ECLI:NL:RBAMS:2025:8303

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
13/038992-25 (zaak A), 13/073589-25 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd) en 13/289222-24 (zaak C, ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doxing, smaad, belediging, bedreiging en opruiing met bijzondere voorwaarden en maatregel 38v (contactverbod)

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan doxing, smaad, belediging, bedreiging en opruiing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 11 december 2024 tot en met 31 december 2024 persoonsgegevens van verschillende personen heeft verspreid met het doel hen vrees aan te jagen. Dit gebeurde via sociale media, waarbij de verdachte grove beschuldigingen uitte en opriep tot actie tegen de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft de meeste feiten bewezen verklaard. De verdachte heeft zijn daden bekend en de rechtbank heeft rekening gehouden met zijn psychische toestand, wat leidde tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van vijf maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd voor twee jaar. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/038992-25 (zaak A), 13/073589-25 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd) en 13/289222-24 (zaak C, ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 4 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 oktober 2025. De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B en C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. Nijkerk en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.G. Peerik, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en de toelichting daarop die zij tijdens het onderzoek op de terechtzitting hebben gegeven. [benadeelde partij 2] heeft daarnaast gebruik gemaakt van zijn spreekrecht.
Verder is mw. M.J.F. de Jong van Reclassering Nederland gehoord als getuige-deskundige.
Het onderzoek ter terechtzitting is op 4 november 2025 gesloten.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
in zaak A:
feit 1:
doxing in de periode 11 december 2024 tot en met 31 december 2024 van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5]
feit 2, primair:
smaad op 11 december 2024 van [naam 2] en [naam 3]
feit 2, subsidiair:
belediging op 11 december 2024 van [naam 2] en [naam 3]
feit 3:
opruiing in de periode van 10 mei 2024 tot en met 24 mei 2024 tegen [naam 6]
feit 4, primair:
smaad in de periode van 5 mei 2024 tot en met 24 mei 2024 van [naam 6]
feit 4, subsidiair:
belediging in de periode van 5 mei 2024 tot en met 24 mei 2024 van [naam 6]
in zaak B
bedreiging in de periode van 5 januari 2025 tot en met 22 januari 2025 van [benadeelde partij 2]
in zaak C
feit 1:
doxing op 17 juli 2024 van [naam 3] , [benadeelde partij 1] , [naam 2] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12]
feit 2, primair:
smaad op 17 juli 2024 van [naam 3] , [benadeelde partij 1] , [naam 2] en [naam 12]
feit 2, subsidiair:
belediging op 17 juli 2024 van [naam 3] , [benadeelde partij 1] , [naam 2] en [naam 12]
feit 3, primair:
smaad op 16 juli 2024 van [naam 3]
feit 3, subsidiair:
belediging op 16 juli 2024 van [naam 3]
feit 4, primair:
smaad in de periode van 10 mei 2024 tot en met 28 mei 2024 van [benadeelde partij 1]
feit 4, subsidiair:
belediging in de periode van 10 mei 2024 tot en met 28 mei 2024 van [benadeelde partij 1]
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Verdachte heeft tussen 10 mei 2024 en 31 december 2024 een groot aantal berichten verspreid op zijn openbare accounts op X en Facebook, waarbij hij mensen heeft beschuldigd van (onder andere) pedofilie en kindermisbruik, corruptie, het zijn van nazi-aanhanger en het meewerken aan genocide. Daarnaast heeft hij van verschillende van deze personen namen, foto’s en adressen online gezet en heeft hij opgeroepen tot een volksgerecht op de Dam in Amsterdam. Ook heeft verdachte zijn huisgenoot bedreigd in een periode in januari 2025. Verdachte bekent dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de in zaak C onder 1 genoemde personen [naam 2] en [naam 11] , omdat zij geen aangifte hebben gedaan en het bij doxing vereiste ‘vrees aanjagen’ daardoor niet kan worden bewezen. Verder heeft de officier van justitie erop gewezen dat partiële niet-ontvankelijkheid moet volgen ten aanzien van de in zaak C onder 2 genoemde smaad en laster (de rechtbank begrijpt: belediging) ten opzichte van [naam 2] , omdat deze hiervan in deze zaak geen aangifte heeft gedaan en er ook geen klacht aanwezig is in het dossier.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van het grootste deel van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het feit dat in zaak A onder 4 primair ten laste is gelegd heeft de raadsman bepleit dat niet voldaan is aan het bepaaldheidsvereiste als bedoeld in artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarnaast stelt de raadsman zich op het standpunt dat bepaalde ten laste gelegde uitlatingen van verdachte worden beschermd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), omdat zij zogeheten ‘
value judgements’ betreffen. Dit betreft onder meer de uitlating ‘Het volk heeft deze criminele psychopaten allang ontmaskerd!’, zoals in zaak A onder 4 ten laste is gelegd.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A, feit 1 en zaak C, feit 1 (doxing)
‘Doxing’ is sinds 1 januari 2024 strafbaar gesteld in artikel 285d Sr. Met de strafbaarstelling van ‘doxing’ wordt de norm gesteld dat het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens van een ander voor intimiderende doeleinden, zoals vrees aan (laten) jagen en/of ernstige overlast aan (laten) doen, onacceptabel is. Het doel van de strafbaarstelling is de persoonlijke vrijheid van (potentiële) slachtoffers beschermen.
