ECLI:NL:RBAMS:2025:8518

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
13-332734-23 & 13-311497-24 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging in vereniging en mishandeling ex-partner met verwerping van noodweer

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging en mishandeling van zijn ex-partner. De zaak betreft twee afzonderlijke incidenten: in zaak A, op 14 december 2023, heeft de verdachte samen met anderen openlijk geweld gepleegd tegen meerdere personen in en buiten een café aan de Lange Leidsedwarsstraat in Amsterdam. In zaak B, op 29 september 2024, heeft de verdachte zijn ex-partner mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Tevens is er een contactverbod opgelegd met de ex-partner. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat er onvoldoende bewijs was dat de ex-partner met een keukenmes op hem afkwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld in zaak A en dat de mishandeling in zaak B voldoende bewezen kon worden op basis van de verklaringen van de aangeefster en het bewijs in het dossier. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de ex-partner, toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 3.400,-- aan schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-332734-23 (zaak A) en 13-311497-24 (zaak B; ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 11 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[De verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 oktober 2025. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaken aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. Jansen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich:
in zaak A:
op 14 december 2023 in de Lange Leidsedwarsstraat in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen [persoon 1/aangever] , [persoon 2/aangever] , [persoon 3/aangever] , [persoon 4/aangever] , [persoon 5/aangever] en één of meerdere onbekend gebleven personen;
in zaak B:
op 29 september 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het mishandelen van [persoon 6/aangeefster] .
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlasteleggingen schrijf- en/of taalfouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie kan zowel het in zaak A als in zaak B ten laste gelegde feit worden bewezen. Ten aanzien van zaak A heeft de officier van justitie aangevoerd dat de openlijke geweldpleging in vereniging in en buiten het café aan de Lange Leidsedwarsstraat kan worden bewezen zoals ten laste gelegd. Daarbij heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaring van verdachte [De verdachte] , de camerabeelden van het incident zoals door de politie omschreven en door de rechtbank op zitting getoond en de verschillende verklaringen van de aangevers en getuigen.
Ten aanzien van zaak B heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [persoon 6/aangeefster] , inhoudende dat zij door verdachte is mishandeld, wordt ondersteund door de waarnemingen van de politie ten aanzien van het letsel van [persoon 6/aangeefster] en de foto’s van dat letsel die in het dossier zijn gevoegd. Dat sprake zou zijn van een noodweersituatie, zoals verdachte heeft verklaard, is niet aannemelijk gemaakt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde verzocht om verdachte van het schoppen tegen het hoofd van aangever [persoon 1/aangever] , het slaan met een voorwerp in zijn hand en het schoppen van een onbekend gebleven man in een grijs/groen shirt vrij te spreken. Dat deze handelingen hebben plaatsgevonden kan namelijk niet uit de camerabeelden van het incident worden afgeleid.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde heeft de raadsman de rechtbank verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van het slaan, stompen en schoppen van aangeefster [persoon 6/aangeefster] , nu de verklaring van [persoon 6/aangeefster] over deze handelingen niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Hoewel kan worden vastgesteld dat verdachte [persoon 6/aangeefster] heeft geduwd, heeft verdachte hierbij uit noodweer gehandeld. Verdachte heeft immers verklaard dat [persoon 6/aangeefster] met een keukenmes op hem af kwam lopen, waardoor zijn afwerende duw als noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf heeft gediend.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Het oordeel over het in zaak A ten laste gelegde
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 14 december 2023 heeft een geweldsincident plaatsgevonden in en buiten een café aan de Lange Leidsedwarsstraat in Amsterdam. Naar aanleiding van dit incident hebben verschillende personen aangifte gedaan en daarbij geweldshandelingen beschreven die door verschillende mannen richting hen zijn gepleegd. De politie heeft de camerabeelden van het café waar het incident heeft plaatsgevonden opgevraagd en heeft op deze beelden een groep van drie personen aangewezen als plegers en daarmee verdachten van het geweld tegen onder meer de aangevers. Eén van de leden van deze groep is volgens de politie verdachte [De verdachte] . [2] De overige twee leden zijn door de politie aanvankelijk als NN1 en NN2 aangeduid. [3] De rechtbank heeft de door de politie beschreven beelden ook tijdens de zitting van 28 oktober 2025 getoond. Verdachte [De verdachte] heeft verklaard dat hij inderdaad één van de op de beelden waargenomen vechtende personen is. [4]
Op basis van de verklaringen van de aangevers, de beschrijvingen van de beelden door de politie en de eigen waarnemingen van de rechtbank naar aanleiding van het bekijken van diezelfde beelden, stelt de rechtbank – voor zover relevant is ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde – het volgende vast over het verloop van het geweldsincident en de geweldshandelingen die daarbij zijn gepleegd.
