ECLI:NL:RBAMS:2025:7696

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
25/2642, 25/2703, 25/4458
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak in drie beroepen inzake bijstandsverlening en terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Amsterdam drie beroepen van eisers tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam met betrekking tot bijstandsverlening. De eisers ontvingen bijstand vanaf 8 augustus 2017, maar hun bijstandsrecht werd op 24 juli 2024 ingetrokken omdat het college meende dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Tevens werd een bedrag van € 5.451,28 teruggevorderd wegens te veel ontvangen bijstand. De rechtbank behandelt de beroepen gezamenlijk, maar niet gevoegd, en komt tot de conclusie dat de intrekking van de bijstand terecht was, maar dat het college niet heeft beslist op het verzoek van eisers om de bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. De rechtbank oordeelt dat het college dit verzoek had moeten honoreren, waardoor het beroep gegrond wordt verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 18 maart 2025 voor zover daarin niet op het verzoek van eisers is beslist en draagt het college op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eisers te vergoeden. De rechtbank oordeelt verder dat het college het primaire besluit van 29 januari 2025 had moeten intrekken, wat leidt tot een gegrond beroep in dat opzicht. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand voor het overige, en eisers krijgen geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 25/2703, 25/2642 en 25/4458

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2025 in de zaken tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger)
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder (hierna:

het college)
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank drie beroepen van eisers, namelijk het beroep tegen de besluiten tot intrekking en terugvordering van de bijstand (25/2703) en de beroepen tegen de besluiten tot toekenning van bijstand (25/2642 en 25/4458).

Procesverloop

In de zaak met nummer 25/2703
2. Eisers ontvingen bijstand vanaf 8 augustus 2017. Met het besluit van 24 oktober 2024 heeft het college met ingang van 24 juli 2024 de bijstand van eisers ingetrokken omdat hun recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Vervolgens heeft het college met het besluit van 28 oktober 2024 een ten onrechte betaald bedrag aan bijstand (€ 5.451,28) teruggevorderd. Dit bedrag bestaat uit te veel ontvangen bijstand wegens een te lang verblijf in het buitenland, een ontvangen schenking voor de aanschaf van een auto en een deel van de maand juli 2024. Met het besluit van 20 maart 2025 op het bezwaar van eisers heeft het college het intrekkings- en terugvorderingsbesluit gehandhaafd. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
In de zaak met nummer 25/2642
3. Eisers hebben op 1 november 2024 opnieuw bijstand aangevraagd met terugwerkende kracht tot 24 juli 2024. Met het besluit van 2 december 2024 heeft het college deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eisers niet alle gevraagde informatie hadden aangeleverd. Met het besluit van 18 maart 2025 heeft het college besloten het bezwaar van eisers gegrond te verklaren, het primaire besluit tot buiten behandeling stelling in te trekken en de bijstandsuitkering met ingang van 1 november 2024 toe te kennen. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld omdat zij vinden dat zij al eerder, namelijk per 24 juli 2024, recht hebben op bijstand. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

In de zaak met nummer 25/4458

4. Eisers hebben op 16 december 2024 nogmaals bijstand aangevraagd. Met het besluit van 29 januari 2025 heeft het college de bijstandsuitkering per 16 december 2024 toegekend. Met het besluit van 9 juli 2025 op het bezwaar van eisers heeft het college het toekenningsbesluit in stand gelaten. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft de beroepen op 27 augustus 2025 gezamenlijk, maar niet gevoegd, op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

