ECLI:NL:RBAMS:2025:8140

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
757495
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over vertragingskosten en proceskosten in aannemingsovereenkomst tussen Lödige Benelux B.V. en Gemeente Amsterdam

In deze zaak vordert Lödige Benelux B.V. (hierna: Lödige) van de Gemeente Amsterdam (hierna: de gemeente) een schadevergoeding van ruim 2 miljoen euro wegens vertragingskosten die zijn ontstaan bij de realisatie van een volautomatische autoberging. De oorspronkelijke opleverdatum was in december 2021, maar de oplevering vond pas medio 2023 plaats. De partijen hebben een niet-bindend adviseur ingeschakeld, Berenschot, om de oorzaken van de vertraging en de kostenvergoeding te beoordelen. De gemeente betwist de aansprakelijkheid en heeft tegenvorderingen ingesteld van bijna 600.000 euro. De rechtbank oordeelt dat het rapport van Berenschot onvoldoende onderbouwing biedt voor de vordering van Lödige en wijst zowel de vordering van Lödige als de tegenvorderingen van de gemeente af. De rechtbank concludeert dat de gemeente verantwoordelijk is voor een deel van de vertraging, maar dat Lödige haar vordering niet voldoende heeft onderbouwd. De proceskosten worden toegewezen aan de gemeente, die in reconventie ook in het ongelijk wordt gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/757495 / HA ZA 24-1103
Vonnis van 22 oktober 2025
in de zaak van
LÖDIGE BENELUX B.V.,
gevestigd in 's-Hertogenbosch,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: Lödige,
advocaat: mr. D.G. Lasschuit,
tegen
GEMEENTE AMSTERDAM,
gevestigd in Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
De zaak in het kort
Lödige heeft voor de gemeente een volautomatische autoberging (VAB) gerealiseerd. De oorspronkelijke opleverdatum was december 2021. De VAB is medio 2023 opgeleverd. Partijen hebben gediscussieerd over de oorzaken van de vertraging en over de kostenvergoeding die Lödige daarvoor zou moeten ontvangen. Daarom hebben zij Berenschot gevraagd voor een niet-bindend advies. Lödige vordert op grond van het uitgebrachte rapport van Berenschot ruim 2 miljoen euro vertragingskosten. De gemeente kan zich niet vinden in het rapport. In de procedure stelt de gemeente zich op het standpunt dat Lödige helemaal geen recht heeft op vergoeding van vertragingskosten. De gemeente heeft ook voor een totaal van bijna € 600.000,00 tegenvorderingen ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het rapport van Berenschot onvoldoende is voor onderbouwing van de vordering van Lödige. De rechtbank wijst de vordering van Lödige af en de tegenvorderingen van de gemeente ook.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 oktober 2024, met producties 1 t/m 11,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties 1 t/m 19,
- het tussenvonnis van 26 maart 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 12 t/m 48,
- de akten overlegging productie 49 t/m 56 en 57 van Lödige,
- de akten overlegging producties 20 t/m 22 en 23, tevens eiswijziging van de gemeente,
- de mondelinge behandeling van 9 september 2025, waarvan een verkort proces-verbaal is opgemaakt en de zittingsaantekeningen in het dossier zitten.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 12 februari 2020 sluiten Lödige en de gemeente een aannemingsovereenkomst voor de realisatie van de VAB (hierna: de Basisovereenkomst). Op de Basisovereenkomst zijn de UAV-GC 2005 van toepassing. Partijen komen overeen dat de VAB op 21 december 2021 wordt opgeleverd.
2.2.
De VAB is onderdeel van het project [naam project] . Dit project is door de gemeente opgedeeld in de Basisovereenkomst en een overeenkomst met [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) voor de overige werkzaamheden, waaronder de bouw van 3 lifthuisjes, de maaiveldinrichting, nutsvoorzieningen, het noodtrappenhuis, de installaties voor ventilatie en brandbestrijding en de gebouwgebonden installaties voor de VAB.
2.3.