De registratie van het geweldsincident op de beelden is in de hal van het café aan de Lange Leidsedwarsstraat aangevangen. Op de beelden is te zien dat een man, die door de politie als aangever [persoon 4/aangever] is herkend, samen met een onbekend gebleven man in de hal van het café staat en daar in contact komt met verdachte NN1. [5] Na enige aanrakingen en duwen, ontstaat er een worsteling tussen verschillende verdachten, de onbekende man en [persoon 4/aangever] , waarna verdachte “NN3” (de rechtbank begrijpt: NN2) enkele slaande bewegingen in de richting van [persoon 4/aangever] maakt. [6] [persoon 4/aangever] heeft hierover zelf verklaard dat er “een hand met gebalde vuist op de linkerzijde van [zijn] neus terecht kwam”. [7]
Nadat [persoon 4/aangever] is geslagen, worden de drie verdachten door een portier van het café naar buiten gewerkt. Buiten staat een andere man, volgens de politie aangever [persoon 5/aangever] , die door de verdachten wordt gepasseerd. [8] Terwijl de verdachten van het café weglopen, komt er nog een andere man in een blauw overhemd naar buiten die armbewegingen in de richting van de verdachten maakt. [9] Hierop voegen verdachten [De verdachte] en NN2 zich bij de man in het blauwe overhemd en wordt er opnieuw geweld gebruikt. NN2 geeft de man in het blauwe overhemd daarbij met de vuist een slag in zijn gezicht, waardoor de man in het portiek van het café valt. [10] NN2 geeft vervolgens meerdere klappen aan aangever [persoon 5/aangever] , die daarop ook naar achteren in het portiek valt, en maakt daarna meerdere slaande en trappende bewegingen richting het portiek. [11] De rechtbank heeft tijdens de zitting van 28 oktober 2025 op de camerabeelden waargenomen dat [persoon 5/aangever] bloed op zijn gezicht had. [12]
De rechtbank wijst de man in het lichtblauwe overhemd aan als aangever [persoon 1/aangever] , gelet op de aanvullende verklaring van [persoon 1/aangever] waarin hij zichzelf op de beelden als de man met het blauwe overhemd heeft aangewezen en heeft beschreven dat hij de persoon is die in de deuropening klem lag terwijl er op hem werd ingeschopt. [13] Deze verklaring wordt ondersteund door getuige [getuige] , die heeft verklaard dat zijn vriend “ [voornaam persoon 1/aangever] ” (de rechtbank begrijpt: aangever [persoon 1/aangever] ) in de deuropening lag terwijl hij op onder meer zijn hoofd en lichaam werd geschopt. [14]
Terwijl [persoon 5/aangever] en [persoon 1/aangever] in de portiek van het café belandden, richtten verdachten [De verdachte] en NN1 zich op een andere onbekende man in een groen shirt die eveneens buiten het café stond. [15] Hierbij is de onbekende man meerdere keren geslagen. [16]
Tot slot bevat het dossier twee aangiftes van [persoon 3/aangever] en [persoon 2/aangever] . [persoon 3/aangever] heeft verklaard dat hij gedurende de vechtpartij op 14 december 2023 een vuistslag tegen zijn hoofd heeft gekregen. [17] [persoon 2/aangever] heeft verklaard dat hij op vrijdag 14 december 2023 zag dat zijn vrienden ruzie maakten met een onbekende, dat hij tussen het gevecht in ging staan en daarna een tik op zijn hoofd voelde. [18]
Het openlijk en in vereniging plegen van geweld
De rechtbank stelt voorop dat van het opzettelijk in vereniging plegen van geweld sprake is, indien een verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het ten laste gelegde geweld heeft geleverd. Daarbij dient te worden beoordeeld of de door verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van voldoende gewicht is om hem als medepleger voor dat geweld verantwoordelijk te houden. Voor een bewezenverklaring van het in vereniging plegen van geweld zoals in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht is beschreven, maakt het immers in beginsel niet uit welke verdachte iedere individuele ten laste gelegde geweldshandeling heeft gepleegd, zodat het geweld gepleegd door de medeverdachten ook voor rekening van verdachte kan komen.
