Op 29 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het EAB was verstreken zonder dat er nieuwe informatie was ontvangen die een wijziging van de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon zou rechtvaardigen. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB, omdat de detentieomstandigheden in Polen niet voldoen aan de vereisten van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat onmenselijke of vernederende behandeling verbiedt.
De zaak begon met een vordering van de officier van justitie op 21 juli 2025 om het EAB in behandeling te nemen. Tijdens de zitting op 11 september 2025 werd vastgesteld dat er een individueel gevaar bestond voor de opgeëiste persoon, gezien de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. In een tussenuitspraak op 25 september 2025 werd geconcludeerd dat de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten onvoldoende was om het gevaar van onmenselijke behandeling uit te sluiten.
Bij de zitting op 29 oktober 2025 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar had hij afstand gedaan van zijn recht om bij de zitting aanwezig te zijn. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en geoordeeld dat de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten niet voldeed aan de eisen om de detentieomstandigheden te verbeteren. De rechtbank heeft daarom besloten geen gevolg te geven aan het EAB en de overleveringsdetentie op te heffen.