Op 9 april 2020 bespreken de gemeente en Lödige dat het voor de voortgang van het project van belang is dat er een besluit worden genomen over het toe te passen brandpreventiesysteem, in verband met het stallen van elektrische auto’s.
2.4.
Op 17 juni 2020 laat de gemeente Lödige weten dat voor de staalinkoop een no-gobeslissing is genomen omdat de gemeenteraad nog moet beslissen over het verstrekken van aanvullende budgetten voor het brandpreventiesysteem. Daarop pauzeert de gemeente de realisatie van de VAB.
2.5.
Op 4 december 2020 laat de gemeente aan Lödige weten dat de gemeenteraad het aanvullend budget heeft goedgekeurd, dat het staal kan worden ingekocht en dat de realisatie van de VAB kan worden voortgezet.
2.6.
Op 14 december 2020 sluiten de gemeente, [bedrijf] en Lödige een coördinatieovereenkomst.
2.7.
Op 21 januari 2021 stuurt Lödige een verzoek tot wijziging (hierna: VTW) voor de vertragingskosten (VTW14) voor betaling van € 178.200,00. Daarin is vermeld:

Na de beslissing om EV(elektrische voortuigen, toevoeging rechtbank)
laden te implementeren en de daaruit volgende onderzoeken noodzakelijk voor het uitwerken van de brand bestrijding maatregelen, is het project door OG on hold gezet. Vaste Lödige kosten per maand vertraging zijn € 50.000,- , zoals direct bij het constateren van de vertaging is opgegeven. Inmiddels is de vertraging opgelopen tot 7 maanden, dit zou betekenen dat Lödige recht heeft op € 350.000,--. Voor deze eerste vertraging is overeengekomen dat € 178.200,-- in rekening wordt gebracht. Niet aflatende dat voor eventueel een volgende vertraging , niet veroorzaakt door Lödige of haar onderaannemers, nog steeds het maandbedrag van €50.000,-- van toepassing is.
2.8.
In januari 2021 meldt de gemeente aan Lödige dat het besluit over het toekennen van de claim in VTW14 aan het eind van het project genomen wordt, zodat alle vertragingen in het project daarin kunnen worden meegenomen.
2.9.
Op 22 januari 2021 stuurt de gemeente een verzoek tot wijziging (VTW16) aan Lödige waarin is vermeld:

Lödige is gevraagd om de project coordinatie over te nemen van [bedrijf] , hiervoor is een maximaal aantal uren afgesproken. Deze maximaal aantal uren is gebaseerd op de planning zoals ingediend in december 2020.
Voor VTW16 betaalt de gemeente € 136.215,00 aan Lödige.
2.10.
Op 23 september 2021 verzoekt de gemeente Lödige het transport vanaf 1 oktober 2021 op een andere manier te laten uitvoeren door de nieuwe regels voor het rijden met zware lasten door de binnenstad (Zone Zwaar Verkeer).
2.11.
Op 6 juli 2022 dient Lödige een verzoek tot wijziging in (VTW22) voor betaling van € 461.335,98 als gevolg van hogere transportkosten door de regels Zone Zwaar Verkeer.
2.12.
Op 12 juli 2022 stemt de gemeente in met VTW22 en gaat over tot betaling.
2.13.
Op 14 december 2022 brengt Kodos in opdracht van de gemeente een rapport uit over de kosten voor de totale vertraging, die toen was opgelopen tot 14,1 maanden. Kodos concludeert dat een kostenvergoeding voor Lödige van € 308.764,00 inclusief indexering uitlegbaar is.
2.14.
Op 3 juni 2023 meldt Lödige de VAB gereed, waarna de gemeente op 8 juni 2023 een opname uitvoert.
2.15.
Op 8 juni 2023 laat de gemeente aan Lödige weten de VAB niet te aanvaarden omdat de brandveiligheidsinstallatie niet is gekeurd.
2.16.
Op 7 juli 2023 aanvaardt de gemeente de VAB en deze wordt op 14 augustus 2023 in gebruik genomen.
2.17.
