers – in het voornoemde besluit van 17 juli 2025 voldoende onderbouwd. Bovendien heeft de Duitse officier van justitie desgevraagd door het IRC, waarbij expliciet door het IRC is gewezen op het strengere Nederlandse regime van beperkingen, op 6 oktober 2025 geantwoord niet te kunnen toestaan dat klager éénmalig contact heeft met zijn partner en zus. Daarnaast weegt de rechtbank in haar oordeel mee dat de behandeling van het overleveringsverzoek al spoedig (op 15 oktober 2025) op zitting is gepland, waardoor op dit moment niet de verwachting bestaat dat de beperkingen onevenredig lang zullen voortduren.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaren.

6.Beslissing

De rechtbank:
VERKLAARThet bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie
ONGEGROND.
Deze beschikking is gegeven op 9 oktober 2025 in raadkamer van deze rechtbank door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.F.A. Reuvekamp, griffier
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.