ECLI:NL:RBAMS:2025:8145

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
25/356
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wajong-uitkering; beoordeling arbeidsvermogen en motiveringsgebrek

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2025, in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, staat de afwijzing van de aanvraag van eiser om een Wajong-uitkering centraal. Eiser, geboren in 2003 en lijdend aan de ziekte van Henoch Schonlein met chronische nierschade, heeft op 30 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. De verzekeringsarts in de primaire fase concludeerde dat eiser geen arbeidsvermogen had, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep kwam tot een andere conclusie, wat leidde tot een motiveringsgebrek. De rechtbank oordeelt dat de beslissing op bezwaar in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht van € 53,- en proceskosten van € 1.814,- aan eiser moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. El Haddouchi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Brandt-van Es).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een Wajong [1] -uitkering. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en voert daartoe aan dat hij duurzaam arbeidsongeschikt is. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beslissing op bezwaar in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende is gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had beter en uitgebreider moeten motiveren waarom hij in tegenstelling tot de verzekeringsarts in de primaire fase, is overgegaan tot het aannemen van arbeidsvermogen bij eiser. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2003. Hij heeft de ziekte van Henoch Schonlein, met chronische nierschade bij IgA nefropathie en een partiële nierinsufficiëntie als gevolg. Op 30 maart 2023 heeft eiser een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend bij verweerder waarbij hij heeft verzocht om een Wajong-uitkering.
2.1.
Met het besluit van 11 december 2023 heeft verweerder beslist dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Volgens verweerder heeft eiser nu geen arbeidsvermogen, maar is de verwachting dat hij dit in de toekomst nog wel kan ontwikkelen. Verweerder heeft aan dit besluit rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van respectievelijk 10 december 2023 en 11 december 2023 ten grondslag gelegd. Uit die rapporten blijkt dat er voor eiser nog behandelmogelijkheden zijn.
2.2.
Met het bestreden besluit van 5 december 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van respectievelijk 8 november 2024 en 3 december 2024 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt eveneens tot de conclusie dat eiser niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, maar wijkt daarbij af van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser wel arbeidsvermogen.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] .