Op 23 augustus 2023 schakelen Lödige en de gemeente Berenschot in voor een niet-bindend advies over de vertragingskosten. Partijen vragen Berenschot de volgende vragen te beantwoorden:
- welk deel van de vertraging is te wijten aan de gemeente en welk deel aan Lödige?
- welke kostenvergoeding is de gemeente aan Lödige verschuldigd vanwege de vertraging?
- wat is de hoogte van de kostenvergoeding die vergoed zou moeten worden aan Lödige en die in voldoende mate onderbouwd/aangetoond is om tot betaling over te gaan?
2.18.
Op 14 juni 2024 brengt Berenschot haar concept rapportage uit. De gemeente stuurt op 18 juni 2024 het rapport met opmerkingen terug. Op 23 augustus 2024 stuurt Berenschot haar definitieve rapport aan partijen. De gemeente stuurt op 27 augustus 2024 opnieuw haar opmerkingen op het rapport.
2.19.
Op 30 augustus 2024 brengt Berenschot nogmaals de definitieve versie van haar rapport uit en licht dit toe. Berenschot concludeert dat van de totale vertraging 70,5 weken zijn toe te rekenen aan de gemeente en 5 weken aan Lödige. Dit resulteert in een kostenvergoeding van € 1.377.048,87 die de gemeente moet betalen aan Lödige.
2.20.
Op 2 september 2024 verzoekt Lödige om een prestatieverklaring voor de vertragingskosten van € 2.132.773,29. Dit bedrag is opgebouwd uit de door Berenschot berekende kostenvergoeding van € 1.377.048,87, vermeerderd met indexering en btw.
2.21.
Op 9 september 2024 wijst de gemeente de prestatieverklaring af.

3.Het geschil

In conventie:

3.1.
Lödige vordert, na vermindering van eis, dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de gemeente veroordeelt tot betaling van € 2.132.773,29 inclusief indexering en btw voor vertragingskosten, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
3.2.
De gemeente voert verweer en wil dat de vordering van Lödige wordt afgewezen, met veroordeling van Lödige in proceskosten, met wettelijke rente.
In reconventie:
3.3.
De gemeente vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
- Lödige veroordeelt tot betaling van € 5.718,50 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente,
- de overeenkomst tussen partijen aangeduid met VTW22 vernietigt;
- Lödige veroordeelt tot betaling van € 461.335,98 op grond van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking, vermeerderd met wettelijke handelsrente;
- de overeenkomst tussen de gemeente en Lödige voor de VAB, voor zover deze ziet op VTW16, ontbindt;
- Lödige veroordeelt tot betaling van € 136.215,00, vermeerderd met wettelijke rente als gevolg van de ontbinding;
- Lödige veroordeelt in de proceskosten, met wettelijke rente.
3.4.
Lödige betwist de reconventionele vorderingen en wil dat die worden afgewezen, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, verder ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie:
Moest Lödige bij haar verzoeken om een kostenvergoeding aan voorwaarden voldoen?
4.1.
De gemeente heeft zich voor het eerst in de procedure op het standpunt gesteld dat de aanspraak van Lödige op vergoeding van vertragingskosten is komen te vervallen. Volgens de gemeente had Lödige namelijk bij het verzoek om een kostenvergoeding moeten voldoen aan §44 lid 2 en lid 5 UAV-GC 2005. Dat heeft Lödige niet gedaan.
4.2.
Tijdens de zitting heeft de gemeente nog verzocht om een nadere akte over dit onderwerp te mogen nemen. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding omdat het debat over dit onderwerp in de stukken en op de zitting voldoende is gevoerd.
4.3. §44
lid 2 UAV-GC 2005 bepaalt dat een verzoek om kostenvergoeding met bekwame spoed schriftelijk en gemotiveerd moet worden gemeld aan de opdrachtgever. Deze melding moet, op grond van §44 lid 5 UAV-GC 2005, met een beschrijving van de directe en indirecte kosten en een redelijke opslag voor de algemene kosten, winst en risico. Daarnaast vermeldt de opdrachtnemer de gevolgen voor de planning en de opleverdatum.
4.4.
