ECLI:NL:RBAMS:2025:7813

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
AMS 24/488
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor marktkramen op de Albert Cuypmarkt in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan over de vergunningverlening voor het plaatsen en verhuren van marktkramen op de Albert Cuypmarkt. De gemeente Amsterdam verleende op 31 mei 2023 een vergunning aan [derde-partij] voor het plaatsen van marktkramen, na het faillissement van de vorige kramenzetter. Eisers, marktkraamondernemers, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, wat door het college ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser [eiser 1] ongegrond verklaard, terwijl de beroepen van [eiser 2] en [eiser 3] niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vergunning op rechtmatige wijze was verleend, ondanks het gebrek aan transparantie in de procedure, gezien de crisissituatie die zich voordeed. De rechtbank concludeerde dat de gemeente voldoende inspraak had geboden aan de marktondernemers en dat de procedure voldoende zorgvuldig was, ondanks de noodzaak tot snelle actie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de tariefverhogingen voor de marktkramen marktconform zijn en dat de vergunninghouder zich aan de regels heeft gehouden. De uitspraak bevestigt de rechtmatigheid van de vergunningverlening en de procedure die is gevolgd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/488

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser 1], te [plaats] , eiser
(gemachtigden: H. Weeling en G.C.E. van der Voort),
en
[eiser 2] en [eiser 3], te [plaats] , eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder (hierna: het college)
(gemachtigden: mr. H.A.T.M. Zuiderman-van den Berg en H. Vyent-Westhoek).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [plaats]
(gemachtigden: [gemachtigde] en mr. I.C. Dunhof-Lampe).

Procesverloop

1.1.
Met het besluit van 31 mei 2023 (het primaire besluit) heeft het college met ingang van 17 april 2023 aan [derde-partij] een vergunning verleend voor het plaatsen en verhuren van marktkramen op de Albert Cuypmarkt in Amsterdam.
1.2.
Met de Hamervoordracht voor het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid van 19 december 2023 (het bestreden besluit I) is het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.3.
Met het besluit van 21 december 2023 (het bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
1.4.
Eisers hebben beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiser, de gemachtigden van het college en de gemachtigden van de derde-partij. Als toehoorders zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Totstandkoming van het besluit

Wat is er aan de procedure voorafgegaan?
2.1.
Eisers zijn marktkraamondernemers op de dagmarkt op de Albert Cuypstraat in Amsterdam. [eiser 1] exploiteert een winkel voor antiek meubilair. Op 11 april 2023 werd bekend dat de kramenzetter op de Albert Cuypmarkt failliet was. De kramenzetter plaatste van maandag tot en met zaterdag tweehonderd kramen. Op 17 april 2023 zou de kramenzetter zijn werkzaamheden voor de Albert Cuypmarkt beëindigen. Op 13 april 2023 is door [derde-partij] mondeling een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het plaatsen en verhuren van marktkramen op de Albert Cuypmarkt. Het Juridisch Bureau van de gemeente Amsterdam (hierna: de gemeente) heeft vervolgens een tijdelijke constructie opgesteld in overleg met de directie Juridische Zaken, Economische Zaken en Cultuur en de afdeling markten van Stadswerken. Om ervoor te zorgen dat de markt op 17 april 2023 kon doorgaan heeft de gemeente ervoor gekozen de nieuwe kramenzetter, [derde-partij] , een voorlopige toestemming tot het plaatsen en verhuren van marktkramen te verlenen tot het moment dat de vergunning op 31 mei 2023 aan hem werd verstrekt.
2.2.
Met het primaire besluit is namens het college door de afdelingsmanager Markten Gebied en Gebruik aan [derde-partij] een vergunning verleend voor het plaatsen en verhuren van marktkramen op de Albert Cuypmarkt. De vergunning is verleend met ingang van 17 april 2023 en geldig tot 17 april 2033.
2.3.
