In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Elbląg op 10 juni 2019, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en momenteel gedetineerd is in Nederland. De behandeling van het EAB vond plaats op 14 oktober 2025, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd en de gevangenneming bevolen.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldt een vonnis van 11 september 2018, waarin de verdachte is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan worden geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. Echter, de rechtbank concludeert dat de verdachte op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat hij geen nieuw adres heeft opgegeven, wat leidt tot de conclusie dat hij impliciet afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
De rechtbank heeft ook de vraag van dubbele strafbaarheid beoordeeld en vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht een poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen oplevert. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn genoemd.