Vast staat dat partijen voor de afwikkeling van de kostenvergoeding een afwijkende afspraak hebben gemaakt. De gemeente heeft immers begin 2021 na de door Lödige ingediende VTW14 laten weten hierop bij het einde van het project te beslissen en daarin ook verdere vertragingen mee te nemen. Tijdens de zitting heeft de gemeente gezegd dit te hebben gedaan om de vertraging van het project niet verder te laten oplopen. Daarmee is de afwikkeling van de vertragingskosten dus opgeschoven. Dit wijkt af van de systematiek van §44 lid 2 en lid 5 UAV-GC 2005.
4.5.
De volgende vraag is hoe deze afwijkende afspraak moet worden uitgelegd. Volgens de gemeente geldt nog steeds dat Lödige voor haar aanspraak op vertragingskosten steeds
1) de oorzaak van de vertraging, 2) de gevolgen voor het kritieke pad, 3) de verantwoordelijkheid voor de vertraging en 4) de financiële consequenties aan de gemeente had moeten melden. Lödige betwist dit. Zij heeft de vertragingen steeds besproken in het technisch overleg en het planningsoverleg en dit werd vastgelegd in e-mails. De financiële gevolgen werden hierbij niet genoemd. Volgens Lödige volstond dit na de mededeling van de gemeente in januari 2021, ook omdat de gemeente niet aan Lödige heeft laten weten dat nog steeds aan voorwaarden moest worden voldaan.
4.6.
De rechtbank beoordeelt de uitleg van de afwijkende afspraak aan de hand van de
Haviltex-maatstaf. Dit houdt in dat bij de uitleg van contractuele bepalingen doorslaggevend is welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen, en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de beoordeling wordt ook meegenomen de wijze waarop partijen zich na de nieuwe afspraak hebben gedragen.
4.7.
Vastgesteld is dat in januari 2021 naar aanleiding van VTW14 de afwikkeling van de vertragingskosten naar voren is geschoven doordat de gemeente heeft gemeld dat zij daarover bij het einde van het project zou beslissen met inbegrip van verdere vertragingen. Als VTW14 niet voldeed aan de voorwaarden van §44 lid 2 en lid 5 UAV-GC 2005 valt niet in te zien waarom de gemeente de afwikkeling daarvan naar voren heeft geschoven, in plaats van meteen te laten weten dat het verzoek niet aan de voorwaarden voldeed. Ook heeft de gemeente in reactie op de vertragingen die daarna door Lödige werden gemeld niet laten weten dat die meldingen onvoldoende waren omdat die niet voldeden aan die
4 voorwaarden. Uit niets blijkt dat de manier waarop Lödige melding maakte van de vertragingskosten voor de gemeente onvoldoende was voor haar aanspraak. Daaruit leidt de rechtbank af dat partijen met de nadere afspraak kennelijk zijn afgeweken van de voorwaarden van §44 lid 2 en lid 5 UAV-GC 2005.
4.8.
Dit betekent dat het verweer van de gemeente dat Lödige geen aanspraak kan maken op vergoeding van vertragingskosten omdat niet zij niet heeft voldaan aan §44 lid 2 en lid
5 UAV-GC 2005 of aan de gestelde 4 voorwaarden niet slaagt.
Is de gemeente verantwoordelijk voor de vertraging van 70,5 weken?
4.9.