Met het bestreden besluit I heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Met het bestreden besluit II heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Het college legt hieraan ten grondslag dat het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid in zijn vergadering van 19 december 2023 heeft besloten om het bezwaar van eisers ongegrond te verklaren en het primaire besluit in stand te laten. Het college stelt zich allereerst op het standpunt dat de vergunning terecht is verleend. Het college stelt zich daarnaast op het standpunt dat het in geval van een crisis gerechtvaardigd is om van het vereiste van een transparante verleningsprocedure af te wijken. Het college beschouwt de afstemming met een afvaardiging van de Ondernemersvereniging (OVAC) en de Centrale Vereniging voor Ambulante Handel (CVAH) gedurende de selectieprocedure als een voldoende alternatief voor inspraak van de marktondernemers. Het college stelt ten slotte dat [derde-partij] in voldoende mate heeft toegelicht hoe hij tot de vergunde tariefstelling en jaarlijkse verhoging is gekomen.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep van [eiser 2] en [eiser 3]
3.1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het beroep voor zover dat is ingesteld door [eiser 2] en [eiser 3] ontvankelijk is. Op grond van het besprokene op de zitting is namelijk de vraag gerezen of [eiser 2] als belanghebbende kan worden aangemerkt en of [eiser 3] procesbelang heeft bij de behandeling van haar beroep.
3.2.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb [1] wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen heeft, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. [2]
3.3.
Op de zitting is gebleken dat [eiser 2] niet meer als marktkraamondernemer werkzaam is. De rechtbank stelt vast dat [eiser 2] niet meer op de marktlijst staat en daarom reeds niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in deze beroepsprocedure. Op de zitting is verder gebleken dat [eiser 3] feitelijk op de markt werkzaam is met een eigen kraam. Zij heeft een vergunning voor het plaatsen van eigen materiaal op de Albert Cuypmarkt. [eiser 3] is niet verschenen om haar procesbelang toe te lichten. De rechtbank stelt vast dat [eiser 3] niet meer afhankelijk is van de kramenzetter op de Albert Cuypmarkt en dus geen procesbelang heeft. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep voor zover dat is ingesteld door [eiser 2] en [eiser 3] niet-ontvankelijk is.
Het beroep van eiser [eiser 1]
4.1.
De rechtbank beoordeelt of het college op rechtmatige wijze een vergunning voor het plaatsen en verhuren van marktkramen op de Albert Cuypmarkt aan [derde-partij] heeft verleend. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.2.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van een geldig primair besluit?
5.1.
Eiser voert aan dat een rechtmatig besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb ontbreekt. Eiser stelt zich op het standpunt dat het primaire besluit is genomen door een bestuursorgaan dat deze bevoegdheid niet meer zelf kon uitoefenen. Eiser voert in dat verband aan dat uit het door het college vastgestelde kader in de vergadering van 10 juli 2018 [3] blijkt dat het college haar bevoegdheid tot het verlenen van een vergunning voor het zetten van kramen op de gemeentelijke markten via delegatie heeft overgedragen aan de dagelijkse besturen van de stadsdelen. Volgens eiser is geen sprake van een ondermandaat en kan het primaire besluit niet hersteld worden.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het primaire besluit onbevoegd is genomen. De vergunning is in het primaire besluit namens het college verleend door de afdelingsmanager Markten Gebied en Gebruik. De bevoegdheid om op grond van artikel 3.24 van de Marktverordening een vergunning te verlenen is in onderdeel G.2 van bijlage 3 bij de Verordening op de stadsdelen en het stadsgebied Amsterdam 2022 gemandateerd aan de dagelijks besturen van de stadsdelen. In onderdeel G.2 van bijlage 1 bij het Algemeen mandaatbesluit Amsterdam stadsdeel Zuid 2022 is deze bevoegdheid ondergemandateerd aan de Directeur Stadswerken. Van een ondermandaat van deze bevoegdheid aan de afdelingsmanager Markten Gebied en Gebruik is geen sprake. Evenmin was deze bevoegdheid via het bevoegdhedenbesluit ambtelijke organisatie Amsterdam in het Algemeen ondermandaatbesluit en vervangingsregeling Directie Stadswerken ondergemandateerd aan de afdelingsmanager Markten Gebied en Gebruik. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat het primaire besluit door de afdelingsmanager Markten Gebied en Gebruik is genomen tot een bevoegdheidsgebrek leidt.
Is het bevoegdheidsgebrek in bezwaar hersteld?
6.1.
