ECLI:NL:RBAMS:2025:7821

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
13-216420-25 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW in verband met verdedigingsrechten

Op 8 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten in de procedure in hoger beroep niet heeft kunnen uitoefenen, wat een weigeringsgrond vormt volgens artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De zaak is gelijktijdig behandeld met een andere EAB-zaak, en de rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen in september en oktober 2025 geschorst om aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te verkrijgen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beslissing tot schorsing van de 'enforcement proceedings' niet afdoet aan het voor tenuitvoerlegging vatbare karakter van het vonnis, maar dat er onvoldoende informatie is verstrekt over de procedure in hoger beroep, waardoor de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in het geding zijn gekomen. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en de geschorste overleveringsdetentie opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-216420-25 (EAB II)
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 21 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 augustus 2018 door
the Regional Court in Poznań, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] (Polen),
verblijvende op het adres:
[verblijfadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 16 september 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 16 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat in Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
Het EAB in deze zaak is gelijktijdig behandeld met het EAB in de zaak met parketnummer 13-216446-25 (EAB I).
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Ook heeft de rechtbank ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst tot aan de zitting van 23 september 2025 om de raadsman de gelegenheid te geven ook ten aanzien van EAB I (in welke zaak hij geen stukken ontvangen had) een standpunt te kunnen innemen.
De zitting van 23 september 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB, met instemming van de officier van justitie, mr. A. Keulers, en de raadsman, hervat op de zitting van 23 september 2025 in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing op de zitting van 16 september 2025. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat in Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
Het EAB in deze zaak is wederom gelijktijdig behandeld met EAB I.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst tot aan de zitting van 8 oktober 2025 om aanvullende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te laten stellen met betrekking tot artikel 12 OLW en met betrekking tot de wijze waarop de opschorting van de tenuitvoerlegging van de straf ongedaan gemaakt kan worden.
De zitting van 8 oktober 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB, met instemming van de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, en de raadsman hervat op de zitting van 8 oktober 2025 in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing op de zitting van 23 september 2025. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat in Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
Het EAB in deze zaak is wederom gelijktijdig behandeld met EAB I.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court Poznańvan 25 november 2010
(reference number: VIII K 12/08),zoals gewijzigd door het arrest van
the Regional Court in Poznańvan 4 mei 2011
(reference number IV Ka 253/11).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd met een proeftijd van vier jaren. Bij beslissing van 24 februari 2014 van
the District Court Poznań – Stare Miasto in Poznań (reference number III Ko 93/14)is de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, zeven maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van 4 mei 2011 met kenmerk
IV Ka 253/11.
Dit arrest betreft feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
Standpunt van de raadsman
De raadsman bepleit dat, nu geen antwoord is ontvangen op de vragen die naar aanleiding van de zitting van 23 september jl. gesteld zijn aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, de overlevering moet worden geweigerd. In onderdeel F) van het EAB is aangegeven dat de tenuitvoerlegging van de straf is opgeschort (“
suspended”). De raadsman stelt zich op het standpunt dat een uitspraak van de Poolse rechtbank ontbreekt waarin de opschorting is opgeheven en de tenuitvoerlegging is bevolen. Er is dus geen sprake van een voor tenuitvoerlegging vatbaar arrest.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is wel sprake van een voor een tenuitvoerlegging vatbaar arrest en hoeft de beantwoording van de vragen zoals deze in het proces-verbaal van de zitting van 23 september jl. zijn opgenomen, niet te worden afgewacht. Slechts de “
enforcement proceedings” zijn opgeschort, hiermee is de executie van het arrest zelf niet opgeschorst. Het gaat om de opschorting van een uitvoeringsmaatregel, omdat de opgeëiste persoon onvindbaar is in Polen. Een dergelijke opschorting wordt gedaan ten behoeve van de stuiting van de verjaringstermijn waarbinnen de straf moet zijn tenuitvoergelegd. De opschorting had dus geen betrekking op de executie zelf. Tot slot stelt de officier van justitie dat, gelet op het vertrouwensbeginsel, moet worden uitgegaan van de juistheid van de informatie die de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB heeft verstrekt. De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een arrest, zodat ervan uit moet worden gegaan dat het arrest voor executie vatbaar is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in onderdeel F) van het EAB het volgende is vermeld:

Pursuant to the decision of 31 March 2016, the District Court Poznan- Stare Miasto in Poznan issued a domestic arrent warrant in respect of [de opgeëiste persoon] , and the suspended sentence execution proceedings.