Voor strafbaarheid van doxing is vereist dat degene die zich de persoonlijke gegevens verschaft, deze verspreidt of anderszins ter beschikking stelt (hierna samen aan te duiden als: verspreiden). Dat zijn gedragingen die opzet impliceren. Het verspreiden moet zijn gedaan met het oogmerk om een ander vrees aan te jagen, ernstige overlast aan te (laten) doen of ernstig te hinderen in zijn beroepsuitoefening. Aan het oogmerkvereiste, wat de zwaarste opzetvorm is, is voldaan als de verdachte op het moment van die gedraging die bedoeling heeft dan wel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte heeft beseft dat het noodzakelijke gevolg van zijn handeling is, dat het slachtoffer vrees zal worden aangejaagd, ernstige overlast zal worden aangedaan of in de uitoefening van zijn ambt of beroep zal worden gehinderd.
Op basis van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de periode van 11 december 2024 tot en met 31 december 2024 (zaak A, feit 1) en op 17 juli 2024 (zaak C, feit 1) persoonsgegevens, foto’s en in sommige gevallen adressen heeft gedeeld op X en op Facebook, herleidbaar naar de betreffende personen en voorzien van begeleidende berichten. In de berichten staan hele nare teksten over deze personen geschreven met een intimiderend karakter. Zo wordt opgeroepen tot ‘burgerlijke ongehoorzaamheid’, ‘het heft in eigen hand nemen’ en is sprake van een verzoek om ‘deze mensen op een bezoekje aan huis te trakteren’.
Verdachte heeft de feiten bekend. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de berichten heeft geplaatst omdat hij boos en wraakzuchtig was en de drang voelde om zich te vergelden en ‘terug te slaan’, omdat hij van mening was dat deze personen hem pijn hadden gedaan. Het kan niet anders zijn dan dat de verdachte bij het plaatsen van de berichten heeft beseft dat zijn handelen de betrokkenen vrees zou aanjagen en in de uitoefening van hun ambt ernstig zou hinderen. De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat is voldaan aan het oogmerkvereiste ten aanzien van alle in de tenlasteleggingen genoemde personen, dus ook ten aanzien van [naam 2] en [naam 11] .
De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte de in zaak A onder 1 en in zaak C onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen in bijlage II, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte de ten laste gelegde feiten (voor zover de rechtbank dit bewezen zal verklaren) heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
Ten aanzien van zaak A, feit 2 en feit 4 en zaak C, feit 2, feit 3 en feit 4 (smaad(schrift) danwel belediging)
Ontbreken klacht en aangifte
Ten aanzien van de in zaak C feit 2 genoemde [naam 2] geldt dat deze persoon geen aangifte heeft gedaan en er ook geen klacht aanwezig is in het dossier. Het tenlastegelegde betreft echter een klachtdelict. Dit betekent dat het voor vervolging noodzakelijk is dat er een klacht (of aangifte waarin de wens tot vervolging tot uitdrukking komt) in het dossier aanwezig is waaruit de uitdrukkelijke wens voor vervolging kan worden afgeleid. Nu dit ontbreek voor [naam 2] is het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in haar vervolging voor zover het gaat om de vervolging voor smaadschrift danwel belediging van [naam 2] zoals genoemd in zaak C feit 2.
Voor de overige feiten geldt het navolgende.
Smaad(schrift) versus eenvoudige belediging
Smaad(schrift) is een specifieke vorm van belediging en is daarom een zwaarder misdrijf dan eenvoudige belediging. De strafbaarstelling van smaad(schrift) onderscheidt zich van eenvoudige belediging doordat het een verplicht middel tot belediging bevat, in die zin dat bij smaad(schrift) de aanranding van de eer en goede naam van een ander een beschuldiging ten laste van die ander moet inhouden, waarbij die beschuldiging aan het publiek bekend moet zijn gemaakt. De strafbaarstelling van smaad(schrift) beoogt de morele integriteit van de smadelijk beschuldigde met betrekking tot diens publieke reputatie te beschermen.
Anders dan bij smaad(schrift) is voor een veroordeling ter zake van eenvoudige belediging niet vereist dat de uitlating ook een beschuldiging van een feit ('telastlegging van een bepaald feit') inhoudt.
Telastlegging van een bepaald feit
Voor een bewezenverklaring van smaadschrift is daarbij onder meer vereist, dat sprake is van tenlastelegging van een ’bepaald feit’ als bedoeld in artikel 261 Sr. Daarvan is sprake indien verdachte een persoon beschuldigt van een concrete gedraging, en niet als het feit waarvan iemand wordt beschuldigd niet ziet op een concrete gedraging, maar op een eigenschap die hem wordt toegedicht.