Bij de heroverweging van een besluit waartegen bezwaar is gemaakt, mogen eventuele gebreken worden hersteld. Dat geldt ook voor een gebrek dat eruit bestaat dat het primaire besluit zonder een toereikend mandaat namens het bevoegde bestuursorgaan is genomen. [4]
6.2.
In de Hamervoordracht voor het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid van 19 december 2023 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. De Hamervoordracht is geaccordeerd door [naam 5] van het Juridisch Bureau en opgenomen in de besluitenlijst van de vergadering van het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid op 19 december 2023. De bekendmaking van de beslissing op bezwaar is geschied met het besluit van 21 december 2023 waarmee het rechtsgevolg van het besluit is ingetreden. Uit A.12a onder b van Bijlage 1 bij het Algemeen mandaatbesluit Amsterdam stadsdeel Zuid 2022 volgt dat voor het ondertekenen van beslissingen op bezwaar van het dagelijks bestuur een ondertekeningsmandaat is verleend aan de Directeur Juridisch Bureau. Het besluit van 21 december 2023 is namens het college door de Directeur Juridisch Bureau ondertekend. De rechtbank overweegt dat het college op grond van artikel 10:7 van de Awb als mandaatgever bevoegd blijft om in deze kwestie op het bezwaar te beslissen. De rechtbank is van oordeel dat de beslissing op bezwaar bevoegd is genomen en volgt het college in haar standpunt dat het bevoegdheidsgebrek in bezwaar is hersteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Misbruik van recht
7.1.
Eiser voert aan dat sprake is van misbruik van recht. Op de zitting heeft eiser na doorvragen van de rechtbank toegelicht dat de procedure van de vergunningverlening volgens hem oneerlijk is geweest. Eiser stelt zich op het standpunt dat de procedure niet transparant is geweest, dat hij onvoldoende inspraak heeft gehad, dat hij niet tijdig is geïnformeerd over wat er zou gebeuren na het faillissement van de vorige kramenzetter en dat hij de vergunningverlening via een nieuwsbrief heeft moeten vernemen. Ook kon eiser pas laat de hand leggen op de verleende vergunning en was er sprake van gelakte stukken. Dit alles maakte het moeilijk om tegen de vergunning in rechte op te komen, aldus eiser.
7.2.
De rechtbank overweegt dat hetgeen eiser heeft aangevoerd niet te kwalificeren is als misbruik van recht. De beroepsgrond dat sprake is geweest van misbruik van recht kan daarom niet slagen. De rechtbank gaat in de rubriek
de ad hoc procedurein op de vraag of de procedure die is gevolgd bij het verlenen van de vergunning de toets in rechte kan doorstaan en of er sprake is geweest van belemmering van de rechtsgang. De beroepsgrond slaagt niet.
Schaarse vergunning
8.1.
Met partijen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een schaarse vergunning en dat de Dienstenrichtlijn [5] van toepassing is. Volgens de artikelen 10 tot en met 13 van de Dienstenrichtlijn moet een transparante procedure georganiseerd worden waarbij potentiële gegadigden gelijke kansen krijgen om mee te dingen naar een vergunning. Dit betekent dat op een naar buiten toe kenbare wijze bekend moet worden gemaakt dat een schaarse vergunning beschikbaar is en binnen welke periode aanvragen voor die vergunning kunnen worden ingediend. Ook moet de verdelingsprocedure bekend worden gemaakt en moet duidelijk zijn welke eisen aan de aanvragen zullen worden gesteld. De rechtbank is met partijen van oordeel dat de procedure die in dit geval bij de vergunningverlening is gevolgd, niet aan deze vereisten van de Dienstenrichtlijn voldoet.
8.2.
In artikel 5.2, eerste lid, van de Marktverordening is door de gemeenteraad bepaald dat het college per markt nadere regels vaststelt met betrekking tot de verlening van vergunningen voor het plaatsen en verhuren van marktkramen. Deze hebben in elk geval betrekking op het aantal vergunningen dat ten hoogste kan worden verleend, de periode waarbinnen de aanvragen kunnen worden ingediend, de wijze van verdeling en de wijze van bekendmaking van de wijze van verdeling. Het college heeft de bevoegdheid tot het stellen van deze regels gedelegeerd aan de dagelijks besturen van de stadsdelen. Gelet daarop heeft het college in 2018 een kader [6] vastgesteld voor de door de dagelijks besturen van de stadsdelen vast te stellen nadere regels. Hoewel dit kader is beoogd als raamwerk voor op te stellen nadere regels, constateert de rechtbank dat in dit kader al een aanzienlijk aantal concrete regels is neergelegd voor de te volgen procedure bij verlening van een kramenzetvergunning. De rechtbank stelt vast dat het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid voor de Albert Cuypmarkt geen nadere regels heeft vastgesteld. Vast staat ook dat de procedure die is gevolgd bij de verlening van de onderhavige kramenzetvergunning niet volledig conform de regels uit genoemd kader uit 2018 is verlopen.