In de zaak met nummer 25/2703
Intrekking en terugvordering
6. Het college heeft de bijstand van eisers ingetrokken omdat zij de inlichtingen- en medewerkingsplicht hebben geschonden. Dat eisers de inlichtingen- en medewerkingsplicht hebben geschonden, betwisten zij niet. Dat er terecht is ingetrokken, wordt daarmee ook niet weersproken. Maar – stellen eisers – op een later moment hebben zij wél alle gevraagde informatie aangeleverd en hieruit volgt dat zij vanaf 24 juli 2024 recht hadden op bijstand.
Daarnaast zijn eisers het oneens met het bedrag dat wordt teruggevorderd. Zij stellen dat het ontvangen bedrag voor de aanschaf van de auto (€ 5.000,-) geheel vrijgelaten had moeten worden omdat dit bedrag specifiek voor de aanschaf van een auto bedoeld was. Dit volgt uit de schenking van het bedrag in combinatie met de koopovereenkomst. Er blijkt immers niet dat eisers zo’n groot bedrag aan iets anders hebben uitgegeven dan aan de auto. Eisers verwijzen hierbij naar een uitspraak van 3 januari 2025 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. [1]
7. De rechtbank stelt vast dat, gelet op de niet betwiste schending van de inlichtingenplicht, de beroepsgronden van eisers tegen het intrekkingsbesluit zich in feite richten tegen de ingangsdatum van de toegekende bijstand. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom bespreken onder paragraaf 10.
8. Ten aanzien van de terugvordering overweegt de rechtbank als volgt. In het dossier zit een verklaring waaruit volgt dat eisers een bedrag ter hoogte van € 5.000,- hebben ontvangen van een familielid. Anders dan in de aangehaalde uitspraak is in het geval van eisers niet komen vast te staan dat het door eisers ontvangen bedrag specifiek voor de aankoop van de auto was bedoeld. Uit de verklaring van het familielid van wie eisers het bedrag hebben gekregen volgt namelijk niet dat het gaat om een bedrag dat specifiek bedoeld is voor de aanschaf van een auto. De koppeling tussen de gift en de aanschaf van de auto is ook niet op andere wijze door eisers onderbouwd waardoor het aannemelijk is dat eisers vrijelijk over het ontvangen bedrag hebben kunnen beschikken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college in redelijkheid heeft besloten dit bedrag als een gift aan te merken en het giftenbeleid hierop toe te passen waardoor € 1.800,- wordt vrijgelaten en het overige (€ 3.200,-) als inkomen in aanmerking is genomen.
In de zaak met nummer 25/2642
Ingangsdatum van de bijstand
9. Eisers zijn het oneens met de ingangsdatum van de bijstand. Zij stellen dat de bijstand met ingang van 24 juli 2024 had moeten worden toegekend. Toen zij op
1 november 2024 een aanvraag indienden, hebben zij verzocht de bijstand met terugwerkende kracht vanaf 24 juli 2024 toe te kennen. Uit de later aangeleverde informatie blijkt dat zij per die datum in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerden. Eisers doen daarbij ook een beroep op het evenredigheidsbeginsel. [2] Doordat in de tussenliggende periode (van 24 juli 2024 tot 1 november 2024) geen bijstand is toegekend, hebben eisers schulden gemaakt.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Bijstand wordt in beginsel toegekend vanaf de datum dat deze is aangevraagd, [3] tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak is het verkeren in bijstandsbehoeftige omstandigheden geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijstandsverlening met terugwerkende kracht gerechtvaardigd is. [4] Eisers beroepen zich op het evenredigheidsbeginsel, maar een concrete onderbouwing waarom het besluit voor hen onevenredig is, geven zij niet. Zij stellen alleen dat zij hierdoor schulden hebben gemaakt. De rechtbank begrijpt dat dit voor eisers nadelig is, maar de betekenis van het evenredigheidsbeginsel is niet het tegengaan van nadelige gevolgen. Voor een geslaagd beroep op het evenredigheidsbeginsel moet er sprake zijn van bijzondere omstandigheden en onevenredig nadelige gevolgen. [5] Daarvan is in dit geval niet gebleken. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat het op de weg van eisers had gelegen om eerder een nieuwe aanvraag te doen en eerder de ontbrekende stukken aan te leveren over hun financiële situatie. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college terecht heeft besloten de bijstand per datum aanvraag toe te kennen.
Gebrekkig bestreden besluit
11. Eisers hebben aangevoerd dat het college in het bestreden besluit van 18 maart 2025 ten onrechte niet is ingegaan op het verzoek om de bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. De gemachtigde van het college heeft ter zitting toegegeven dat hierover geen besluit is genomen.
12. De rechtbank is het met eisers eens dat het college op hun verzoek om terugwerkende kracht had moeten beslissen. Het bestreden besluit van 18 maart 2025 heeft daarom een gebrek. De rechtbank acht het beroep om die reden dan ook gegrond.
In de zaak met nummer 25/4458
13. Aan deze zaak lag dezelfde beroepsgrond ten grondslag als in de zaak met nummer 25/2642, namelijk dat eisers het niet eens zijn met de ingangsdatum van de bijstand. Zij verzoeken om bijstand met ingang van 24 juli 2024. Voor de inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond verwijst de rechtbank daarom naar paragraaf 10 hierboven.
Gebrekkig bestreden besluit
14. Het college heeft in het bestreden besluit van 9 juli 2025 het primaire besluit van 29 januari 2025, waarbij bijstand is toegekend per 16 december 2024, in stand gelaten. De rechtbank stelt echter vast dat dit besluit inmiddels al was ingehaald door het bestreden besluit van 18 maart 2025 in de zaak met nummer 25/2642. In dat besluit was namelijk al bijstand toegekend per 1 november 2024. De rechtbank is van oordeel dat het college met het bestreden besluit van 9 juli 2025 het primaire besluit van 29 januari 2025 had moeten intrekken. Het beroep is daarom gegrond.
15. Ondanks dat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank in deze zaak geen aanleiding om het college op te dragen het griffierecht en de proceskosten aan eisers te vergoeden. Er bestond voor eisers immers inhoudelijk gezien geen reden om tegen het bestreden besluit van 9 juli 2025 beroep in te stellen omdat met het besluit van 18 maart 2025 inmiddels al bijstand per 1 november 2024 aan hen was toegekend. In de procedure tegen dat besluit waren ook reeds de ingangsdatum van de bijstand en het verzoek om deze met terugwerkende kracht toe te kennen aan de orde gesteld.