The execution of the sentence would become statute-barred on 04 May 2026.However, due to suspending sentence execution proceedings due to [de opgeëiste persoon] evading serving his sentence, execution of the sentence will become statute-barred no later than on 04 May 2036.
Pursuant to (..) sentence execution, suspension of executive proceedings does not stop the run of the period of limitation, unless the respondent is evading serving the sentence. The run of the period of limitation may not be stopped for more than 10 years.”
Naar aanleiding van het verweer van de raadsman is de rechtbank ten tijde van de zitting van 23 september jl. ervan uitgegaan dat de executie van de straf was opgeschorst door een beslissing van
the District Courtvan 31 maart 2016 en zijn om die reden vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de wijze waarop de opschorting van de executie van de straf ongedaan gemaakt kan worden. Hierop is geen antwoord ontvangen. De rechtbank is bij nader inzien, met de officier van justitie, van oordeel dat de beantwoording van deze vragen niet nodig is. De rechtbank verwijst in dat verband naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. [4] In deze uitspraak is onder meer het volgende overwogen:
“(…) Naar het oordeel van de rechtbank is het duidelijk dat een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ten grondslag ligt aan het EAB, zoals onderdeel B.1 van het EAB uitdrukkelijk vermeldt. Zoals blijkt uit onderdeel F van het EAB, had de beslissing tot schorsing van de “enforcement proceedings” – die de executieverjaring stuitte – slechts tot doel om de opgeëiste persoon (internationaal) op te sporen nu deze zich niet had gemeld om de vrijheidsstraf te ondergaan, en doet deze beslissing dus in geen enkel opzicht af aan het voor tenuitvoerlegging vatbare karakter van het vonnis.”
De rechtbank is van oordeel dat deze situatie ook in deze zaak van toepassing is. In onderdeel B) van het EAB is immers uitdrukkelijk vermeld dat sprake is van een
final judgmentdat voor executie vatbaar is. Hieraan doet de opmerking in onderdeel F) – die is opgenomen ten behoeve van de stuiting van de executieverjaring – niet af. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is van toepassing, omdat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten in de procedure in hoger beroep niet heeft kunnen uitoefenen. De opgeëiste persoon is aanwezig geweest bij de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 25 november 2010 (
VIII K 12/08). Vervolgens heeft een procedure in hoger beroep plaatsgevonden die heeft geleid tot het arrest van 4 mei 2011 (
IV Ka 253/11), terwijl de opgeëiste persoon noch het openbaar ministerie maar een medeverdachte hoger beroep heeft ingesteld. Dit heeft ertoe geleid dat de straf die was opgelegd bij vonnis op 4 mei 2011, voor de opgeëiste persoon is gewijzigd. De Poolse autoriteiten geven in de aanvullende informatie van 12 september 2025 aan dat zij het D-formulier ten aanzien van de procedure in hoger beroep niet kunnen invullen. Daarnaast zijn geen antwoorden gekomen op de vragen die de rechtbank op de zitting van 23 september 2025 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft gesteld. Tot slot stelt de raadsman zich op het standpunt dat een ingevuld D-formulier ten aanzien van de beslissing tot tenuitvoerlegging van de aanvankelijk voorwaardelijke opgelegde straf van 24 februari 2014 (
III Ko 93/14) ontbreekt. Ook hier is sprake van schending van de verdedigingsrechten.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie moet de overlevering worden geweigerd. De opgeëiste persoon is in persoon verschenen bij het proces in eerste aanleg (
VIII K 12/08). Nadien heeft een procedure in hoger beroep plaatsgevonden (
IV Ka 253/11). Omdat geen hoger beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon of het openbaar ministerie, hebben de Poolse autoriteiten bij brief van 12 september 2025 aangegeven dat zij het D-formulier niet kunnen invullen. Er zou ten aanzien van de zaak van opgeëiste persoon ook geen officiële zitting zijn geweest. Desondanks heeft
the Regional Courtambtshalve geoordeeld over de schuld en de strafmaat, waarbij de opgeëiste persoon strafvermindering heeft gehad. De officier van justitie stelt zich daarom op het standpunt dat het proces in hoger beroep moet worden onderworpen aan de toets van artikel 12 OLW. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft geen aanvullende informatie meer verstrekt naar aanleiding van de gestelde vragen. Tot slot heeft de officier van justitie opgemerkt dat uit de aanvullende informatie van 12 september 2025 blijkt dat de straf eerst voorwaardelijk is opgelegd en de opgeëiste persoon deze straf moet uitzitten vanwege twee nieuwe veroordelingen. Deze veroordelingen zijn uitgesproken bij twee verschillende vonnissen (
VIIK 296/13 en VII K 355/13). De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat voor de tenuitvoerlegging van de straf slechts de veroordeling voor één
triggerendfeit is vereist. In het vonnis met kenmerk
VII K 355/13,dat ten grondslag ligt aan EAB I, is de opgeëiste persoon in persoon opgeroepen. Om die reden is het niet noodzakelijk dat een D-formulier wordt ingevuld voor de procedure die tot het vonnis met kenmerk
VII K 355/13heeft geleid.