De rechtbank overweegt dat op basis van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden vaststaat dat verdachte [De verdachte] onderdeel heeft uitgemaakt van een groep van drie personen, waarvan de leden allen op verschillende manieren hebben bijgedragen aan het plegen van geweldshandelingen in en buiten het café aan de Lange Leidsedwarsstraat in Amsterdam. Op basis van de beelden die door de politie zijn beschreven en door de rechtbank op de zitting van 28 oktober 2025 zijn getoond, kan worden vastgesteld dat alle leden van de groep waartoe verdachte behoorde verschillende geweldshandelingen hebben gepleegd, elkaar daarbij hebben ondersteund en ten aanzien van het geheel aan geweldshandelingen een gelijkwaardige rol hebben aangenomen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het ten laste gelegde geweld heeft geleverd, om hem verantwoordelijk te houden voor het geheel aan de bewezen verklaarde geweldshandelingen, zoals hierna in rubriek 4 wordt omschreven.
De rechtbank ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te stellen dat aangever [persoon 1/aangever] specifiek tegen zijn slaap is geschopt, dat aangever [persoon 3/aangever] met een voorwerp is geslagen en dat een onbekende man gekleed in een blauwe blouse meerdere malen op zijn hoofd is geslagen. Verdachte zal van deze delen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.3.2
Het oordeel over het in zaak B ten laste gelegde
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [19]
Aangeefster [persoon 6/aangeefster] heeft verklaard dat zij op 29 september 2024 in de ochtend naar aanleiding van een woordenwisseling een confrontatie met verdachte heeft gehad. Nadat verdachte de woning van aangeefster had verlaten, is verdachte opnieuw bij aangeefster aan de deur gekomen. Aangeefster heeft hierop de deur geopend, waarna zij direct een hand van verdachte tegen haar hoofd voelde aankomen. [20] Hierna zijn aangeefster en verdachte opnieuw in conflict geraakt, waarbij aangeefster verdachte van zich af heeft getrapt. [21] Later zag aangeefster dat zij onder het bloed zat en een wond tussen haar wenkbrauwen had. [22] Tegenover de politie heeft aangeefster aanvullend verklaard dat verdachte haar vermoedelijk onder meer op haar gezicht heeft geslagen. [23]
In het dossier zijn foto’s van het letsel van aangeefster gevoegd, waaruit blijkt dat op meerdere plekken op haar hoofd verwondingen aanwezig waren. [24] Verder bevat het dossier een medische verklaring naar aanleiding van een consult op 29 september 2024 waarin staat dat bij aangeefster een hematoom in de linker kaakregio en een drietal wonden zijn aangetroffen. [25] De wonden zijn aangetroffen rechts op het voorhoofd, paranasaal rechts en tussen de wenkbrauwen.
Mishandeling
Verdachte heeft tijdens de zitting van 28 oktober 2025 ontkend dat hij aangeefster heeft mishandeld en verklaard dat hij aangeefster alleen een afwerende duw heeft gegeven. Het letsel van aangeefster zou volgens verdachte kunnen zijn ontstaan doordat zij tegen de trap is gevallen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster dat zij door verdachte is geslagen in voldoende mate wordt ondersteund door de in het dossier gevoegde foto’s van haar letsel en de medische verklaring over haar letsel. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het letsel van aangeefster, aangetroffen op verschillende locaties op haar gezicht, moeilijk te rijmen is met het scenario, dat zij tegen een trap(leuning) zou zijn gevallen. De rechtbank schuift de alternatieve verklaring van verdachte daarom ook als ongeloofwaardig ter zijde.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals hiervoor zijn weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar tegen haar gezicht te slaan en/of stompen (waardoor zij ten val kwam) en door met haar te worstelen. Het verweer van de raadsman wordt daarmee op dit onderdeel verworpen.
