ECLI:NL:RBAMS:2025:7956

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
13/124883-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot zware mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 16 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 februari 2024, waarbij de verdachte, na een discussie over geld, een mes heeft gepakt en de aangever in de linkerarm heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard, hoewel niet kon worden bewezen dat zij vol opzet had om dit letsel te veroorzaken. De rechtbank heeft de verdediging, die een beroep deed op noodweer, niet gevolgd, omdat de omstandigheden niet aannemelijk zijn gemaakt. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 4 maanden en een taakstraf van 80 uren geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en een taakstraf van 60 uren opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar recente moederschap. De rechtbank heeft de op te leggen straffen gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/124883-24
Datum uitspraak: 16 oktober 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1994,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W. van Veen, en van wat de raadsman van verdachte, mr. A. Çatbas, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 17 februari 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] , met een mes, althans een scherp voorwerp, in de (linker)arm, althans in het lichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 17 februari 2024 te [plaats] een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp voorwerp, in de (linker)arm, althans in het lichaam, te steken/snijden.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling kan worden bewezen. De officier van justitie heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de telefoon van verdachte niet onrechtmatig is onderzocht en dat dus geen sprake is van een vormverzuim, zoals de raadsman heeft gesteld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder verdachte in beslag genomen telefoon. Dit is een onherstelbaar vormverzuim dat volgens de verdediging dient te leiden tot bewijsuitsluiting.
De raadsman heeft verder geen verweren gevoerd met betrekking tot het bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank overweegt op grond van deze bewijsmiddelen als volgt.
[slachtoffer] (hierna: aangever) en verdachte hadden op 17 februari 2024 in de woning waar verdachte verbleef een discussie over geld dat aangever volgens verdachte van haar had gestolen. Verdachte is op enig moment naar de keuken gegaan, heeft een mes met een lengte van ongeveer 30 centimeter gepakt en is weer naar de kamer gegaan waar aangever zat. Vervolgens heeft zij met een mes in de linkerarm van aangever gestoken of gesneden. Dit heeft bij aangever een diepe verwonding veroorzaakt, die gehecht moest worden.
Er kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte zogenoemd vol opzet had op zwaar lichamelijk letsel van aangever, in de zin dat zij dit wilde veroorzaken. Er kan wel worden vastgesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. In de arm bevinden zich onder andere spieren, pezen, zenuwen, aders en slagaders. Beschadiging daarvan kan leiden tot zodanig letsel dat langdurig herstel is vereist of tot blijvende verminderde validiteit. Daarnaast kan de beschadiging van de huid op die plek leiden tot ontsierende blijvende littekens. Gelet hierop is er bij het met kracht steken of snijden met een groot mes in de arm, zoals in deze zaak, sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De gedraging van verdachte kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm bovendien worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het niet anders kan zijn dan dat zij de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht daarom de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling bewezen.
Rechtmatigheidsverweer
De rechtbank heeft de bevindingen uit het onderzoek naar de telefoon van verdachte niet gebruikt voor het bewijs. De rechtbank zal daarom niet ingaan op het verweer van de raadsman, dat de resultaten uit dit onderzoek vanwege een vormverzuim zouden moeten worden uitgesloten van het bewijs.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 17 februari 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] , met een mes, in de linkerarm, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

5.De strafbaarheid van het feit en verdachte

Ten behoeve van een overzichtelijke bespreking van verweren, bespreekt de rechtbank hier zowel het verweer dat ziet op de strafbaarheid van het feit als de verweren die zien op de strafbaarheid van verdachte.
5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van noodweer. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij met aangever een discussie had over geld dat hij gestolen zou hebben. Zij heeft op enig moment in de keuken een mes gepakt en is daarmee terug gegaan naar de kamer waar aangever was. In de kamer zou aangever haar met beide handen bij haar keel hebben gepakt. Verdachte en aangever begonnen te duwen en te trekken, waarna verdachte aangever in zijn arm heeft gesneden. Uit het dossier volgt dat verdachte een sekswerker is en dat aangever geld inhield van haar winst. Dat verdachte uiteindelijk geld heeft overgemaakt vanaf de rekening van aangever, zou een aanwijzing kunnen zijn dat aangever boos is geworden op verdachte en dat hij haar heeft aangevallen. Tegen deze aanval mocht verdachte zich verweren. Subsidiair stelt de verdediging dat sprake is van noodweerexces, omdat verdachte te ver is gegaan in haar verdediging.
5.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweer(exces-) scenario van de verdediging niet aannemelijk is geworden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het bestaan van de door de verdediging geschetste noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Verdachte heeft onderling afwijkende en inhoudelijk summiere verklaringen afgelegd. Bij het verhoor in het kader van de voorgeleiding bij de hulpofficier van justitie heeft verdachte bijvoorbeeld verklaard dat aangever zichzelf zou hebben gesneden, maar bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat aangever haar bij haar keel zou hebben gepakt, waarna zij hem heeft gesneden. De berichten die verdachte na het ten laste gelegde aan aangever heeft gestuurd, bieden geen aanknopingspunten voor het bestaan van de geschetste noodweersituatie. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat de feitelijke toedracht, zoals die door de verdediging is geschetst, niet aannemelijk is geworden, wordt het beroep op noodweer verworpen. Gelet hierop kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen.
Conclusie m.b.t. de strafbaarheid
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is mede gezien het voorgaande niet aannemelijk geworden en er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Het bewezen geachte feit en de verdachte zijn dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 80 uren, met aftrek van voorarrest. Bij de eis is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om er rekening mee te houden dat verdachte slachtoffer is van mensenhandel, dat zij onlangs moeder is geworden van een dochter en inmiddels haar leven op de rit heeft. De raadsman heeft verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, eventueel aangevuld met een taakstraf. De raadsman verzoekt de rechtbank om in dat geval een lagere taakstraf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist, aangezien verdachte als enige de zorg draagt voor haar dochter.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een geweldsdelict, namelijk een poging tot zware mishandeling, door het slachtoffer met een mes in zijn arm te steken/snijden. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte bij het slachtoffer letsel veroorzaakt en zijn lichamelijke integriteit geschonden. Dit is een zeer ernstig feit, dat bovendien nog veel meer letsel bij het slachtoffer had kunnen veroorzaken.
Persoon van verdachte
Uit het dossier en hetgeen de raadsman van verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, blijkt dat verdachte ongeveer vier maanden geleden een dochter heeft gekregen en als enige de zorg voor haar draagt. De rechtbank houdt hier rekening mee bij het bepalen van de straf.
Strafmaat
De rechtbank heeft bij de straftoemeting ten slotte acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen. Het oriëntatiepunt voor zo’n feit is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden. De rechtbank houdt echter rekening met de omstandigheid dat geen sprake is van een voltooid misdrijf en dat het slachtoffer niet daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank acht gelet op al het bovenstaande een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, geheel voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uur, met aftrek van voorarrest, passend.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
30 (dertig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. C.J.M. in ’t Veld-Vernooij en B.J. Blok, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2025.