Smadelijk karakter
In het algemeen heeft een beschuldiging een smadelijk karakter wanneer het een min of meer concreet omschreven misdrijf of zodanig omschreven feit betreft dat met de positieve moraal strijdt, iemands eer of goede naam wordt aangerand of waarmee iemand publiekelijk in een ongunstig daglicht wordt gesteld.
Ruchtbaarheid geven
Voor een bewezenverklaring van smaadschrift is verder vereist dat vast komt te staan dat de verdachte de kennelijke bedoeling heeft gehad om aan de door hem geuite beschuldiging ruchtbaarheid te geven. Onder ‘ruchtbaarheid geven’ als bedoeld in artikel 261 Sr dient te worden verstaan ‘het ter kennis van het publiek brengen’. Met zodanig 'publiek' is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld.
Conclusie
De rechtbank is - met de raadsman - van oordeel dat bepaalde uitlatingen van verdachte geen omschrijving van een concrete gedraging van de beschuldigde behelzen. Zoals hiervoor toegelicht is er geen sprake van smaadschrift als niet aan die eis wordt voldaan. Verdachte wordt voor zover het gaat over die uitlatingen dus vrijgesproken van het plegen van smaadschrift. Deze uitlatingen kunnen echter wel als eenvoudige belediging worden gekwalificeerd. De betreffende uitlatingen van verdachte zijn op zichzelf zonder meer beledigend van aard.
Wat betreft het door de raadsman genoemde recht op vrijheid van meningsuiting zoals in artikel 10 EVRM voorzien, merkt de rechtbank daarbij het volgende op.
Het recht op vrijheid van meningsuiting mag alleen worden ingeperkt als de beperking bij wet is voorzien, de beperking een geoorloofd doel dient en voor de beperking een noodzaak is in een democratische samenleving. Aan de eerste twee voorwaarden wordt voldaan: de beperking is bij wet voorzien en het geoorloofde doel is de bescherming van de eer en goede naam van de beschuldigde.
De vraag die resteert is of de beperking van de vrije meningsuiting in dit geval noodzakelijk is in een democratische samenleving. Bij de beoordeling van een uitlating, dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie, waardoor het beledigend karakter van de uitlating wordt weggenomen. Indien wordt aangenomen dat een uitlating is gedaan in de context van bijvoorbeeld een publiek debat of artistieke expressie, dan moet worden nagegaan of de uitlating niet onnodig grievend is.
De rechtbank overweegt dat een uiting als beledigend kan worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam. Het beledigende karakter van de uiting kan verder worden versterkt door de context waarin de verdachte deze heeft gedaan.
Verdachte heeft een groot aantal verschillende berichten verspreid op X en Facebook met teksten waarbij verschillende personen worden beschuldigd van onder andere pedofilie en het plegen van genocide. Vlak nadat verdachte het bericht “Het volk heeft deze criminele psychopaten allang ontmaskerd!” heeft gestuurd, stuurt hij bijvoorbeeld het bericht "Wie moet er nou in een inrichting, een vieze pedofiel die niet van kinderen af kan blijven of iemand die boos op hem wordt? Wie moet er nou in een inrichting, een corrupte viroloog die meedoet aan genocide of iemand die boos op haar wordt?" Verdachte heeft hiermee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het bericht zo zou worden opgevat dat de betreffende persoon, in dit geval [naam 6] , in haar eer en goede naam zou worden aangetast. De berichten kunnen niet anders worden gelezen dan dat verdachte hiermee de bedoeling heeft gehad om de betrokkenen, zoals [naam 6] , in een kwaad daglicht te stellen. De uitlatingen van de verdachte kunnen, gelet op de inhoud ervan, niet worden opgevat als te zijn gedaan om een publiek debat op gang te brengen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de uitlatingen niet kunnen worden gerechtvaardigd met een beroep op de vrijheid van meningsuiting.
Concreet acht de rechtbank niet bewezen hetgeen in zaak A onder 4 en in zaak C onder 3 primair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. In beide gevallen acht de rechtbank de subsidiair tenlastegelegde beledigingen wel bewezen.
Daarnaast heeft de rechtbank de uitlatingen in het in zaak A onder 2 ten laste gelegde uitgesplitst in smaadschrift (veroordeling voor het primaire) danwel belediging (veroordeling voor het subsidiair tenlastegelegde), zoals weergegeven in rubriek 5, afhankelijk van het antwoord op de vraag of een uitlating al dan niet een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van een ander aanwijst.
De rechtbank is van oordeel dat, met betrekking tot de uitlatingen die in rubriek 5 als smaad zullen worden bewezen verklaard, ook is voldaan aan de overige vereisten van artikel 261 Sr.
