ECLI:NL:RBAMS:2025:8536

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
13-246018-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsverzoek Oostenrijk voor vervolging van opgeëiste persoon met psychische problemen

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Oostenrijk was uitgevaardigd. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1992, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 21 oktober 2025 gestart, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.T.C. Dölle, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. Tijdens de zitting op 11 november 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en direct uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen beletselen zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en terrorisme, feiten die onder de lijstfeiten van de OLW vallen. De raadsvrouw heeft betoogd dat het EAB niet genoegzaam is en dat er een risico bestaat op onmenselijke behandeling in Oostenrijk, gezien de psychische problemen van de opgeëiste persoon. De officier van justitie heeft echter gesteld dat er geen algemeen gevaar is voor schending van grondrechten in Oostenrijk. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is voor een algemeen gevaar en dat de overlevering kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft ook de afgifte van in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit bevolen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-246018-25
Datum uitspraak: 11 november 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 23 september 2025, gecorrigeerd op 25 september 2025, van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 augustus 2025 door
the Public Prosecutor’s Office of Linz(Oostenrijk) – met goedkeuring op dezelfde datum van
the Regional Court of Linz(Oostenrijk) – (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1992 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de het [naam] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.T.C. Dölle, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Op de zitting van 11 november 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij stateloos is.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een door de rechtbank goedgekeurd
detention ordervan het Openbaar Ministerie in Linz van 6 augustus 2025, met kenmerk: 17 St 12l/23f.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Oostenrijks recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [2]
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.

4.Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat het EAB niet genoegzaam is en evenmin specifiek genoeg is om de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen. In het EAB ontbreekt bij de beschrijving van de feiten een vermelding van de pleegperiode en pleegplaatsen. Ook is onduidelijk wat precies de rol van de opgeëiste persoon is geweest. Uit het EAB blijkt, bijvoorbeeld, niet op welke manier de opgeëiste persoon zou hebben deelgenomen aan de in het EAB genoemde organisaties. Ook blijkt uit het EAB niet hoe, waar of wanneer de donaties van
Gaza Nowterroristische organisaties zouden hebben bereikt. Tot slot volgt uit het EAB niet hoe
Gaza Nowdoor verslag te doen van genocidaal geweld in Gaza propaganda kan hebben gemaakt voor terroristische organisaties.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het EAB genoegzaam is. Het EAB vermeldt een pleegperiode en pleegplaatsen. Daarnaast staat ook de rol van de opgeëiste persoon beschreven. De OLW vereist niet dat de gronden van de verdenking en de precieze rol van de opgeëiste persoon worden vermeld in het EAB. Daar komt bij dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het EAB voldoet aan bovengenoemde eisen. Uit de feitenomschrijving in het EAB, in samenhang gelezen met het bij het EAB behorende A-formulier, volgen als pleegplaatsen Oostenrijk, Linz en andere plaatsen. Verder volgt uit de feitenomschrijving in het EAB, in samenhang gelezen met het A-formulier, de pleegperiode, te weten van 2018 tot 6 augustus 2025. Daarnaast wordt een omschrijving gegeven van de vermeende rol en gedragingen van de opgeëiste persoon.
Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot de feiten waarvan de opgeëiste persoon in Oostenrijk wordt verdacht, zal later in Oostenrijk moeten blijken.
Naar oordeel van de rechtbank is de omschrijving specifiek genoeg om de naleving van het specialiteitsbeginsel te waarborgen.
Het verweer slaagt niet.