De grondslag van de aansprakelijkheid van de gemeente is volgens Lödige gelegen in §44 lid 1 onder c UAV-GC 2005 (onvoorziene omstandigheden). De gemeente betwist niet dat de omstandigheid dat zij de staalinkoop in juni 2020 on hold heeft gezet een omstandigheid vormt die voor haar rekening komt. Zij betwist echter dat de volledige periode van 7 maanden voor haar rekening komt, onder andere omdat Lödige in de tussentijd andere werkzaamheden wel heeft kunnen voortzetten. De gemeente erkent ook dat enkele andere omstandigheden voor haar rekening komen, te weten het gasdicht maken van de parkeerkelder, wateroverlast tijdens de werkzaamheden, diverse aspecten ten aanzien van de lifthuisjes en luchtkwaliteit in de parkeerkelder. Het is volgens de gemeente echter onduidelijk welke vertraging hierdoor is veroorzaakt. Wat betreft deze en de overige vertragingen voert de gemeente onder andere aan dat deze overlappen met alle VTW’s die de gemeente al heeft betaald tijdens de realisatie van de VAB. De conclusie van de gemeente is dat de vertraging in zijn geheel voor rekening van Lödige moet blijven.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente in ieder geval verantwoordelijk is voor de 7 maanden vertraging (31,4 weken) na het pauzeren van de realisatie van de VAB. Eerst in de procedure heeft de gemeente aangevoerd dat de no-gobeslissing voor de staalinkoop weliswaar invloed heeft gehad op de planning van Lödige, maar dat onduidelijk is hoe deze beslissing zich verhield tot het kritieke pad en hoeveel vertraging dit tot gevolg heeft gehad. Daarbij heeft de gemeente ook nu pas aangevoerd dat Lödige gedurende die periode zoveel andere werkzaamheden wél heeft kunnen doen dat er in feite géén vertraging is opgetreden. Volgens de gemeente zijn alle eerdere besprekingen en pogingen om tot een financiële afwikkeling van de vertraging te komen slechts uit coulance geweest en had Lödige moeten begrijpen dat deze coulante houding zou worden losgelaten als partijen er niet gezamenlijk uit zouden komen. Daar gaat de rechtbank niet in mee. Uit de correspondentie tussen partijen en het commentaar van de gemeente op het rapport van Berenschot volgt dat partijen het erover eens waren dat de eerste 7 maanden vertraging voor rekening van de gemeente zouden komen en dat die vertraging 31,4 weken heeft geduurd. Partijen hebben na januari 2021 ook niet meer gediscussieerd over de vraag aan wie de vertraging van de eerste 7 maanden is toe te rekenen, het ging alleen om de hoogte van de kostenvergoeding die hiervoor moest worden betaald. Vanaf het moment dat partijen het onderwerp van de vertragingskosten weer op de agenda hebben gezet, hebben Lödige en de gemeente samen geprobeerd de vertragingskosten te berekenen. Omdat zij hier niet uitkwamen, heeft de gemeente zelf Kodos hiervoor ingeschakeld. Niet aannemelijk is dat de gemeente dit zou hebben gedaan als zij van mening was dat zij in het geheel niet verantwoordelijk was voor de vertraging in de eerste 7 maanden, die in verhouding ook het grootste deel van de totale vertraging is. De conclusie is dus dat is komen vast te staan dat de gemeente verantwoordelijk is voor de eerste vertraging van 7 maanden (31,4 weken).
Heeft Lödige de overige vertraging en kostenvergoeding voldoende onderbouwd?
4.11.
De overige vertraging als gevolg van andere oorzaken heeft Lödige onderbouwd met het rapport van Berenschot. Ook de hoogte van de kostenvergoeding als gevolg van de vertragingen heeft Lödige onderbouwd met het rapport van Berenschot. Het rapport is opgesteld in opdracht van beide partijen gezamenlijk door een partij die door hen beiden als deskundig werd beschouwd. Dat maakt echter niet dat het tussen partijen bindend is. Het heeft vrije bewijskracht. In dit geval is het rapport naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd, om de conclusies van Berenschot over te kunnen nemen.
4.12.
In dat verband is ten eerste van belang dat Berenschot op diverse plekken meldt dat de gemeente periodes van vertraging (anders dan de vertraging in de eerste 7 maanden) erkent. In haar opmerkingen op het rapport heeft de gemeente dat betwist. Berenschot heeft daarna niet toegelicht waarop zij die erkenningen baseert. Het rapport maakt dus niet inzichtelijk waaruit blijkt dat de gemeente verantwoordelijk is voor die vertragingsperiodes. Ten tweede ontbreekt een dragende onderbouwing van de door Berenschot getrokken conclusies. Berenschot verdeelt de vertragingen in algemene periodes, maar maakt niet duidelijk hoe die vertragingen zich verhouden tot het gehele project en het kritieke pad. Ten derde geldt dat de financiële onderbouwing van Berenschot niet transparant is. Zo is hiervoor gebruik gemaakt van interne calculaties van Lödige die alleen Berenschot heeft ingezien, waarbij Berenschot heeft volstaan met de enkele opmerking zij die heeft gecontroleerd en nagerekend. Deze gegevens zijn niet aan de gemeente ter beschikking gesteld. Daarmee heeft Berenschot het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
4.13.