De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte de in zaak A, feit 2 (primair en subsidiair) en feit 4 (subsidiair) en zaak C, feit 2 (primair), feit 3 (subsidiair) en feit 4 (primair en subsidiair) ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen in bijlage II, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte de ten laste gelegde feiten (voor zover de rechtbank dit bewezen zal verklaren) heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
Ten aanzien van zaak A, feit 3 (opruiing)
De rechtbank acht op grond van het proces-verbaal van bevindingen met het overzicht van de verspreide berichten door verdachte en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen in bijlage II, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte het ten laste gelegde feit (voor zover de rechtbank dit bewezen zal verklaren) heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
Ten aanzien van zaak B (bedreiging)
De rechtbank acht op grond van de aangifte, het proces-verbaal van het verhoor van verdachte en verklaring van verdachte ter terechtzitting ten slotte ook bewezen dat verdachte dit ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft ter terechtzitting en bij zijn verhoor expliciet verklaard dat het klopt dat hij tegen aangever heeft gezegd "Please come and vist me so I can beat the hell out of you." en dat hij aangever in elkaar zou slaan als aangever bij verdachte thuis zou komen. De rechtbank acht daarom de ten laste gelegde bedreiging met zware mishandeling bewezen.
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij ten aanzien van het gedachtestreepje dat ziet op de tekst ‘'I'm ready to beat you up'. Dat is immers geen bedreiging met zware mishandeling of misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen in de bijlage II, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte de ten laste gelegde feiten (voor zover de rechtbank dit bewezen zal verklaren) heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen in zaak A onder 4 en in zaak C onder 3 primair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A:
ten aanzien van feit 1:
hij op tijdstippen in de periode van 11 december 2024 tot en met 31 december 2024 in Nederland, persoonsgegevens, te weten namen en foto’s van anderen, te weten
- [naam 1] ;
- [naam 2] ;
- [naam 3] ;
- [naam 13] , en;
- [naam 5]
heeft verspreid, met het oogmerk om die [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 13] en [naam 5] vrees aan te jagen en in de uitoefening van hun ambt of beroep ernstig te hinderen.
ten aanzien van feit 2, primair:
op 11 december 2024 te Amsterdam opzettelijk de eer en de goede naam van [naam 2] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften verspreid, door op Facebook een bericht te plaatsen met de tekst:
- 'Ik ben er als klokkenluider achter gekomen dat de UvA in de greep is van een satanische sekte. Zij produceren onder meer kinderporno, snuff movies en maken zich schuldig aan Satanisch Ritueel Misbruik (SRM)',
- 'Ten tweede [naam 2] , een ijskoude pedofiele seriemoordenaar, juist omdat hij zo sympathiek lijkt is hij zo gevaarlijk',
- 'Dit zijn allemaal stuk voor stuk criminele pedoseksuele psychopaten met liters bloed aan hun handen. We hebben hier te maken met het goorste tuig van de richel dat je je kunt voorstellen. Dit zijn monsters zonder enig geweten', althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
ten aanzien van feit 2, subsidiair:
op 11 december 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk [naam 3] , in het openbaar bij geschrift, heeft beledigd, door op Facebook een bericht te plaatsen met de tekst:
- 'Ten derde [naam 3] , een eersteklas rat en pedofiele psychopaat uit een levensgevaarlijke extreemlinkse familie'.
ten aanzien van feit 3:
hij op tijdstippen in de periode van 10 mei 2024 tot en met 24 mei 2024 in Nederland, in het openbaar bij geschrift tot enig strafbaar feit heeft opgeruid, door op X berichten te plaatsen of te reageren op berichten van gebruiker @ [gebuikersnaam] met de inhoud:
- ‘Zijn er nog meer mensen te porren voor een volksgerecht op de Dam voor de coronapsychopaten binnenkort?’,
- ‘ Daar zit [naam 6] straks’,
- ‘ We doen jou ook een maskertje op straks als je wordt kaalgeschoren op de Dam’,
- ‘ We komen je gauw kaalscheren kutwijf. Moet je niet vluchten?’,
- ‘ Hé [naam 6] vieze gore kankerhoer, ben je al klaar voor je proces?’,
- ‘Daar zit [naam 6] straks’,
- ‘Ik word voor gek verklaard omdat ik over het kaalscheren van [naam 14] ,
[naam 6] en [naam 15] begin, maar historisch gezien is dat nu volstrekt legitiem. Je kunt niet een landverrader zijn, aan genocide meewerken en denken dat het volk bij ontmaskering niks doet',
- ‘Ik kijk het meeste uit naar het tribunaal met [naam 6] , [naam 16] , [naam 17] , [naam 18] en [naam 19] ' en
- ‘Niks doodschieten, gewoon kaalscheren die bitch’.
ten aanzien van feit 4, subsidiair:
op tijdstippen in de periode van 5 mei 2024 tot en met 24 mei 2024 in Nederland, opzettelijk [naam 6] , in het openbaar bij geschrift heeft beledigd, door op X berichten te plaatsen en te reageren op berichten van gebruiker @ [gebuikersnaam] met de inhoud:
- ‘ [naam 6] , genocidale nazi-hoer ben je’,
- ‘ Hé [naam 6] vieze gore kankerhoer, ben je al klaar voor je proces?’,
- ‘Eindelijk lezen mensen eens GOEIE gendertheorie, met dank aan nazi-zwijnen [benadeelde partij 1] , [naam 6] en [naam 19] ’,
- ‘Het volk heeft deze criminele psychopaten allang ontmaskerd!’,
- ‘Wie moet er nou in een inrichting, een corrupte viroloog die meedoet aan genocide of iemand die boos op haar wordt?’ en
- ‘Je kunt niet een landverrader zijn, aan genocide meewerken en denken dat het volk bij ontmaskering niks doet’.