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser om een Wajong-uitkering terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij duurzaam niet beschikt over arbeidsvermogen. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene arbeidsvermogen als hij (a) een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, en (d) ten minste vier uur per dag belastbaar is. Op grond van deze bepalingen moet verweerder beoordelen of een betrokkene voldoet aan deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5. In geschil is of eiser arbeidsvermogen heeft, waarbij de discussie zich toespitst op de vraag of eiser vier uur per dag belastbaar is.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van eiser niet deugdelijk is onderbouwd. De discrepantie tussen het oordeel van de verzekeringsartsen in de primaire fase en in bezwaar en beroep vraagt volgens eiser om een nadere motivering. Bovendien is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte uitgegaan van een normale nierfunctie bij eiser en is de conclusie dat eiser vier uur per dag belastbaar is onbegrijpelijk, gelet op zijn vermoeidheidsklachten.
7. De primaire verzekeringsarts [naam 2] is van mening dat eiser op de datum in geding geen arbeidsvermogen heeft. Op pagina 6 van het medisch onderzoeksverslag van 10 december 2023 staat: “Kortom, er is zeker sprake van ontbreken arbeidsvermogen, sinds datum aanvraag in ieder geval. Echter kan dit nog niet als duurzaam gezien worden.” Vervolgens stelt [naam 2] op pagina 7 van dit verslag dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat eiser geheel geen benutbare mogelijkheden heeft. Wel is er, voortvloeiend vanuit het lagere energieniveau, sprake van een ernstig beperkte duurbelastbaarheid. Dit is ook door de behandelaar bevestigd. Op basis van eiser zijn huidige activiteitenpatroon blijkt dat hij niet dagelijks vier, ook niet twee, uur belastbaar is. Hij brengt het grootste deel van de dag op bed door. Op grond van dit criterium heeft hij geen arbeidsvermogen.
7.1.
Aangezien eiser niet is verschenen op het spreekuur met de verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 3] op 19 augustus 2024, kon deze toen geen uitspraak doen over het arbeidsvermogen van eiser. Eiser is vervolgens opgeroepen door [naam 3] en fysiek gezien op het spreekuur van 11 oktober 2024.
7.2.
In het rapport van 8 november 2024 stelt [naam 3] zich in tegenstelling tot [naam 2] op het standpunt dat eiser wel arbeidsvermogen heeft en dat hij tot maximaal vier uur per dag belastbaar is. In het rapport staat: “Ondertussen heeft er meer diagnostiek plaatsgevonden en blijkt dat hij een partiele nierinsufficiëntie heeft. Hiervan kan je zeker vermoeidheidsklachten krijgen, zoals de behandelaar ook aangeeft. (…) Dusdanige vermoeidheid dat je helemaal niks meer kan doen verwacht je ook niet bij dit ziektebeeld. De nefroloog en endocrinoloog beschrijven ook het nut van begeleiding door een psycholoog om betrokkene weer te activeren. Er is in dit geval sprake van een gedragscomponent die niet vanuit ziekte verklaard kan worden. (…) Betrokkene zal maximaal 4 uur per dag belastbaar zijn. Verder is hij aangewezen op werkzaamheden die regelmatig zijn in uren en werktijden. Hij zal ook niet werkzaamheden moeten verrichten die een te grote fysieke of mentale inspanning vragen.”.
8. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het een verzekeringsarts bezwaar en beroep in beginsel vrijstaat om in het kader van een volledige heroverweging in bezwaar een ander standpunt in te nemen dan de arts in de primaire fase. Als de verzekeringsarts bezwaar en beroep minder beperkingen aanneemt dan de primaire verzekeringsarts, moet de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter wel inzichtelijk en deugdelijk motiveren waarom hiertoe wordt overgegaan. [2]
8.1.
Duidelijk is dat er in deze zaak een omslag heeft plaatsgevonden. Waar [naam 2] uitging van zelfs niet twee uur per dag belastbaar en geen arbeidsvermogen, gaat [naam 3] uit van maximaal vier uur per dag belastbaar, met als gevolg dat eiser wel arbeidsvermogen heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gemotiveerd hoe [naam 3] tot zijn standpunt is gekomen. De rechtbank constateert hier een motiveringsgebrek. Zij licht dit als volgt toe.
8.2.
In de medische informatie uit de behandelend sector ziet de rechtbank terug dat er een duidelijk verband wordt aangegeven tussen de medische diagnose en vermoeidheidsklachten. De primaire verzekeringsarts geeft in zijn rapportage ook aan dat de vermoeidheid goed is te verklaren vanuit de chronische nierschade. [naam 3] stelt echter dat een dusdanige vermoeidheid, waardoor je helemaal niks meer kan doen, zoals eiser die ervaart, niet wordt verwacht bij dit ziektebeeld, maar licht vervolgens niet toe waar hij dit op baseert. Ditzelfde geldt voor de maximale urenbelasting van vier uur die hij aanneemt. Het is de rechtbank onduidelijk waar deze urenbelasting op is gebaseerd, zeker ook als wordt gekeken naar het dagverhaal van eiser. [naam 3] concludeert dat sprake is van een gedragscomponent die niet vanuit ziekte verklaard kan worden en lijkt daarbij veel waarde te hechten aan de opmerking van de behandelaar dat eiser er baat bij zou kunnen hebben om een psycholoog te bezoeken en dit op dit moment niet doet. Op basis van de medische stukken en rapportages staat echter helemaal niet vast of er voor wat betreft de vermoeidheidsklachten wel sprake is van een psychische of gedragscomponent. De internist-endocrinoloog sluit het niet uit, maar stelt tegelijkertijd in haar brief van 22 oktober 2024 dat vermoeidheidsklachten bij dit ziektebeeld kunnen voorkomen. Daarbij is opgemerkt dat begeleiding van een psycholoog kan helpen om de draagkracht-draaglast bij dit ziektebeeld te verbeteren, echter het is niet duidelijk of hiermee de vermoeidheidsklachten zullen verbeteren. De rechtbank ziet hierin geen bevestiging van de aanname van [naam 3] dat de vermoeidheidsklachten niet (volledig) zijn toe te schrijven aan het ziektebeeld van eiser en dat kan worden aangenomen dat hij vier uur per dag belastbaar is. Gelet op het voorgaande is de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onbegrijpelijk.
9. Voor het benoemen van een deskundige ziet de rechtbank op dit moment onvoldoende aanleiding. Zij wijst dit verzoek van eiser dan ook af.
10. Om het bovenstaande moet het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het voorgaande.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat een (nadere) medische motivering nodig is.
11.1.
De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken. Deze termijn gaat lopen nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
11.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 5 december 2024;
  • draagt verweerder op binnen zes weken nadat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. de Vos, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. van der Maas, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 oktober 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1469.