Het rapport is dus niet transparant, inzichtelijk en controleerbaar, ook niet voor de rechtbank, en bij de totstandkoming is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Dit betekent dat de rechtbank de conclusies van het rapport niet kan overnemen. Lödige heeft haar vordering ook niet op een andere manier voldoende onderbouwd. Lödige heeft in een later stadium van de procedure nog stukken ingediend, maar zonder verdere toelichting is niet duidelijk wat de vertraging is, aan wie dit te wijten is en welke kosten hiermee gemoeid zijn. Bij die stand van zaken ziet de rechtbank ook geen aanleiding om Lödige de gelegenheid te geven nadere stukken (zoals bijvoorbeeld de interne calculaties) over te leggen. Als Lödige die stukken had willen overleggen, had zij dat naar aanleiding van het commentaar van de gemeente op het rapport of naar aanleiding van de conclusie van antwoord al kunnen en moeten doen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding Berenschot nader te bevragen of een andere deskundige te benoemen. Met het rapport en de later in de procedure ingediende stukken heeft Lödige niet, ook niet in grote lijnen, inzichtelijk gemaakt waar vertraging op ziet, dat die vertraging is toe te rekenen aan de gemeente en wat de hiermee gemoeide kosten zijn. De rechtbank heeft dus onvoldoende handvatten voor het (nader) bevragen van Berenschot of een andere deskundige.
Conclusie in conventie
4.14.
De conclusie is dus dat Lödige haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering van Lödige wordt afgewezen.
4.15.
Lödige is in conventie in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van de gemeente betalen. De proceskosten van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 9.825,00
- salaris gemachtigde € 8.714,00 (tarief VII (€ 4.357,00) x 2)
- nakosten € 178,00 (plus de kosten van betekening zoals
vermeld in de beslissing)
Totaal € 18.717,00
4.16.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als vermeld in de beslissing.
Ten overvloede: indexering van 28,39%, geen btw, geen handelsrente
4.17.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. Mogelijk zijn de beslissingen van de rechtbank over het beroep op §44 lid 2 en lid 5 UAV-GC 2005 en over de vertraging van 31,4 weken voor partijen aanleiding om alsnog te proberen de hoogte van de vertragingskosten samen te begroten. In dat verband ziet de rechtbank nog aanleiding in te gaan op de hoogte van de indexering, de btw en de handelsrente.
4.18.
De gemeente heeft voor het eerst in de procedure de indexering betwist. Uit de door Lödige overgelegde correspondentie volgt evenwel dat partijen op dit punt overeenstemming hebben bereikt over een percentage van 28,39%. Lödige heeft erkend dat btw slechts verschuldigd is wanneer de kostenvergoeding door middel van een factuur in rekening wordt gebracht. Wanneer de kostenvergoeding wordt gezien als schadevergoeding, is daarover geen btw verschuldigd. Dat geen handelsrente, maar gewone wettelijke rente is verschuldigd, is door Lödige erkend, zij heeft op dit punt haar eis ter zitting verminderd.
In reconventie:
Is Lödige verantwoordelijk voor de vertraging van 3 juni tot 7 juli 2023?
4.19.
De gemeente vordert schadevergoeding van € 5.718,50 voor vertraging in de oplevering. De gemeente heeft voor de opleverdatum termijnsverlenging verleend tot 3 juni 2023. De gemeente heeft op 8 juni 2023 de oplevering geweigerd omdat de brandveiligheidsinstallatie niet was gekeurd. Volgens de gemeente was Lödige hiervoor verantwoordelijk. De VAB is door de gemeente pas op 7 juli 2023 aanvaard. Pas op dat moment heeft dus oplevering plaatsgevonden, waardoor de projectorganisatie van de gemeente langer heeft moeten doorwerken.