Zaak B:
op 5 januari 2025 te Amsterdam [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [benadeelde partij 2] een bericht te sturen met de tekst: 'Please come and visit me so I can beat the hell out of you'.
Zaak C:
ten aanzien van feit 1:
hij op 17 juli 2024 in Nederland, persoonsgegevens, te weten namen, foto’s of adressen van anderen, te weten
- [naam 3]
- [benadeelde partij 1]
- [naam 2]
- [naam 7]
- [naam 8]
- [naam 9]
- [naam 10]
- [naam 11]
- [naam 12]
heeft verspreid, met het oogmerk om die [naam 3] , [benadeelde partij 1] , [naam 2] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] vrees aan te jagen en in de uitoefening van hun ambt of beroep ernstig te hinderen.
ten aanzien van feit 2:
op 17 juli 2024 in Nederland opzettelijk de eer en de goede naam van [naam 3] , [benadeelde partij 1] , en [naam 12] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van
geschriften en afbeeldingen verspreid, door op Facebook een bericht te plaatsen met de tekst:
- ‘Pedoseksuele predators/enablers uit het pedonetwerk van de UvA-hoogleraar [naam 3] : [naam 3] , [benadeelde partij 1] , (…) en [naam 12] (…) Ik bid voor de kinderen die nu nog vastzitten om de verslaving aan seks met kinderen van deze zieke geesten te voeden’.
ten aanzien van feit 3, subsidiair:
op 16 juli 2024 in Nederland opzettelijk [naam 3] , in het openbaar bij geschrift, heeft beledigd, door op X een bericht te plaatsen met de tekst: 'Helaas hoeven we niet op OM, politie en justitie te rekenen als het gaat om de afrekening met pedofielen zoals [naam 3] : het is allemaal zo corrupt als de neten’.
ten aanzien van feit 4, primair:
hij op tijdstippen in de periode van 10 mei 2024 tot en met 28 mei 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk de eer en de goede naam van [benadeelde partij 1] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften verspreid, door op X meerdere berichten te plaatsen of te reageren op berichten van gebruiker @ [gebuikersnaam] met de inhoud:
- ‘Hoeveel kinderen heb jij nou gepenetreerd [benadeelde partij 1] ? Met je vieze pedo piemel?’,
- ‘Jij vertelt jezelf natuurlijk dat je geen pedo bent, omdat je geen kinderporno kijkt. Je verkracht kids alleen maar. Dan ben je nog steeds pedo hoor!’,
- ‘Hij verkracht ze ook gewoon hoor’,
- ‘ [benadeelde partij 1] stopt liever z’n pedo piemel in kinderen en dat ziet hij als helpen’,
- ‘Dus ik ben gestoord en niet [benadeelde partij 1] die zijn pedo leuter in kinderen stopt?’.
ten aanzien van feit 4, subsidiair:
op mtijdstippen in de periode van 10 mei tot en met 28 mei 2024 in Nederland opzettelijk [benadeelde partij 1] in het openbaar bij geschrift heeft beledigd, door op X berichten te plaatsen of te reageren op berichten van gebruiker @ [gebuikersnaam] met de inhoud:
- ‘Hij is zo’n typisch pedoseksueel fascistje’,
- ‘ [benadeelde partij 1] je bent een pedofiel’,
- ‘Nee ik ben niet gehackt, ik ben erachter gekomen dat [benadeelde partij 1] een pedofiel is en ik vind dat de wereld dat moet weten’,
- ‘Is het nou smaad of laster om te zeggen dat jij een pedo bent [benadeelde partij 1] ’,
- ‘Raar pedo luchtje hangt hier snif snif’
- ‘Ik ben geen pedofiel namelijk en [benadeelde partij 1] wel!’,
- ‘Dat [benadeelde partij 1] een sadistische pedoseksueel is, is net zo’n publiek geheim als dat [naam 20] een closet sub bottom is’,
- ‘We mogen [benadeelde partij 1] geen pedo noemen zonder dat hij meteen als een kleutertje naar de politie rent om aangifte te doen. Hoe moet ik je dan noemen, [benadeelde partij 1] ? Cunty McCuntFace?’,
- ‘Sja, maar pedo’s moeten nu eenmaal hun verdiende loon krijgen en als de rechters het niet doen, dan moet het volk maar doen’.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van een Pro Justitia rapportage van 4 augustus 2025, opgemaakt door A.E. Grochowska, psychiater. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een depressie met angstige spanning, vitale, stemmingscongruente en stemmingsincongruente psychotische kenmerken, ernstig, recidiverend, mogelijk in het kader van een bipolaire-I-stoornis. Daarnaast is er sprake van ernstige een stoornis in het cannabisgebruik.