5.Strafbaarheid

Inleiding
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;terrorisme.
Uit het EAB volgt dat op dezen feiten naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat Oostenrijk de lijstfeiten niet in redelijkheid heeft kunnen aankruisen. Uit de feitenomschrijving in het EAB volgt geen verdenking van deze twee strafbare feiten. Er is sprake van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitenomschrijving en de aangekruiste lijstfeiten. In de feitenomschrijving staat enkel dat via
Gaza Nowgeldelijke steun aan een criminele of terroristische organisatie zou zijn verleend. Uit de feitenomschrijving volgt geen deelneming aan een dergelijke organisatie of een verdenking van terrorisme. Gelet hierop moet worden getoetst of de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en kan de overlevering alleen worden toegestaan als dat het geval is. De handelingen zoals omschreven in het EAB vallen niet onder enige Nederlandse strafbepaling. Zo volgt uit de feitenomschrijving niet dat (of hoe) de opgeëiste persoon via
Gaza Nowgeld zou hebben ingezameld voor terroristische organisaties. Ook volgt hieruit niet dat hij zelf van een dergelijke organisatie lid was of zou hebben opgeruid tot terrorisme. Op basis van het EAB en de nadere informatie kan dus niet worden vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de lijstfeiten in redelijkheid zijn aangekruist en dat de toetsing van de dubbele strafbaarheid daarom achterwege moet blijven. De in het EAB gestelde gedragingen zijn niet evident tegenstrijdig aan de aangekruiste lijstfeiten. Verder is het is aan de uitvaardigende autoriteiten om te bepalen of een lijstfeit wordt aangekruist of niet.
Het oordeel van de rechtbank
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het Oostenrijkse recht, te beoordelen of de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijstfeiten vallen. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [3]
Van een evidente tegenstrijdigheid of misslag is volgens de rechtbank geen sprake. In de omschrijving van de feiten wordt meerdere keren gesproken over de vermeende betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij terroristische organisaties die volgens de omschrijving actief zouden zijn onder de naam Hamas, de Al-Qassam Brigades en de Al-Oud Brigades. De aangekruiste lijstfeiten, terrorisme en deelneming aan een criminele organisatie, passen bij deze omschrijving. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat zij is gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
De rechtbank wil benadrukken dat zij niet gaat over de daadwerkelijke beantwoording van de vraag of de vermeende gedragingen van de opgeëiste persoon aan te merken zijn als terroristische gedragingen en/of deelneming aan een criminele organisatie en/of de vraag of Hamas, de Al-Qassam Brigades en de Al-Oud Brigades aan te merken zijn als terroristische organisaties. Voor de beantwoording van dergelijke (bewijs)vragen is in de overleveringsprocedure simpelweg geen plaats. Het zijn vragen die uiteindelijk voorliggen bij de Oostenrijkse strafrechter gedurende een eventueel proces aldaar.