Noodweer
Namens verdachte is verder aangevoerd dat hij uit noodweer heeft gehandeld, nu verdachte geweld tegen aangeefster heeft moeten gebruiken omdat aangeefster met een keukenmes op hem af kwam lopen.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte uit noodweer heeft gehandeld, stelt de rechtbank voorop dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat verdachte geweld heeft gebruikt in het kader van een noodweersituatie. Een noodweersituatie ontstaat wanneer een verdachte zich dient te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, of van een ogenblikkelijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. De stelling van verdachte dat aangeefster met een keukenmes op hem af kwam lopen, vindt geen enkele ondersteuning in het dossier. De enkele verklaring van verdachte over het keukenmes is onvoldoende om een noodweersituatie aannemelijk te achten. Ook dit verweer wordt dan ook verworpen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte aangeefster [persoon 6/aangeefster] heeft mishandeld, zoals hierna in rubriek 4 wordt omschreven.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in zaak A:
op 14 december 2023 te Amsterdam openlijk, te weten, op de Lange Leidsedwarsstraat en op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [persoon 1/aangever] , [persoon 2/aangever] , [persoon 3/aangever] , [persoon 4/aangever] , [persoon 5/aangever] en één tot op heden onbekend gebleven persoon, door
- voornoemde [persoon 1/aangever] tegen het gezicht te slaan waardoor voornoemde [persoon 1/aangever] ten val kwam en terwijl voornoemde [persoon 1/aangever] op de grond lag eenmaal of meerdere malen tegen het hoofd van voornoemde [persoon 1/aangever] te schoppen, en
- voornoemde [persoon 2/aangever] een tik op het hoofd te geven, en
- voornoemde [persoon 3/aangever] tegen het hoofd te slaan, en
- voornoemde [persoon 4/aangever] met de vuist tegen de neus te slaan, en
- voornoemde [persoon 5/aangever] meerdere klappen in het gezicht te geven, en
- een tot op heden onbekend gebleven man gekleed in een groen t-shirt meerdere malen te slaan;
in zaak B:
op 29 september 2024 te Amsterdam [persoon 6/aangeefster] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 6/aangeefster] met kracht tegen haar gezicht te slaan en/of te stompen en te duwen ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 6/aangeefster] ten val kwam en door met voornoemde [persoon 6/aangeefster] te worstelen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie ook de gevangenneming van verdachte vanaf de datum van de onderhavige uitspraak gevorderd.
Ook dient aan verdachte op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een vrijheidsbeperkende maatregel te worden opgelegd in de vorm van een contactverbod met aangeefster [persoon 6/aangeefster] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aan te sluiten bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. In dat licht zou een veroordeling tot het uitvoeren van een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, passend zijn.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan het openlijk en in vereniging plegen van geweld in en buiten een café aan de Lange Leidsedwarsstraat in Amsterdam. De groep waartoe verdachte behoorde heeft daarbij geweld gebruikt tegen meerdere bezoekers van het café, in enkele gevallen met (zwaar) letsel als gevolg. Verdachte heeft hiermee een vergaande inbreuk op de lichamelijke integriteit van de bezoekers gemaakt en heeft bijgedragen aan de angst die het gevolg is van uitgaansgeweld.