8.3.
Het college heeft toegelicht dat er door het onverwachte faillissement van de vorige kramenzetter sprake was van een crisissituatie die het voortbestaan van de markt bedreigde. Op dinsdag 11 april 2023 werd het faillissement van de vorige kramenzetter bekend. Deze kramenzetter zou zaterdag 15 april 2023 voor het laatst kramen zetten. Om de markt door te laten gaan, moest er dus per maandag 17 april 2023 een nieuwe kramenzetter worden gevonden. Deze situatie vroeg om een snelle, ad hoc procedure waarmee aan een nieuwe kramenzetter die snel zou kunnen inspringen, een vergunning zou kunnen worden verleend. Er is toen een zo zorgvuldig mogelijke procedure uitgedacht en uitgevoerd, waarbij de markt is verkend en zoveel mogelijk geprobeerd is de marktondernemers te betrekken. Het college stelt zich op het standpunt dat de gevolgde procedure rechtmatig is geweest. In geval van dwingende, onvoorzienbare spoed mag volgens het college namelijk van genoemde vereisten uit de Dienstenrichtlijn worden afgeweken. Het college verwijst daarbij naar de conclusie van advocaat-generaal Widdershoven van 25 mei 2016 over schaarse vergunningen. [7] In reactie op dat standpunt van het college heeft eiser - onder verwijzing naar diezelfde conclusie van advocaat-generaal Widdershoven - aangevoerd dat hoe dan ook het belang van dwingende spoed niet kan prevaleren boven het belang van het bieden van reële en gelijke mededingingsruimte en dat de gevolgde procedure wegens strijd met de vereisten uit de Dienstenrichtlijn onrechtmatig is geweest.
Was er sprake van een crisis?
9.1.
De rechtbank kan het college volgen in haar standpunt dat sprake was van een crisis. Pas op 11 april 2023 werd bekend dat de kramenzetter op de Albert Cuypmarkt failliet was. Het college heeft toegelicht dat dit een onverwachte gebeurtenis was. Het college heeft dit niet zien aankomen. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat het faillissement ook voor de marktondernemers een onverwachte gebeurtenis was. De failliete kramenzetter heeft op 15 april 2023 zijn werkzaamheden beëindigd. Er moest dus binnen een paar dagen een nieuwe kramenzetter worden gevonden om de markt op 17 april 2023 doorgang te kunnen laten vinden. Dat sprake was van een crisissituatie die om snel handelen vroeg, heeft het college hiermee genoegzaam aannemelijk gemaakt.
9.2.
Om een nieuwe kramenzetter te vinden, zijn eerst dertien potentiële kandidaten geconsulteerd. Een aantal daarvan gaf aan geen kramen te kunnen zetten tegen de tarieven die op dat moment golden. Van de dertien potentiële kandidaten zijn er eerst vijf overgebleven en daarna drie. De reden hiervan was dat de potentiële kandidaten niet allemaal bereid waren om de inboedel van de voormalige kramenzetter over te nemen. De twee onderaannemers van de failliete kramenzetter werden overgenomen en die wilden ook niet voor iedereen werken. Verder was een investering in nieuw materiaal nodig. Omdat er zes dagen per week kramen worden geplaatst is een loods noodzakelijk. Tijdens de consultatie bleek dat de eigenaar van de loods deze niet voor een korte periode wilde verhuren.
