ECLI:NL:RBAMS:2025:8793

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
13-325965-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door een 19-jarige man

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 14 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade en bedreiging. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord en poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 12 september 2024, toen de verdachte samen met anderen de woning van het slachtoffer binnendrong en hem mishandelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling en bedreiging, waarbij het slachtoffer bij de hals werd gegrepen, aan de hals werd meegesleurd en met een mes werd bedreigd. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke jeugddetentie op van acht maanden, met aftrek van het voorarrest, en kende de benadeelde partij een schadevergoeding toe van € 1.500,00 voor immateriële schade. De rechtbank overwoog dat de verdachte met zijn handelen een grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en dat het geweld plaatsvond in de beslotenheid van de woning van het slachtoffer, wat strafverzwarend werd meegewogen. De rechtbank paste het jeugdstrafrecht toe, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn omstandigheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/325965-24
Datum uitspraak: 14 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2006 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
nu gedetineerd in: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. de Krijger, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.H.W. van der Lee, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), en van wat mevrouw [persoon 2] – werkzaam bij Slachtofferhulp Nederland – namens hem naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 12 september 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het:
Feit 1:
medeplegen van poging tot moord (
primair) dan wel poging tot doodslag (
impliciet subsidiair) op [persoon 1] . Subsidiair is dit ten laste gelegd als het medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade en meer subsidiair als het medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade;
Feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [persoon 1] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot moord, dan wel doodslag (feit 1 primair), omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De officier van justitie vindt dat het medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade (feit 1 subsidiair) en de bedreiging (feit 2) bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie gesteld dat zich in de hals – naast de luchtpijp – vitale bloedvaten bevinden. Het is algemeen bekend dat het langdurig dichtknijpen van de keel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roept. Zo kan een gebrek aan zuurstof tot hersenbeschadiging leiden. Gelet op de door aangever afgelegde verklaring dat verdachte zijn keel zodanig heeft dichtgeknepen dat hij het gevoel had dat hij flauwviel, kan het niet anders zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen bewust heeft aanvaard. De wijze waarop verdachte met de andere drie personen naar de woning van aangever is gegaan, geeft blijk van een vooropgezet plan. De ten laste gelegde voorbedachten raad kan derhalve ook worden bewezen.
De ter terechtzitting door verdachte afgelegde verklaring, over wat er zich die desbetreffende avond heeft afgespeeld, is volgens de officier van justitie ongeloofwaardig en op vele punten aantoonbaar onjuist.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Het procesdossier bevat, op de verklaring van aangever na, onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat de ten laste gelegde gedragingen; het bij de keel pakken/grijpen, het aan de keel meesleuren, het wurgen en het roepen van de woorden ‘
wurg hem, wurg hem’, hebben plaatsgevonden. Indien de rechtbank wel bewezen acht dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden, kan op basis van het procesdossier niet worden vastgesteld op welke wijze en plek en met welke kracht er geweld jegens aangever is gebruikt. Ten aanzien van ‘het bij of tegen de hals/keel en/of mond houden van een mes’ – stelt zij primair dat het gebruik van een mes niet bewezen kan worden en subsidiair dat – gelet op het bij aangever aangetroffen sneetje naast de mond – enkel kan worden bewezen dat verdachte een mes bij de mond van aangever heeft gehouden. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte daarmee (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doden van aangever, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De ten laste gelegde poging moord/doodslag, dan wel zware mishandeling, kunnen derhalve niet worden bewezen. Het bij de mond houden van een mes levert hoogstens een bedreiging op, zoals ten laste gelegd onder 2.
De onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan volgens de raadsvrouw ook worden bewezen, met uitzondering van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte naar aangever is gegaan met het doel om geweld te plegen. Voor zowel de mishandeling als de bedreiging geldt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen, omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling met voorbedachten rade en de onder 2 ten laste gelegde bedreiging. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen in
bijlage IIvast dat verdachte op 12 september 2024 naar de woning van aangever, [persoon 1] , aan de [adres 2] (hierna: de woning) is gegaan, nadat zij eerder hadden afgesproken om elkaar daar te ontmoeten. [1] De door aangever en verdachte afgelegde verklaringen, over hoe die afspraak tot stand is gekomen lopen echter uiteen. Zo heeft aangever verklaard dat hij via een app met verdachte in contact is gekomen, waarna ze met elkaar zijn gaan chatten en elkaar vervolgens vijf of zes maanden eerder voor het eerst bij hem thuis hebben ontmoet. Tijdens die eerste ontmoeting zouden ze volgens aangever ook seks met elkaar hebben gehad. Op 12 september 2024 hadden aangever en verdachte opnieuw bij aangever thuis afgesproken.
Verdachte heeft ter terechtzitting daarentegen verklaard dat hij pas op 11 september 2024 –één dag voor het ten laste gelegde – via een datingsite met aangever in contact zou zijn gekomen, waarna zij elkaar de volgende dag voor het eerst hebben ontmoet. Ter terechtzitting heeft verdachte ook verklaard dat hij – toen hij onderweg was naar aangever – op het station in Amsterdam Arabisch sprekende jongens is tegengekomen die hij eerder in Rotterdam al eens had ontmoet. Deze jongens – onder wie [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) en [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) – hebben hem vervolgens de weg gewezen naar de woning van aangever. Daar aangekomen zou hij de woning van aangever in zijn gegaan, terwijl de jongens – waar verdachte naar eigen zeggen pas later achter kwam – aan de andere kant van de straat zijn blijven wachten.
Vast staat dus dat verdachte op 12 september 2024 bij aangever in de woning is geweest. Over wat er zich in die woning heeft afgespeeld en hoeveel personen daarbij betrokken zijn lopen de verklaringen uiteen.
Aangever heeft verklaard dat verdachte die bewuste avond op enig moment de woning voor korte tijd heeft verlaten. Toen verdachte even later terugkwam, maakte hij volgens aangever een gestreste indruk. Vervolgens werd er op de voordeur geklopt, waarna aangever deze opende en door verdachte en twee andere mannen in zijn woning werd aangevallen. Daarbij zou aangever bij de keel zijn gegrepen, aan de keel zijn meegesleurd en, daarnaast, zou geprobeerd zijn om hem te wurgen door zijn keel dicht gedrukt te houden, waardoor hij moeite had met ademen. Ook zou verdachte een mes bij de keel en tegen de mond van aangever hebben gehouden en zou hij meerdere keren tegen het lichaam zijn geslagen en geschopt, terwijl de mannen de woorden ‘
wurg hem, wurg hem’zeiden
.Uit de door een huisarts opgestelde brief van het consult dat heeft plaatsgevonden op 13 september 2024 blijkt dat aangever letsel heeft opgelopen, zoals een snee in zijn mondhoek, blauwe plekken en schaafwonden op zijn lichaam, een kras op zijn borstkas en pijnklachten aan zijn nek.
Verdachte heeft ontkend voornoemde geweldshandelingen te hebben gepleegd. Hij heeft ook ontkend dat er nog andere personen in de woning zijn geweest. Volgens hem waren aangever en hij alleen in de woning. Hij dacht, zo verklaarde hij, dat aangever een vrouw was en dat zij een
datehadden. Eenmaal in de woning werd het verdachte duidelijk dat aangever geen vrouw, maar een man was. Toen verdachte aangaf dat hij daar niet van gediend was en hij de woning wilde verlaten zou aangever – al schreeuwend – hebben geprobeerd om hem tegen te houden, waarna er over en weer is geduwd en getrokken, wat het bij aangever zichtbare letsel zou kunnen hebben veroorzaakt. Toen verdachte de woning uitrende zag hij de mannen die hem van het station naar de woning gebracht hebben weer staan en is hij samen met hen weggerend.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte afgelegde verklaring op essentiële onderdelen niet strookt met de inhoud van de bewijsmiddelen en overweegt daartoe het volgende. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij die avond geschreeuw hoorde, waarna zij vier donker geklede mannen weg zag rennen uit de richting van de [adres 3] . Eén van hen gooide daarbij zijn handschoenen op de grond. Een andere getuige, [getuige 2] , zag twee jongens wegrennen uit het portiek van de woningen aan de [adres 3] met de nummers [nummer 1] . Deze getuigenverklaringen komen niet overeen met de door verdachte afgelegde verklaring dat er – op hemzelf en aangever na – niemand anders in de woning is geweest. De getuigenverklaring stroken wel met de verklaring van aangever dat er behalve verdachte nog twee personen de woning binnendrongen. Daarnaast biedt het door verdachte geschetste scenario geen verklaring voor de omstandigheid dat één van de personen met wie hij wegrende zwarte rubberen handschoenen op de grond gooide. Op die handschoen is DNA van [persoon 3] en [persoon 4] aangetroffen, die hem, volgens verdachte, naar de woning van aangever hadden gebracht. Het bij aangever vastgestelde letsel en de omstandigheid dat het DNA van verdachte op het in de woonkamer aangetroffen mes is aangetroffen bieden steun aan de door aangever beschreven gang van zaken en de geweldshandelingen. De door aangever bij de politie afgespeelde spraakberichten – waarvan verdachte ter terechtzitting heeft erkend dat hij die berichten heeft verstuurd – bieden daarnaast steun aan de verklaring van aangever dat eerder een ontmoeting tussen verdachte en aangever heeft plaatsgevonden en dat verdachte toen bij hem is blijven slapen. Zij doen tegelijkertijd afbreuk aan de geloofwaardigheid van de door verdachte afgelegde verklaring dat verdachte niet wist dat aangever een man was toen hij op 12 september 2025 met aangever afsprak.
De slotsom van dit alles is dat de rechtbank het door verdachte beschreven scenario niet aannemelijk geworden vindt, terwijl de verklaring van aangever op essentiële onderdelen steun vindt in de bewijsmiddelen. De rechtbank gaat daarom uit van het scenario van aangever en acht bewezen dat verdachte samen met anderen de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft gepleegd. Dit met uitzondering van het roepen van de woorden ‘
wurg hem, wurg hem’, aangezien het procesdossier – op de verklaring van aangever na – geen ondersteuning biedt dat verdachte en zijn mededaders die woorden hebben gezegd.
3.3.2.
Vrijspraak poging tot moord, dan wel poging doodslag, (feit 1, primair) en poging tot zware mishandeling (feit 1, subsidiair)
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe de door verdachte en zijn mededaders gepleegde geweldshandelingen juridisch gekwalificeerd moeten worden. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het overlijden van aangever, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is van belang of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door zijn handelen zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. De bewezenverklaarde geweldshandelingen – waaronder het dichtknijpen van de keel – leveren op zichzelf namelijk (nog) geen aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel op. Volgens vaste rechtspraak is voor een dergelijke vaststelling van belang dat het procesdossier voldoende aanknopingspunten biedt over de kracht, duur en/of intensiteit van het uitgeoefende geweld. De rechtbank kan op basis van het procesdossier niet de duur en mate van kracht van het wurgen en de andere bewezenverklaarde geweldshandelingen vaststellen en daarmee evenmin of er daadwerkelijk sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever door het handelen van verdachte en zijn mededaders zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel op zou kunnen lopen.
De rechtbank acht daarom de primair ten laste gelegde poging tot moord, dan wel doodslag, en de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
3.3.3.
Bewezenverklaring mishandeling met voorbedachten rade (feit 1, meer subsidiair) en bedreiging (feit 2)
De rechtbank is – gelet op de bewezenverklaarde geweldshandelingen en het bij aangever vastgestelde letsel – van oordeel dat wel kan worden bewezen dat verdachte aangever, samen met anderen, heeft mishandeld. Daarnaast levert het bij de keel houden van een mes tevens een bedreiging tegen het leven gericht op.