Conclusies en gevolgen

In de zaak met nummer 25/2703
16. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen proceskostenvergoeding.
In de zaak met nummer 25/2642
17. Het beroep is gegrond omdat het college niet heeft beslist op het verzoek van eisers om de bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. De rechtbank zal dit deel van het bestreden besluit van 18 maart 2025 vernietigen [6] en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat paragraaf 10 van deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. [7] Voor het overige zal de rechtbank de rechtsgevolgen in stand laten. [8] Het college moet het betaalde griffierecht van € 53,- aan eisers vergoeden. Ook zal de rechtbank het college opdragen de gemaakte proceskosten aan eisers vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
In de zaak met nummer 25/4458
18. Het beroep is gegrond omdat het college met het bestreden besluit van 9 juli 2025 het primaire besluit van 29 januari 2025 had moeten intrekken. De rechtbank zal het bestreden besluit van 9 juli 2025 vernietigen [9] en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat het besluit van 29 januari 2025 wordt herroepen. [10] Eisers krijgen het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen proceskostenvergoeding.

Beslissing

In de zaak met nummer 25/2703
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
In de zaak met nummer 25/2642
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 18 maart 2025 voor zover daarin niet op het verzoek van eisers om de bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen is beslist en bepaalt dat paragraaf 10 van deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • laat voor het overige de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814,-.
In de zaak met nummer 25/4458
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 9 juli 2025;
  • voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit van 29 januari 2025 te herroepen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Haeften, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.A. Olsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 januari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:9.
2.Eisers verwijzen daarbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2793.
3.Artikel 44, eerste lid van de Participatiewet (Pw).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1650, rechtsoverweging 4.3.1.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:818, rechtsoverweging 4.5.1.
6.Met toepassing van artikel 8:72, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Awb.
8.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a van de Awb.
9.Met toepassing van artikel 8:72, eerste lid van de Awb.
10.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Awb.