De verschillende leden van de groep waartoe verdachte behoorde hebben allen geweld gebruikt en hebben daarmee een gelijkwaardige bijdrage aan het incident geleverd. Hoewel de rechtbank op de camerabeelden ook heeft kunnen waarnemen dat enkele van de bezoekers bewegingen hebben gemaakt die wellicht door verdachten als provocerend zijn opgevat, vormt dit geenszins een rechtvaardiging voor het geweld dat de verdachten hebben gebruikt. Daarbij komt dat, zoals de rechtbank eveneens heeft kunnen waarnemen, er ook geweld is gebruikt tegen nietsvermoedende bezoekers van het café. De rechtbank acht één fragment op de camerabeelden in het bijzonder tekenend voor het gedrag van de verdachten. Daarop is namelijk te zien dat een nietsvermoedende bezoeker zich richting de uitgang van het café begaf, daar het pad van de verdachten kruiste en vervolgens zonder aanleiding hard in zijn gezicht is geslagen.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn ex-partner in de woning waarin zij kort voor de mishandeling nog samen hebben verbleven. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers kunnen veroorzaken. Ook in deze zaak heeft het handelen van verdachte een grote impact op aangeefster [persoon 6/aangeefster] gehad. Zo blijkt uit de toelichting bij de vordering die [persoon 6/aangeefster] als benadeelde partij heeft ingediend, dat [persoon 6/aangeefster] last heeft gehad van slaap- en concentratieproblemen, angstgevoelens en een EMDR-therapie heeft ondergaan.
Gelet op het voorgaande merkt de rechtbank de feiten als bijzonder ernstig aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 6 september 2025, waaruit is gebleken dat verdachte sinds het plegen van de onderhavige feiten meerdere keren voor geweldsdelicten is veroordeeld. Hoewel ten aanzien van deze ‘nieuwe’ feiten strikt genomen niet van recidive kan worden gesproken, merkt de rechtbank wel op dat uit het strafblad van verdachte een delictpatroon ten aanzien van geweldsfeiten naar voren komt.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de rapporten van Reclassering Nederland van 10 september 2025 en 14 oktober 2025 en de toelichting op deze rapporten door reclasseringsmedewerker [naam reclasseringsmedewerker] tijdens de zitting van 28 oktober 2025. Uit de rapporten en de toelichting is onder meer gebleken dat het toezicht dat in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis aan verdachte was opgelegd, vroegtijdig negatief is beëindigd. Verdachte is meerdere malen, soms zonder tegenbericht, niet op afspraken met de reclassering verschenen. Hoewel verdachte aangeeft open te staan voor toezicht, blijkt dit volgens de reclassering in de praktijk anders te liggen. De kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt, is volgens de reclassering gemiddeld-hoog, maar door de houding van verdachte ziet de reclassering geen mogelijkheid om het herhalingsgevaar met toezicht in te perken. De reclassering heeft de rechtbank dan ook geadviseerd om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken die de rechtbanken en gerechtshoven onderling over straffen hebben gemaakt en naar straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geldt voor het plegen van een openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, een oriëntatiepunt van een taakstraf van 150 uur. Voor een eenvoudige mishandeling, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, geldt in beginsel een oriëntatiepunt van een geldboete van € 750,--. Wanneer echter sprake is van huiselijk geweld, hetgeen de rechtbank in de onderhavige zaak het geval acht, wordt in de regel niet met een geldboete volstaan.
Gelet op de ernst en omvang van het geweld dat verdachte in het kader van beide bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd, het delictpatroon dat uit het strafblad naar voren komt en de omstandigheid dat verdachte niet heeft meegewerkt met het schorsingstoezicht, zodat de reclassering geen mogelijkheden ziet voor interventies, ziet de rechtbank reden om in het nadeel van verdachte van voornoemde oriëntatiepunten af te wijken.