Uiteindelijk bleek dat er maar één kramenzetter voldeed aan de vereiste criteria. Het dossier en het verhandelde op de zitting biedt geen steun voor eisers stelling dat de twee onderaannemers van de failliete kramenzetter bereid waren om tijdelijk de kramen te plaatsen. De gemeente heeft deze onderaannemers benaderd en gevraagd om een tussenoplossing en daar is uitgekomen dat de onderaannemers het kramen zetten niet op zich konden nemen. Daarbij komt dat de eigenaar van de loods niet aan een dergelijke tijdelijke oplossing wilde meewerken.
Kan de gevolgde procedure de toets in rechte doorstaan?
10.1.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of vanwege de crisissituatie afgeweken mocht worden van de regelgeving in de Dienstenrichtlijn en van het door het college vastgestelde kader [8] en als dat zo is of de door het college gevoerde ad hoc procedure zorgvuldig genoeg is geweest.
10.2.
De rechtbank overweegt dat in de conclusie van advocaat-generaal Widdershoven van 25 mei 2016 over schaarse vergunningen [9] een aanknopingspunt kan worden gevonden voor de mogelijkheid om af te wijken van de voor schaarse rechten geldende procedureregels uit de Dienstenrichtlijn in geval van dwingende, onvoorzienbare spoed. Advocaat-generaal Widdershoven noemt in zijn conclusie artikel 32 van de Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG. Onderdeel 2, sub c, van deze bepaling maakt het mogelijk om in een strikt noodzakelijk geval van dwingende spoed als gevolg van onvoorziene gebeurtenissen af te wijken van de vereisten van volledige mededinging en transparantie. [10] Advocaat-generaal Widdershoven sluit niet uit dat deze beperkingsmogelijkheid ook van toepassing is op de verplichting om bij de verlening van schaarse publieke rechten reële mededingingsruimte te bieden. De rechtbank sluit hierbij aan en is van oordeel dat genoemde uitzondering in het aanbestedingsrecht evenzeer kan worden toegepast op schaarse vergunningen zoals de onderhavige. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het geval van een situatie van dwingende spoed een uitzondering mag worden gemaakt op de vereisten die voortvloeien uit de Dienstenrichtlijn, mits de vergunningverlening voldoet aan het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding in de zin van artikel 3:2 van de Awb.
10.3.
De rechtbank overweegt dat de procedure binnen de spoedsituatie die er was voldoende zorgvuldig is geweest. Bij de besluitvorming is rekening gehouden met de loods voor de opslag van de materialen en de onderaannemers die wellicht (tijdelijk) kramen konden zetten. Nadat op grond van overleg met de onderaannemers was gebleken dat de onderaannemers geen kramen konden zetten heeft het college in afstemming met een afvaardiging van de OVAC en de CVAH in kaart gebracht wie potentiële kandidaten zijn voor de opvolging van de failliete kramenzetter en een lijst gemaakt van deze kandidaten, waaronder een kandidaat die afkomstig is van buiten de gemeente Amsterdam. Vervolgens heeft het college een lijst van selectiecriteria opgesteld en gesprekken gevoerd. De gehanteerde selectiecriteria zijn deels terug te voeren op het door het college in 2018 vastgestelde kader [11] . De belangrijkste criteria van de consultatie waren voldoende capaciteit om het benodigde aantal kramen te zetten, bereidheid tot huur van de nabijgelegen opslagloods, bereidheid om geluidwerende maatregelen in de transportmaterialen te treffen, bereidheid tot investeringen in materialen en zes dagen per week aanwezigheid tijdens markttijden op locatie. Van de dertien potentiële kandidaten zijn er vijf overgebleven en daarna drie. [derde-partij] voldeed als enige aan alle gestelde criteria en kwam daarom als beste partij uit de marktconsultatie. Tegen de verlening van de vergunning aan [derde-partij] is geen bezwaar gemaakt door een andere kramenzetter die de vergunning had willen hebben. De rechtbank is van oordeel dat het college de marktondernemers voldoende heeft betrokken door het OVAC en CVAH bij de procedure te betrekken. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn standpunt dat hij pas op 14 juni 2023 door de nieuwsbrief op de hoogte is geraakt van de situatie. De gemeente heeft op 14 april 2023 met een e-mail alle marktondernemers geïnformeerd over wat er speelde. Ook is aangegeven dat er gezocht wordt naar een nieuwe kramenzetter en dat er alles aan wordt gedaan dat de markt maandag kan staan. Op 26 april 2023 heeft de gemeente wederom een e-mail naar alle marktondernemers gestuurd met een update over de nieuwe kramenzetter. De beroepsgrond slaagt niet.