Oordeel van de rechtbank
Het arrest vanthe Regional Court in Poznańvan 4 mei 2011(reference number IV Ka 253/11).
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat dat sprake is geweest van een procedure in hoger beroep waar ambtshalve is geoordeeld over schuld en straf en waarin is besloten om de eerder aan de opgeëiste persoon opgelegde straf te wijzigen. Deze beslissing in hoger beroep valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. Dit betekent dat de rechtbank het arrest van
the Regional Court in Poznańvan 4 mei 2011 (
IV Ka 253/11) zal toetsen aan artikel 12 OLW.
In een mailbericht van 12 augustus 2025 heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) van het openbaar ministerie de volgende vraag gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
Could you please fill in and return the model form of section D included as an annex to this email with regard to the judgment by the Regional Court in Poznan of 04.05.2011 with file ref. IV Ka 253/11?
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij e-mail van 12 september 2025 op dit informatieverzoek gereageerd. Uit deze reactie blijkt – kort gezegd – dat het niet mogelijk is een formulier in te vullen voor deze beslissing van
an appellate court. Ook blijkt uit deze informatie dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte is gesteld van de zitting in hoger beroep, maar dat het arrest aan zijn woonadres is betekend en in ontvangst is genomen door een huisgenote.
Vervolgens heeft het IRC van het openbaar ministerie, naar aanleiding van de zitting van 23 september 2025, bij e-mail van 30 september 2025 de volgende aanvullende vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
Could you please inform us whether Mr. [de opgeëiste persoon] case was discussed during the appeal hearing of the co-defendant?
Did Mr. [de opgeëiste persoon] have a legal counsellor during the appellate proceedings? If yes, was the legal counsellor informed about the appeal trial?
To which address was the judgment of the Regional Court in Poznan of 04.05.2011 (IV Ka 253/11) sent?
Did Mr. [de opgeëiste persoon] , at any point during the proceedings in the concerning criminal case, receive instructions about the duty to inform the Polish authorities about address changes and about the consequences of not complying with this obligation?
If yes, were these instructions, as meant in question 4, applicable to a possible appeal procedure?
Was Mr. [de opgeëiste persoon] informed of the fact that the instructions were applicable to the criminal prcoceedings as a whole, including a possible appeal procedure?
Did Mr. [de opgeëiste persoon] provide the Polish authorities with his correspondence address for?
Did Mr. [de opgeëiste persoon] , at a later moment, inform the authorities about a change of address?
De rechtbank stelt vast dat er geen antwoorden zijn ontvangen op deze vragen zodat niet beoordeeld kan worden of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten in de procedure in hoger beroep heeft kunnen uitoefenen. De rechtbank weigert daarom de overlevering op grond van artikel 12 OLW.
Gelet op het voorgaande behoeven de procedures
VII K 296/13en
VII K 355/13en de overige verweren geen bespreking meer.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 van de Overleveringswet.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB;
HEFT OPde (geschorste) overleveringsdetentie van opgeëiste persoon.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 8 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4487.