De psychiater heeft geadviseerd het tenlastegelegde in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen en dit als volgt toegelicht:
“Het ziektebeeld heeft een grillig beloop. Het niveau van zijn psychisch functioneren was
gedurende de gehele periode van het ten laste gelegde duidelijk verminderd in vergelijking met het niveau van zijn functioneren in de voorgaande jaren. Betrokkene wist dat
zijn gedrag ontoelaatbaar was en was zich bewust van de schadelijke consequenties van
zijn gedrag voor zichzelf, aangevers en zijn familie. Tijdens het plegen van het ten laste gelegde leek hij toe te geven aan zijn drang, gevoed door de overtuiging dat hij misdaden aan de kaak moest stellen. Op bepaalde momenten handelde hij impulsief en/of leek
hij de controle over zijn eigen handelen te verliezen. Op andere momenten, vaak achter-
af, kon hij in zekere mate reflecteren op zijn eigen gedrag. Hij besefte dan dat hij een
verkeerde keuze had gemaakt, had er spijt van en probeerde het terug te draaien. Weliswaar had betrokkene meerdere gedragsalternatieven en ontplooide hij meerdere initiatieven om aan zijn situatie iets te veranderen, maar zijn oplossingen waren niet toereikend of zelfs inadequaat. Vanwege de ernst van de pathologie, psychische functiestoornissen (achterdocht, impulsiviteit, affectieve instabiliteit) en daarmee samenhangende
forse beperkingen in het functioneren, wordt geadviseerd om betrokkene het ten laste
gelegde (alle feiten) in verminderde mate toe te rekenen.”
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten die tot een andere conclusie zouden moeten leiden en neemt het advies van de deskundige over.
Verdachte is strafbaar, maar het bewezenverklaarde kan verdachte wegens een psychische stoornis slechts verminderd worden toegerekend. Met het laatste zal de rechtbank rekening houden bij de hierna te bepalen hoogte van de straf.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 147 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd van 60 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen
Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr, inhoudende een verbod om zich via (social) media of anderszins via internet of in het openbaar uit te laten over [naam 3] , [benadeelde partij 1] , [naam 2] , [naam 12] , [naam 6] , [naam 13] en [naam 5] . Ook zou deze maatregel dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard. Indien de rechtbank anders beslist, vordert de officier van justitie om dit verbod op te nemen als bijzondere voorwaarde.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met het strafblad en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het feit dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Verdachte is gebaat bij oplegging van bijzondere voorwaarden en toont zich hier ontvankelijk voor. Verder is verdachte schuldbewust, heeft hij de banden verbroken met bepaalde mensen en is hij op dit moment niet meer dezelfde persoon als die deze uitingen heeft gedaan. De raadsman heeft daarom verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermaals plegen van doxing, smaadschrift en belediging jegens verschillende personen en opruiing jegens [naam 6] . Verdachte heeft gedurende een lange periode misbruik gemaakt van de laagdrempelige mogelijkheid die het internet en social media bieden om tegenover een breed publiek kwalijke, grove, nare uitlatingen te doen met afschuwelijke beschuldigingen en beledigingen en zelfs oproepen tot actie tegen de personen over wie hij de berichten stuurde. De feiten hebben voor alle slachtoffers een grote impact gehad op zowel hun professionele leven als hun privéleven. Niet alleen heeft verdachte de eer en de goede naam van de slachtoffers aangetast, maar hij heeft bij hen ook de vrees gewekt dan anderen op zijn berichten zouden gaan reageren en het niet bij woorden zouden laten. Verdachte heeft het risico hierop op de koop toegenomen en bijgedragen aan verdere polarisatie in de samenleving.
Zo heeft [benadeelde partij 1] ter terechtzitting verteld dat hij regelmatig wordt belaagd, hetgeen hij mede toeschrijft aan de door verdachte over hem geplaatste berichten. Zijn kinderen vragen hem waarom mensen zeggen dat hij een pedofiel is en er is een keer een steen door zijn ruit gegooid. . De slachtoffers verklaren in hun aangifte hoe de uitlatingen van verdachte angst en onrust hebben veroorzaakt en dat zij maatregelen hebben moeten nemen om hun veiligheid te kunnen waarborgen. Dit getuigt van de grote impact die de handelingen van verdachte op de levens van de slachtoffers heeft gehad.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn voormalig huisgenoot, [benadeelde partij 2] . [benadeelde partij 2] heeft in zijn vordering verklaard dat hij zich hierdoor onveilig voelde en dat de bedreiging grote psychische impact op hem had, dat zich uitte in angst, slapeloosheid en stress. Verdachte heeft gedurende het strafrechtelijk onderzoek geen verantwoordelijkheid genomen voor deze bedreiging.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 29 september 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 22 september 2025. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan middelencontrole en ambulante (outreachende) begeleiding.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 4 augustus 2025. Hieruit komt – kort gezegd – naar voren dat het delictgedrag van verdachte sterk samenhangt met zijn psychiatrische problematiek.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen M.J.F. de Jong, toezichthouder bij Reclassering Nederland ter zitting als getuige-deskundige heeft verklaard. Zij heeft aangegeven dat verdachte zich sinds zijn schorsing op 26 september 2025 goed aan alle voorwaarden heeft gehouden, waaronder de meldplicht en de ambulante behandeling.