4.20.
Lödige betwist dat de vertraging aan haar te wijten is. Lödige heeft de VAB op 3 juni 2023 gereed gemeld voor oplevering. Lödige heeft aangevoerd dat niet zij verantwoordelijk was voor de keuring van de brandveiligheidsinstallatie, maar de gemeente zelf. Die was immers verantwoordelijk voor het uitgangspuntendocument (hierna: UPD). De gemeente heeft daartegen ingebracht dat zij weliswaar oorspronkelijk UPD-verantwoordelijke was, maar dat in een later stadium [naam] , een onderaannemer van Lödige, verantwoordelijk was gemaakt. De rechtbank gaat hierin niet mee. Dat [naam] , en daarmee Lödige, UPD-verantwoordelijke was geworden blijkt namelijk niet uit het in dit verband door de gemeente overgelegde VISI-bericht. Daarin staat namelijk slechts dat een slow whoop in de lifthuisjes wordt geplaatst, waarbij is gevoegd een offerte van [naam] , gericht aan [bedrijf] . Daarmee is onvoldoende komen vast te staan dat Lödige UPD-verantwoordelijke was geworden.
4.21.
Dit betekent dat de gemeente op 3 juni 2023 geen reden had voor weigering van de oplevering van de VAB. De vordering tot betaling van schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
Heeft de gemeente gedwaald bij het aangaan van VTW22? Is Lödige ongerechtvaardigd verrijkt?
4.22.
De gemeente vordert vernietiging van VTW22 voor de hogere transportkosten door de regels Zone Zwaar Verkeer. De gemeente stelt dat zij heeft gedwaald toen zij VTW22 accepteerde. Het door de gemeente voor VTW22 aan Lödige betaalde bedrag van € 461.335,98 is daarmee onverschuldigd betaald en zij vordert (terug)betaling daarvan. De gemeente stelt dat de door Lödige bij VTW22 in rekening gebrachte kosten voor de hubs, en daarmee de kosten voor opslag/overslag locatie, handling, extra vrachtwagenkosten en extra hijs/kraankosten, al onderdeel waren van de Basisovereenkomst. Lödige had dit op grond van §14 lid 4 UAV-GC 2005 bij de gemeente moeten melden. Als zij dat had gedaan, had de gemeente VTW22 niet geaccepteerd. Als geen sprake zou zijn van dwaling, vindt de gemeente dat Lödige ongerechtvaardigd is verrijkt door niet te melden dat de gemeente al voor de bij VTW22 in rekening gebrachte kosten had betaald.
4.23.
Lödige betwist dat de bij VTW22 in rekening gebrachte kosten onderdeel waren van de Basisovereenkomst. Lödige heeft erop gewezen dat zij in haar aanbieding heeft opgenomen dat op een hub buiten de stad de dieseltrekker zou worden vervangen door een elektrische trekker van 18 meter of een elektrische combinatie van dezelfde omvang, waarbij het transport bij de parkeerkelder zou worden uitgevoerd met een elektrische kraan, voor zover dat mogelijk was. Met de nieuwe regelgeving voor de Zone Zwaar Verkeer per 1 oktober 2021 veranderde dit omdat op grond van die regels 18 meter combinaties met een maximaal laadvermogen van 45 ton niet langer waren toegestaan en moesten worden vervangen door combinaties met een maximale lengte van 10 meter en een maximaal laadvermogen van 30 ton. Omdat de gemeente zich op het rechtsgevolg beroept, is het aan haar om te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te onderbouwen dat de kosten voor de hubs al onder de Basisovereenkomst vielen. Die nadere onderbouwing was te meer nodig, omdat de gemeente zelf Lödige heeft gewezen op de aanpassing van de regels voor de Zone Zwaar Verkeer per 1 oktober 2021 en haar heeft gevraagd de hiermee gemoeide kosten in rekening te brengen. De gemeente heeft daarna op VTW22 ook haar akkoord gegeven. Omdat de gemeente haar stellingen in reactie op de betwisting van Lödige onvoldoende heeft onderbouwd, slaagt het beroep op dwaling niet. VTW22 wordt dus niet vernietigd en het bedrag van € 461.335,98 is niet onverschuldigd betaald.