De vraag die zich vervolgens voordoet is of verdachte de mishandeling heeft gepleegd met voorbedachten rade. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet vast komen te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte moet dus de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap geven. Om vast te kunnen stellen of er sprake is geweest van voorbedachten rade op de mishandeling zijn de volgende omstandigheden van belang. Uit de door aangever opgenomen geluidsfragmenten blijkt allereerst dat eerder een ontmoeting tussen verdachte en aangever heeft plaatsgevonden. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte, voordat hij op 12 september 2024 met aangever in zijn woning afsprak, wist dat aangever geen vrouw, maar een man is. Verdachte is vervolgens samen met drie anderen naar de woning van aangever gegaan, nadat hij hen kort daarvoor op het station had ontmoet. Voorts blijkt uit de aangifte en de afgelegde getuigenverklaringen dat verdachte – eenmaal aangekomen bij de woning – samen met hen de woning van aangever is binnengegaan en de bewezenverklaarde geweldshandelingen jegens hem heeft gepleegd. Hoewel verdachte en zijn mededaders tussen de ontmoeting op het station en de aankomst bij de woning van aangever voldoende tijd hebben gehad om zich te kunnen bedenken, en ook zelfs nog gedurende de tijd dat verdachte alleen met aangever in de woning was terwijl de medeverdachten buiten bleven, hebben zij dit niet gedaan. In plaats daarvan hebben zij uitvoering gegeven aan het kennelijk door hen voorgenomen plan om aangever in zijn eigen woning geweld aan te doen. Verder is op basis van het procesdossier niet gebleken dat zij in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling hebben gehandeld en dat er contra-indicaties zijn die aan het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan. De rechtbank acht de ten laste gelegde mishandeling met voorbedachten rade dan ook bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1, meer subsidiair:
op 12 september 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met voorbedachten rade [persoon 1] heeft mishandeld door:
- die [persoon 1] bij de hals te grijpen en
- die [persoon 1] aan de hals mee te sleuren en
- een mes tegen de mond van die [persoon 1] te houden en
- die [persoon 1] meerdere keren tegen het lichaam te slaan en te schoppen;
Feit 2:
op 12 september 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes bij de keel van die [persoon 1] te houden.
Hetgeen onder feit 1 en feit 2 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook voor alle bewezenverklaarde feiten strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten – met toepassing van het jeugdstrafrecht – zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij is de officier van justitie uitgegaan van eendaadse samenloop van beide feiten. De officier van justitie ziet geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel te eisen, omdat de reclassering in het adviesrapport van 6 augustus 2025 geen bijzondere voorwaarden heeft geformuleerd die in het kader van een voorwaardelijk strafdeel kunnen worden uitgevoerd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen en om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt. De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de eendaadse samenloop, de jeugdige leeftijd van verdachte, de omstandigheid dat verdachte first offender is en dat de aard en duur van de op te leggen straf gevolgen kunnen hebben voor de verblijfsstatus van verdachte. De raadsvrouw heeft ten slotte benadrukt dat de geaardheid van aangever geen rol heeft gespeeld bij de ten laste gelegde feiten, waardoor dit volgens haar niet mee kan wegen bij de strafoplegging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het met voorbedachten rade mishandelen en tevens bedreigen van het slachtoffer. Hoewel het slachtoffer in de veronderstelling verkeerde dat hij en verdachte een gezellige date/avond zouden hebben, is verdachte met hele andere intenties naar zijn woning gegaan. Het slachtoffer werd in zijn eigen woning door verdachte, en twee andere mannen die plotseling de woning binnendrongen, aangevallen. Het slachtoffer werd bij de hals gepakt en meegesleurd, geschopt, geslagen en er werd een mes tegen zijn mond gezet en bij zijn keel gehouden. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, en daarnaast heeft verdachte door het slachtoffer te bedreigen gevoelens van angst bij hem veroorzaakt. Het heeft er bovendien alle schijn van dat verdachte en zijn mededaders tot hun daden zijn overgegaan vanwege de geaardheid van het slachtoffer. Dit gegeven weegt de rechtbank strafverzwarend mee. Ook weegt strafverzwarend mee dat het geweld heeft plaatsgevonden in de beslotenheid van de woning van het slachtoffer. Een woning moet immers bij uitstek de plaats zijn waar mensen zich veilig behoren te voelen, maar verdachten zijn de woning onder valse voorwendselen binnengedrongen waardoor zij buiten het zich van anderen hun vooropgezette plan hebben kunnen uitvoeren. Uit de door het slachtoffer ingediende vordering tot schadevergoeding en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de gewelddadige aanval tot de dag van vandaag een grote invloed heeft op zijn leven. Naast dat het slachtoffer na het voorval kampte met lichamelijke klachten ervaart hij sindsdien ook aanhoudende gevoelens van angst, wantrouwen en onveiligheid. Behalve de enorme impact op het slachtoffer, veroorzaken dergelijke feiten ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel. Dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en de ernst van zijn handelen niet lijkt in te zien weegt de rechtbank ook strafverzwarend mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht over zijn persoonlijke omstandigheden. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het door de reclassering opgemaakte adviesrapport van 6 augustus 2025. Daarin constateert de reclassering dat er sprake is van instabiliteit op meerdere leefgebieden, hetgeen mogelijk kan bijdragen aan het verhogen van het recidiverisico. Naast dat het verdachte – die sinds 2023 als alleenstaande minderjarige vreemdeling in Nederland verblijft – namelijk ontbreekt aan stabiele huisvesting, een structurele dagbesteding, een inkomen en een steunend familiair netwerk in Nederland, heeft hij schulden en is er, hoewel verdachte dit ontkent, vermoedelijk sprake van cannabisafhankelijkheid. De reclassering heeft – gelet op de proceshouding van verdachte – geen delictanalyse kunnen uitvoeren en onvoldoende zicht gekregen op de motieven en gedragingen die mogelijk ten grondslag hebben gelegen aan de ten laste gelegde feiten. Hoewel de reclassering vermoedt dat zijn sociale netwerk en psychosociaal functioneren hier mogelijk aan hebben bijgedragen, kan de reclassering onvoldoende inschatten welke interventies ingezet dienen te worden om de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Bovendien zijn er beperkingen aan eventuele strafrechtelijke interventies, aangezien verdachte zowel de Nederlandse als de Engelse taal onvoldoende spreekt. De reclassering adviseert dan ook om – bij een veroordeling – een straf zonder bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.
Jeugdstrafrecht
Ten tijde van het plegen van de feiten was verdachte achttien jaar oud. Bij de veroordeling van een jongvolwassene tot 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast, indien omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of omstandigheden waaronder het feit is begaan, daartoe aanleiding geven.
De reclassering adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte lijkt te beschikken over beperkte handelingsvaardigheden, aangezien hij zich – mede gelet op zijn jonge leeftijd en zijn positie als minderjarige vluchteling – niet zelfstandig staande lijkt te kunnen houden in Nederland en veel begeleiding nodig heeft bij het regelen van praktische zaken. Ten aanzien van de pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden constateert de reclassering dat verdachte – hoewel hij geen actief deel uitmaakt van een gezin – wel ontvankelijk lijkt te zijn voor sociale, emotionele en/of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen. Zo wenst hij ook hulp te krijgen bij het vinden van een opleiding die hij kan gaan volgen. Maatregelen, dan wel ondersteuning, vanuit het jeugdstrafrecht wordt door de reclassering meer passend geacht.
De rechtbank kan zich verenigen met de hiervoor vermelde conclusie en het advies van de reclassering en neemt deze over. Gelet hierop zal de rechtbank overeenkomstig artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
De straf
Hoewel de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van de eis van de officier van justitie. Dit heeft ermee te maken dat de rechtbank de hoogte van de straf in deze zaak met name koppelt aan het geheel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze zijn gedaan en de ernst daarvan. Dat dit uiteindelijk tot een andere kwalificatie en dus bewezenverklaring leidt, doet daaraan niet af. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf daarom niet alleen gekeken naar de LOVS oriëntatiepunten voor eenvoudige mishandeling en bedreiging, maar heeft bij het bepalen van de straf zwaar meegewogen dat aangever in zijn eigen woning is aangevallen en daarom ook acht geslagen op de oriëntatiepunten voor een woningoverval. Mede gelet op de inhoud van de reclasseringsrapportage ziet de rechtbank geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van eendaadse samenloop tussen de bewezenverklaarde feiten. Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen en verdachte in vrijheid te stellen, indien de rechtbank na beraadslaging in raadkamer tot het oordeel zou komen dat het door haar gedane strafvoorstel passend is. Nu de rechtbank een onvoorwaardelijke straf aan verdachte oplegt die de duur van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht overstijgt, wijst de rechtbank het door de raadsvrouw gedane verzoek af.