Straf
Gezien de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf passend is. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Daarbij houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank acht het van groot belang dat het op dit moment goed gaat met verdachte, omdat hij nu medicijnen slikt voor zijn psychische problematiek, dat hij meewerkt met de reclassering sinds zijn schorsing. Zoals de reclassering heeft opgemerkt, hangt het delictgedrag van betrokkene direct samen met zijn psychiatrische problematiek en zal een onvoorwaardelijk straf op zichzelf onvoldoende bijdragen aan het verminderen van het recidiverisico. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het boek dicht is, maar de rechtbank acht het van belang dat het ontstaan van een vergelijkbare situatie in de toekomst wordt voorkomen.
De rechtbank zal verdachte daarom een gevangenisstraf opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel de duur van het voorarrest niet overstijgt, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur als ‘stok achter de deur’, zodat verdachte kan laten zien dat het boek dicht blijft en hij ook bij een terugval betere keuzes kan blijven maken. De rechtbank zal daarbij voor het voorkomen van recidive aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering in haar advies van 22 september 2025 geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daarbij een deel van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten: meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan middelencontrole en ambulante (outreachende) begeleiding.
Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op. Deze maatregel bestaat uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende twee jaren op geen enkele wijze direct of indirect contact mag opnemen met [naam 3] , [benadeelde partij 1] , [naam 2] , [naam 12] , [naam 6] , [naam 13] en [naam 5] . Omdat er rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich belastend zal gedragen jegens de hiervoor genoemde personen, beveelt de rechtbank dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Anders dan de officier van justitie zal de rechtbank niet ook een voorwaarde danwel maatregel opleggen, bestaande uit een algemeen verbod om online op sociale media of anderszins publiekelijk over de genoemde personen te schrijven. Het gaat hier om een vergaande inbreuk op de vrijheid van meningsuiting, terwijl verdachte wel reeds gebonden zal zijn aan het verbod om direct danwel indirect contact met de genoemde personen op te nemen en het doen van smadelijke, beledigende, of opruiende uitspraken uiteraard reeds onder de algemene voorwaarde om geen strafbare feiten te plegen valt.

9.Vorderingen van de benadeelde partijen

De vordering van [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 4.096,04 aan vergoeding van materiële schade, € 11.300,- aan vergoeding van immateriële schade en € 760,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk wordt verklaard, de vordering met betrekking tot de immateriële schade gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 350,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de vordering met betrekking tot de affectieschade wordt afgewezen.
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien geen rechtstreeks verband bestaat tussen de vordering het feit in zaak B waar de vordering betrekking op heeft en omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Verder stelt de raadsman zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de vereisten voor de gevorderde affectieschade.
Vordering tot materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de materiële schade, de vordering van de benadeelde partij afwijzen, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het in zaak B bewezenverklaarde feit.
Vordering tot immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als diegene als gevolg van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’. Daarvan kan onder meer sprake zijn bij psychisch letsel.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de immateriële schade, de vordering van de benadeelde partij eveneens afwijzen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een situatie waarin immateriële schade kan worden toegekend. Hoewel de rechtbank zich de schrik door het feit en de negatieve impact ervan kan voorstellen, kan vanwege de aard van dit delict niet zonder meer worden aangenomen dat er sprake is van aantasting in de persoon bij de benadeelde. Daarnaast heeft de benadeelde partij ook onvoldoende gesteld om op basis daarvan te kunnen vaststellen dat hij door het gepleegde feit psychisch letsel heeft opgelopen.
Affectieschade
Het is voor een beperkte groep naasten mogelijk om aanspraak te maken op vergoeding van affectieschade (artikelen 6:107 en 6:107a BW). Affectieschade is een vergoeding voor het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon met wie men een affectieve band heeft, ernstig en blijvend gewond raakt of overlijdt. Deze omstandigheden doen zich in deze zaak niet voor, dus de benadeelde partij kan geen aanspraak maken op de in de wet gegeven uitzondering voor het toekennen van een vergoeding voor affectieschade. De rechtbank zal deze vordering dan ook daarom afwijzen.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
De vordering van [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 500,- aan vergoeding van materiële schade en
€ 3.500 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht om de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen, omdat op basis van de stukken niet kan worden vastgesteld dat sprake is van zodanige ernstige smaad dat de benadeelde in de meest ernstige categorie kan worden geplaatst, gelet op vergelijkbare zaken.