4.24.
Ook oordeelt de rechtbank dat geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking. Voor toepassing van artikel 6:212 BW is vereist dat er sprake is van een voordeel aan de kant van Lödige en nadeel aan de kant van de gemeente dat dit voordeel zonder redelijke grond is verkregen. Die laatste voorwaarde, het ontbreken van een redelijke grond, doet zich in dit geval niet voor. Er was namelijk wel een redelijke grond voor betaling, namelijk VTW22, zoals hiervoor is vastgesteld. De vordering tot betaling van € 461.335,98 wordt dus afgewezen.
Moet de coördinatieovereenkomst worden ontbonden en moet Lödige € 136.215,00 terugbetalen?
4.25.
De gemeente stelt zich op het standpunt dat Lödige tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten coördinatieovereenkomst en VTW16. Op grond daarvan was Lödige volgens de gemeente verplicht om niet alleen de coördinatie van het werk aan de VAB zelf, maar ook van de werkzaamheden op het maaiveld te doen. Met name in die laatste fase is Lödige volgens de gemeente tekortgeschoten, waardoor veel vertraging is ontstaan. De gemeente vordert ontbinding van de coördinatieovereenkomst en VTW16 en € 136.125,00 aan ongedaanmakingsverbintenis. Lödige betwist dat op haar een coördinatieverplichting rustte van de omvang zoals de gemeente die stelt en zij betwist ook dat sprake is van verzuim. De gemeente heeft haar nooit aangesproken op de gestelde tekortkoming in de nakoming van de coördinatieovereenkomst. Volgens de gemeente was het niet nodig om te waarschuwen, omdat nakoming al direct blijvend onmogelijk was geworden toen Lödige de planning van [bedrijf] had losgelaten.
4.26.
De bevoegdheid tot ontbinding ontstaat op grond van artikel 6:265 BW pas als Lödige in verzuim is. Omdat de gemeente zich beroept op het rechtsgevolg (ontbinding), is het aan haar om te stellen dat Lödige in verzuim is. De enkele stelling dat het verzuim is ingetreden omdat nakoming blijvend onmogelijk was geworden, is daarvoor onvoldoende. De gestelde coördinatieverbintenis is immers een doorlopende verbintenis. Ook als de rechtbank ervan uitgaat dat die verbintenis op Lödige rustte en dat Lödige de planning van [bedrijf] ten onrechte had losgelaten, is geen sprake van de situatie dat nakoming blijvend onmogelijk is. Lödige had de planning immers nog kunnen bijstellen als zij door de gemeente was gewezen op de gestelde tekortkoming. Omdat de gemeente dat niet heeft gedaan, is geen sprake van verzuim en wordt haar vordering tot ontbinding en betaling van € 136.125,00 afgewezen.
4.27.
Tijdens de zitting heeft de gemeente nog een beroep gedaan op ongerechtvaardigde verrijking voor het geval de coördinatieovereenkomst niet zou worden ontbonden. Zij heeft deze nieuwe grondslag van haar vordering echter onvoldoende feitelijk toegelicht en onderbouwd.
Conclusie in reconventie
4.28.
De conclusie is dat de vorderingen van de gemeente worden afgewezen. De gemeente is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van Lödige betalen. De proceskosten van Lödige worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 7.004,00 (tarief VI (€ 3.502,00) x 2)
- nakosten € 178,00 (plus de kosten van betekening zoals
vermeld in de beslissing)
Totaal € 7.182,00

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie:
5.1.
wijst de vorderingen van Lödige af,
5.2.
veroordeelt Lödige in de proceskosten van de gemeente van € 18.717,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW en de kosten van betekening als Lödige niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie:
5.4.
wijst de vorderingen van de gemeente af,
5.5.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten van de gemeente van € 7.182,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening van € 92,00 als de gemeente niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door mr. N. Noordmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025, door mr. C.M.E. de Koning.