6.Artikel 11 OLW

6.1
Artikel 11 OLW: Oostenrijkse detentieomstandigheden
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon in Oostenrijk het risico loopt te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Uit de overgelegde medische stukken (waaronder gegevens over de recente weken in het PPC in Vught) blijkt dat de opgeëiste persoon ernstige psychische problemen heeft. De kans is groot dat zijn situatie in Oostenrijk verder verslechtert. In juni 2024 uitte het
Committee against Torturevan de Verenigde Naties zorgen over de detentieomstandigheden in Oostenrijk, in het bijzonder voor personen met psychische problemen. Het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (hierna: CPT) rapporteerde daarnaast in 2021 al dat er onvoldoende dokters en verpleegkundigen waren in Oostenrijkse detentiefaciliteiten. De opgeëiste persoon vreest dan ook dat hij in Oostenrijk niet de vereiste medische en psychische hulp krijgt. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de behandeling van het EAB aan te houden om aan de Oostenrijkse autoriteiten aanvullende vragen te stellen over de detentieomstandigheden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Er zijn geen rapportages of rechterlijke uitspraken voorhanden waaruit volgt dat sprake is van een algemeen gevaar van schending van grondrechten of rechten uit het Handvest in Oostenrijk. Niet ten aanzien van eventuele gebreken in het gerechtelijk apparaat als bedoeld in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en evenmin ten aanzien van de detentieomstandigheden in Oostenrijk. Bovendien blijkt uit de reactie van de Oostenrijkse regering op het CPT-rapport dat de geconstateerde incidentele problemen en signalen serieus worden genomen en maatregelen ter verbetering worden genomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat er geen algemeen reëel gevaar is vastgesteld dat gedetineerden, al dan niet met psychische problemen, in de detentie-instellingen in Oostenrijk onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 5 april 2016. [4] Ook is niet gebleken van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens waaruit zou kunnen volgen dat een algemeen reëel gevaar bestaat dat de Oostenrijkse autoriteiten de medische en psychische zorg van gedetineerden onvoldoende kunnen garanderen. Uit de rapporten waar door de raadsvrouw naar is verwezen, blijken incidentele problemen en signalen voor verbetering. De stukken geven echter geen blijk van structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot detentieomstandigheden van personen met psychische problemen. [5] Bovendien blijkt uit de reactie van de Oostenrijkse regering op het CPT rapport dat de geconstateerde problemen en signalen de aandacht hebben en dat concrete maatregelen worden genomen om de situatie te verbeteren.
Nu van een
algemeengevaar voor Oostenrijkse gedetineerden geen sprake is, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of sprake is van een
concreetgevaar voor de opgeëiste persoon. De individuele situatie van de opgeëiste persoon kan namelijk alleen dan worden onderzocht wanneer een algemeen gevaar is vastgesteld. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouw om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere garanties te vragen dan ook af. Hierdoor komt de rechtbank ook niet toe aan het door de raadsvrouw gedane schorsingsverzoek zoals gedaan voor het geval de rechtbank zou besluiten de behandeling van de zaak aan te houden.
6.2
Artikel 11 OLW: artikel 2 en artikel 4 Handvest
`
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat de overlevering van de opgeëiste persoon kan leiden tot een schending van artikel 2 en artikel 4 Handvest. Indien de opgeëiste persoon in Oostenrijk wordt veroordeeld, is de kans groot dat hij zijn verblijfsrecht verliest. Niet uitgesloten kan worden dat de Oostenrijkse autoriteiten hem na het uitzitten van zijn gevangenisstraf zullen uitzetten naar Gaza of op verzoek uitleveren aan Israël. In dat geval is sprake van een reëel gevaar van schending van zijn mensenrechten. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de behandeling aan te houden om vragen te stellen aan Oostenrijk over een eventuele uitzettings-uitleveringsprocedure en de uitzettings-/uitleveringsbestemming na afloop van de strafzaak.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan en artikel 11 OLW hier niet aan in de weg staat. Een EAB wordt uitgevaardigd ten aanzien van strafvervolging of een reeds opgelegde vrijheidsbenemende straf. Een eventuele uitzettingsmaatregel valt niet onder het toetsingskader van de overleveringsprocedure. De eventuele vreemdelingrechtelijke consequenties maken daarmee geen deel uit van de beoordeling die de rechtbank dient uit te voeren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht voor strafvervolging. Overlevering wordt niet gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een uitzettingsmaatregel dan wel eventuele vreemdelingendetentie. Hetzelfde geldt voor een maatregel van uitlevering. In zoverre kan én hoeft de rechtbank dan ook geen beslissing nemen over de overlevering ten behoeve daarvan.
Niet is echter uitgesloten dat, indien in geval van een overlevering aan de uitvaardigende lidstaat een reëel risico dreigt van uitzetting of uitlevering aan een derde land waardoor de betrokkene wordt blootgesteld aan onder meer onmenselijke of vernederende behandeling, artikel 19, tweede lid, Handvest in de weg staan aan die overlevering. De beoordeling vindplaats op grond van een tweetraptoets. De rechtbank beschikt niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over gebreken met betrekking tot de naleving van het non-refoulementsbeginsel door Oostenrijk.
Bovendien geldt dat de raadsvrouw heeft gesteld noch onderbouwd dat er een verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon door Israël aan Oostenrijk is gedaan of zal worden gedaan. Ook overigens volgt dat niet uit het dossier. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling van het EAB aan te houden om hier nadere vragen over te stellen aan de Oostenrijkse autoriteiten.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat mocht, na overlevering van de opgeëiste persoon door Nederland aan Oostenrijk, een dergelijk verzoek door Israël, zijnde een derde staat (niet-lidstaat van de Europese Unie) aan Oostenrijk worden gedaan ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overlevering zijn begaan, dan zal door Oostenrijk in gevolge artikel 14 lid 4 OLW voorafgaande toestemming van Onze Minister moeten worden gevraagd en verkregen alvorens aan een dergelijk verzoek gevolg te geven.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.
Afgifte van bij de aanhouding van opgeëiste persoon en bij de fouillering van de opgeëiste persoon de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat deze voorwerpen kunnen dienen als bewijs en de inbeslagneming en de overdracht ervan zijn door een rechter getoetst.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7, 49 en 50 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Public Prosecutor’s Office of Linz,Oostenrijk voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde afgifte van de in beslag genomen voorwerpen
- een mobiele telefoon, merk Samsung, goednummer: PL2700-25-084161-1,
- een paspoort, goednummer: PL2700-25-084161-2 en
- een paspoort, goednummer: PL2700-25-084161-3,
aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en C.M.S. Loven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 november 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet (OLW).
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU (Aranyosi en Căldăraru), ECLI:EU:C:2016:198.
5.Report to the Austrian Government on the periodic visit to Austria carried out by the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) from 23 November to 3 December 2021, 27 juni 2023.