Vordering tot materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak C, onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering tot de materiële schadevergoeding is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding is onderbouwd en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Wettelijke rente is in beginsel verschuldigd vanaf het moment dat de schade is geleden, maar omdat over het moment waarop de schade precies is geleden onvoldoende is gebleken, zal de rechtbank van 8 oktober 2025 als startpunt van de wettelijke rente, zijnde het moment waarop de vordering tot schadevergoeding is ingediend.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Vordering tot immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak C bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, sub b, BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als diegene als gevolg van het strafbare feit in zijn eer of goede naam is geschaad.
In het schadevergoedingsformulier en ter zitting heeft benadeelde partij [benadeelde partij 1] de immateriële schade nader toegelicht.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1] werkt als journalist en verdachte heeft de eer en goede naam van [benadeelde partij 1] geschaad door hem op verschillende wijzen te beschuldigen van pedofilie en gegevens van hem te verspreiden met het doel om hem vrees aan te jagen. [benadeelde partij 1] heeft zowel in zijn professionele als in zijn privékring aan vele mensen moeten uitleggen wat er al dan niet speelde omtrent deze aantijgingen en geeft aan dat hij voortdurend op zijn hoede moet zijn en maatregelen moet nemen om zijn veiligheid te kunnen waarborgen. Hij ondervindt hier tot op de dag van vandaag nog veel last van. Nu de eer en goede naam van benadeelde door het handelen van verdachte is geschaad komt hem een vergoeding voor zijn immateriële schade toe. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
De rechtbank heeft bij de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. Zij heeft aansluiting gezocht bij de Rotterdamse schaal. Zij oordeelt dat de bewezen smaadschriften aansluiten bij de meest ernstige categorie zoals die omschreven is in de Rotterdamse schaal (€ 3.000,00 - 13.000,00). De aantijgingen jegens [benadeelde partij 1] zijn door veroordeelde immers verspreid via sociale media accounts en [benadeelde partij 1] heeft als journalist een bepaalde maatschappelijke positie, welke juist door de aantijgingen geschaad is. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, wijst de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 3.500 volledig toe, te vermeerderen met wettelijke rente. De wettelijke rente is in beginsel verschuldigd vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde de momenten dat de smadelijke en beledigende uitingen zijn gedaan. Het betreft meerdere uitingen die zijn gedaan in de periode van 10 mei 2024 tot en met 17 juli 2024. De rechtbank zal de datum van 17 juli 2024 tot uitgangspunt nemen voor de berekening van de wettelijke rente.
De verdachte zal daarnaast worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in zaak C onder 1, 2 en 4 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 4.000,- (zijnde de materiele schade van € 500 en de immateriële schade van € 3.500).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 57, 131, 261, 266, 285 en 285d van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk voor zover het gaat om de in zaak C onder 2 ten laste gelegde de vervolging voor smaadschrift danwel belediging van [naam 2] .
Verklaart het in zaak A onder 4 en in zaak C onder 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A, feit 1 en zaak C, feit 1:
telkens: het verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens van een ander of een derde met het oogmerk om die ander vrees aan te jagen dan wel aan te laten jagen, f hem in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig te hinderen dan wel ernstig te laten hinderen, meermalen gepleegd.
Zaak A, feit 2, primair, en zaak C, feit 4, primair:
telkens: smaadschrift
Zaak A, feit 2, subsidiair, zaak C, feit 3, subsidiair en zaak C, feit 4, subsidiair:
telkens: eenvoudige belediging
Zaak A, feit 4, subsidiair:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd
Zaak A, feit 3:
het in het openbaar bij geschrift opruien tot enig strafbaar feit
Zaak B:
bedreiging met zware mishandeling
Zaak C, feit 2
smaadschrift, meermalen gepleegd
Veroordeelt verdachte,
[verdachte], tot een gevangenisstraf voor de duur van
vijf maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
drie maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich behandelen door JVZ Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk na detentie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Ambulante (outreachende) begeleiding
Veroordeelde werkt mee aan ambulante begeleiding van Zorgeloos Ambulant of een andere instantie, te bepalen door de Reclassering. Deze begeleiding is praktisch gericht op het op orde krijgen van zijn leefsituatie en sociaal netwerk. Daarnaast ontvangt hij ondersteuning bij zijn lichamelijke klachten en indien nodig begeleiding bij ziekenhuisbezoeken.
38v-maatregel
Legt op de maatregel dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect ook niet via e-mail, contact op zal nemen, zoeken of hebben met:
- [naam 1] ;
- [naam 13] ;
- [naam 5] ;
- [naam 2] , geboren op [geboortedatum] ;
- [naam 3] , geboren op [geboortedatum] ;
- [naam 6] , geboren op [geboortedatum] ;
- [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] ;
- [naam 7] ;
- [naam 8] ;
- [naam 9] ;
- [naam 10] ;
- [naam 11] ;
- [naam 12] .
Beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
(2) twee wekenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van een half jaar.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens de hiervoor genoemde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]af.
Veroordeelt verdachte en benadeelde partij ieder in hun eigen kosten.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 oktober 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening en € 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat een bedrag van € 500,- (vierduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 oktober 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening alsmede een bedrag van € 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van 17 juli 2024 tot een de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van vijftig dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. L.F. Bögemann en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2025.