De tarieven
11.1.
Eiser voert aan dat de tariefverhoging geen stand kan houden. Eiser stelt dat de marktondernemers geen inspraak hebben gehad en dat volgens het door het college vastgestelde kader [12] , de vergunninghouder de huurprijzen van de marktkramen jaarlijks niet meer mag verhogen dan overeenkomt met de stijging van het consumentenprijsindexcijfer van het voorgaande jaar. Volgens eiser heeft de nieuwe kramenzetter de inventaris van de voormalige kramenzetter voor een bedrag van € 25.000,- overgenomen.
11.2.
In de verleende vergunning is bepaald dat met ingang van de vergunning het tarief voor het huren van een marktkraam conform de afspraken maximaal € 17,50 exclusief btw bedraagt. De vergunninghouder mag de huurprijzen van de marktkramen en andere voorzieningen jaarlijks niet meer verhogen dan overeenkomt met de stijging van het consumentenprijsindexcijfer van het voorgaande jaar, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze verhoging gaat jaarlijks in per 1 mei 2024. Het is de vergunninghouder toegestaan in afwijking van het voorgaande gedurende het jaar 2024 € 2,- exclusief btw te verhogen en in de jaren 2025, 2026 en 2027 € 1,50 exclusief btw te verhogen.
11.3.
De rechtbank kan het college volgen in het standpunt dat de tarieven marktconform zijn gelet op de afwijkende afmetingen van de kramen op de Albert Cuypmarkt, te weten 4x4 meter in plaats van 4x2 meter waardoor de kramen met twee personen moeten worden opgezet, de kosten van de huur van de nabijgelegen loods die direct voor tien jaar is aangegaan door de nieuwe kramenzetter, de benodigde investeringen door de nieuwe kramenzetter in nieuwe zeilen, planken, het op orde brengen van de opslagloods, nieuwe elektrische trekkarren en ten slotte waren de tarieven van de voormalige kramenzetter laag en niet geïndexeerd terwijl de inflatie de afgelopen jaren fors is geweest en de personeels- en andere kosten voor het zetten van kramen flink zijn gestegen. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat er nog steeds een bezettingsgraad van zesenzestig procent is. Volgens het college is sprake van een hogere bezettingsgraad dan eiser aangeeft en volgens het college is de bezettingsgraad niet gewijzigd. Op grond van al deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien acht de rechtbank de verhoging van de tarieven niet onredelijk. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom zijn griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van [eiser 2] en [eiser 3] niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van [eiser 1] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, en mr. L.H. Waller en mr. J.A.C.M. Nielen, leden, in aanwezigheid van mr. H. Belhadi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2025.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:571 en 29 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3415.
3.Kader voor de door de dagelijkse besturen van de stadsdelen vast te stellen nadere regels voor de verlening van kramenzetvergunningen op gemeentelijke markten op grond van artikel 5.2 lid 1 van de Marktverordening, gemeente Amsterdam.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2460.
5.Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt.
6.Kader voor de door de dagelijkse besturen van de stadsdelen vast te stellen nadere regels voor de verlening van kramenzetvergunningen op gemeentelijke markten op grond van artikel 5.2 lid 1 van de Marktverordening, gemeente Amsterdam.
8.Kader voor de door de dagelijkse besturen van de stadsdelen vast te stellen nadere regels voor de verlening van kramenzetvergunningen op gemeentelijke markten op grond van artikel 5.2 lid 1 van de Marktverordening, gemeente Amsterdam.
10.Artikel 32 van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG luidt, voor zover relevant:
11.Kader voor de door de dagelijkse besturen van de stadsdelen vast te stellen nadere regels voor de verlening van kramenzetvergunningen op gemeentelijke markten op grond van artikel 5.2 lid 1 van de Marktverordening, gemeente Amsterdam.
12.Kader voor de door de dagelijkse besturen van de stadsdelen vast te stellen nadere regels voor de verlening van kramenzetvergunningen op gemeentelijke markten op grond van artikel 5.2 lid 1 van de Marktverordening, gemeente Amsterdam.