8.Beslag

Onder verdachte is tijdens het onderzoek naar het ten laste gelegde het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Telefoon (Omschrijving: PL1300-2024217778-6649691, wit, merk: Redmi).
Dit voorwerp behoort aan verdachte toe en is nog niet aan hem teruggegeven. Hoewel het openstaande beslag ter terechtzitting niet is besproken, gelast de rechtbank de teruggave aan verdachte van de telefoon, aangezien niet is gebleken dat de bewezenverklaarde feiten met behulp van dit voorwerp zijn voorbereid of begaan.

9.Vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[persoon 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert in totaal een bedrag van € 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit het lichamelijk letsel – dat ziet op pijnklachten en verwondingen aan zijn lichaam, zoals een snee bij zijn rechtermondhoek, een verwonding op de borstkas, blauwe plekken op zijn voet, kuit, pink en armen en schaafwonden op zijn enkel en rechterscheenbeen – en de psychische schade die hij zou hebben opgelopen als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. [persoon 1] heeft gevorderd om de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [persoon 1] volledig kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de door [persoon 1] geleden schade rechtstreeks verband houdt met de door haar bewezen geachte poging tot zware mishandeling en bedreiging en de vordering daarnaast voldoende is onderbouwd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het door [persoon 1] gevorderde immateriële schadebedrag te matigen en het toewijsbare bedrag naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 500,00. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om de vervangende jeugddetentie [2] , bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, te bepalen op 0 dagen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan [persoon 1] als gevolg van de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Uit de door de benadeelde partij ingediende vordering tot schadevergoeding en de toelichting die mevrouw [persoon 2] daar ter terechtzitting op heeft gegeven, blijkt dat [persoon 1] naast de hiervoor omschreven lichamelijke klachten tevens kampt met psychische klachten, zoals angst- en spanningsklachten, gevoelens van onveiligheid, wantrouwen en somberheid en slaap- en concentratieproblemen. Als gevolg van de aanhoudende angstklachten is [persoon 1] op advies van de huisarts weer antidepressiva gaan slikken, terwijl hij daar zeven maanden voorafgaand aan het bewezenverklaarde juist mee was gestopt. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien [persoon 1] ten gevolge van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn lichamelijke integriteit. De hoogte van het gevorderde bedrag aan immateriële schade is ter terechtzitting betwist. Op grond van de gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de gevorderde schade billijk. Om die reden zal de gevorderde immateriële schade geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 12 september 2024.
Hoofdelijkheid
De betalingsverplichting wordt hoofdelijk opgelegd aan verdachte en zijn mededaders, omdat verdachte de bewezenverklaarde feiten samen met hen heeft gepleegd. Verdachte en zijn mededaders zijn ieder afzonderlijk verplicht om het toegewezen bedrag aan vergoeding van immateriële schade aan [persoon 1] te betalen, behalve voor zover een ander al heeft betaald.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [persoon 1] wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat hij de schadevergoeding niet zelf hoeft te innen. De rechtbank bepaalt het aantal dagen gijzeling op 0 dagen, omdat het jeugdstrafrecht van toepassing is.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 77c, 77g, 77i, 77gg, 285 en 301 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, meer subsidiair, en onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, meer subsidiair:
medeplegen van mishandeling gepleegd met voorbedachten rade
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie zal volledig plaatsvinden binnen de justitiële jeugdinrichting, tot het moment dat veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [persoon 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [persoon 1] , toe tot een bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 12 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van voornoemd toegewezen bedrag aan de benadeelde partij [persoon 1] , behalve voor zover deze vordering al door of namens zijn mededaders is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de staat
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 12 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover de betaling al door of namens zijn mededaders is voldaan. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of zijn mededaders aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte, [verdachte], van:
1 STK Telefoon (Omschrijving: PL1300-2024217778-6649691, wit, merk: Redmi).
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.H. Broesterhuizen, voorzitter,
mrs. M. Smit en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Pont, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2025.
[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…][…]

Voetnoten

1.[…]
2.[…]