Anders dan de officier van justitie en mede gelet op de (namens verdachte) aangevoerde persoonlijke omstandigheden, zal de rechtbank verdachte niet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de duur van het voorarrest veroordelen.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf van 200 uur, in combinatie met een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk en met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Gelet op het feit dat verdachte zich aan het toezicht van de reclassering heeft onttrokken en het gemiddeld-hoge herhalingsgevaar, zal de rechtbank daarbij aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd van 3 jaar verbinden. Verder wordt een contactverbod met aangeefster [persoon 6/aangeefster] als bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Deze bijzondere voorwaarde wordt gelet op het herhalingsgevaar dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Nu de rechtbank verdachte niet veroordeelt tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, dient het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis te worden opgeheven. De vordering tot gevangenneming van de officier van justitie wordt daarmee afgewezen.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De ingediende vordering en de standpunten van de partijen
De benadeelde partij [persoon 6/aangeefster] vordert in zaak B € 900,-- aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,-- aan vergoeding van immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de benadeelde partij in haar vordering van materiële toekomstige schade voor een cosmetische laserbehandeling niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet is aangetoond dat het om een noodzakelijke medische behandeling gaat. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade geldt dat onvoldoende duidelijk is op welk moment de bij de vordering gevoegde foto’s van het letsel zijn gemaakt en dat het onduidelijk is of het letsel van de benadeelde partij voortkomt uit het in zaak B ten laste gelegde incident of uit andere incidenten.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Op basis van de bij de vordering gevoegde offerte voor een laserbehandeling voor een litteken en afspraakbevestigingen, is in voldoende mate aangetoond dat de benadeelde partij de kosten voor deze behandeling, bedragende € 900,--, in de nabije toekomst als gevolg van het handelen van verdachte zal moeten betalen. De stelling dat dient te worden aangetoond dat sprake is van een medisch noodzakelijke behandeling, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen ondersteuning in het recht.
Verder is de rechtbank, gelet op de bij de vordering gevoegde foto’s van het letsel, in samenhang bezien met de inhoud van het dossier, van oordeel dat vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade vanwege het letsel dat zij heeft opgelopen. De hoogte van het gevorderde bedrag aan immateriële schade komt de rechtbank niet onredelijk voor.
De verweren van de verdediging worden verworpen en de rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen. Het toegewezen bedrag bestaat uit € 900,-- aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,-- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de pleegdatum van het in zaak B bewezen verklaarde.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij [persoon 6/aangeefster] .
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 3.400,--, bestaande uit € 900,-- aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,-- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de pleegdatum van het in zaak B bewezen verklaarde, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 44 dagen.
De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14e, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaanzoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van zaak B:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[De verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt
dat een gedeelte, groot 40 dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij
een proeftijd van 3 jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de volgende bijzondere voorwaarde voldoet:
De veroordeelde mag gedurende de proeftijdop geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken en hebben met [persoon 6/aangeefster](geboren op [geboortedag 2] [geboortejaar] in [geboorteplaats 2] ).
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Bepaalt dat de voornoemde bijzondere voorwaarde
dadelijk uitvoerbaaris.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 6/aangeefster] geheel toetot een bedrag van € 3.400,-- (zegge: vierendertighonderd euro), bestaande uit een bedrag van € 900,-- (zegge: negenhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500 (zegge: vijfentwintighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 6/aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 6/aangeefster] aan de Staat een bedrag van € 3.400,-- (zegge: vierendertighonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
44 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en J.V.L. van Well, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2025.
[--]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan de zaak A ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300:2023282229, pag 48.
3.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300:2023282229, pag 48.
4.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 28 oktober 2025.
5.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300:2023282229, pag. 49 – 50.
6.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300:2023282229, pag. 49 – 50.
7.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2023282229-9, pag. 10.
8.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300:2023282229, pag. 52.
9.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300:2023282229, pag. 54.
10.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300:2023282229, pag. 55.
11.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300:2023282229, pag. 55.
12.De eigen waarneming van de rechtbank, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 oktober 2025.
13.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2023282229-33, pag. 79.
14.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2023282229-34, pag. 80.
15.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300:2023282229, pag. 55
16.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300:2023282229, pag. 57 en de eigen waarneming van de rechtbank, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 oktober 2025.
17.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2023282229-10, pag. 6.
18.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2023282229-6, pag. 3.
19.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan de zaak B ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
20.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024232161-2, pag. 6.
21.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024232161-2, pag. 6.
22.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024232161-2, pag. 6.
23.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024232161-3, pag. 14.
24.Fotoblad bij het proces-verbaal met nummer 2024232161, pag. 41 e.v.
25.Een geschrift, te weten een medisch waarneemverslag van HpA Noord van 29 september 2024 betreffende [persoon 6/aangeefster] , pag. 45.