In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 november 2025 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Wrocław, Polen. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1992 in Polen, die wordt verdacht van het niet naleven van voorwaarden van een eerder opgelegde vrijheidsstraf van acht maanden. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 28 oktober 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, maar met schorsing tot de uitspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat leidde tot de veroordeling, en dat er geen garanties zijn verstrekt zoals vereist in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). Desondanks heeft de rechtbank besloten om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingen en zijn adresinstructies niet heeft nageleefd. De rechtbank oordeelt dat de opgeëiste persoon impliciet afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en dat hij onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid.
De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman en de officier van justitie overwogen met betrekking tot de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, waardoor het verzoek om gelijkstelling wordt verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan en heeft zij de overlevering toegestaan.