ECLI:NL:RBAMS:2025:8894

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
13-204714-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over Europees aanhoudingsbevel en niet-ontvankelijkheid officier van justitie

Op 13 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Procureur van de Republiek te Bobigny, Frankrijk. De zaak betreft een opgeëiste persoon, geboren in Suriname, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB in verschillende zittingen besproken, waarbij de detentieomstandigheden in Frankrijk centraal stonden. Tijdens de zittingen op 26 augustus, 10 september, en 15 oktober 2025 zijn er vragen gesteld over de detentieomstandigheden, en is de termijn voor uitspraak meerdere keren verlengd. Op 24 september 2025 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan waarin werd geoordeeld dat er een individueel reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en een redelijke termijn gesteld om te kijken of er wijzigingen in de omstandigheden zouden optreden. Op 5 november 2025 heeft het Franse ministerie van Justitie aanvullende informatie verstrekt, maar deze bood geen garanties over de detentieomstandigheden. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 13 november 2025 geoordeeld dat er geen sprake was van een wijziging van omstandigheden en heeft zij geen gevolg gegeven aan het EAB. De officier van justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot behandeling van het EAB, en de overleveringsdetentie werd opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-204714-25
Datum uitspraak: 13 november 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 17 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 december 2021 door de Procureur van de Republiek te Bobigny, Frankrijk, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 26 augustus 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 26 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Sranan taal.
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB voor bepaalde tijd aangehouden om de antwoorden op de gestelde vragen met betrekking tot de detentieomstandigheden af te wachten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 10 september 2025
De behandeling van het EAB is, met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de zitting van 10 september 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Sranan taal.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 24 september 2025 [3]
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 24 september 2025 het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de in de tussenuitspraak geformuleerde vragen met betrekking tot de toetsing aan artikel 11 OLW aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet met dertig dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 15 oktober 2025
De behandeling van het EAB is – met instemming van partijen – in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 15 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Sranan taal.
Tussenuitspraak van 23 oktober 2025 [4]
In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat sprake is van een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon van schending van zijn grondrechten vanwege de detentieomstandigheden in Frankrijk. Gelet op de mogelijkheid dat bij wijziging van de omstandigheden het individuele reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten, heeft de rechtbank de beslissing over de overlevering aangehouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW en het onderzoek ter zitting heropend en geschorst voor onbepaalde tijd. Ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, heeft de rechtbank een redelijke termijn van veertien dagen gesteld om op de volgende zitting na te gaan of een wijziging van omstandigheden is opgetreden.
Ook heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW met dertig dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting van 13 november 2025
De behandeling van het EAB is – met instemming van partijen – in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 13 november 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn daartoe gemachtigd raadsman, mr. M.P.M. Balemans.

2.Tussenuitspraak

Bij tussenuitspraak van 24 september 2025 – heeft de rechtbank al geoordeeld over de identiteit van de opgeëiste persoon, de grondslag en inhoud van het EAB, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW en de dubbele strafbaarheid. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

3.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen in de tussenuitspraken van 24 september 2025 en 23 oktober 2025 over de detentieomstandigheden, die hier als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
Het Openbaar Ministerie heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op de hoogte gesteld van de tussenuitspraak van 23 oktober 2025 en verzocht binnen de gegeven redelijke termijn in kennis te worden gesteld van eventuele wijzigingen in de detentieomstandigheden die zouden maken dat de opgeëiste persoon niet langer het gevaar loopt te worden blootgesteld aan een mogelijke schending van zijn grondrechten.
Vervolgens heeft de
Deputy head of the office for international affairsvan het Ministerie van Justitie in Frankrijk op 5 november 2025 de volgende aanvullende informatie verstrekt:
“All the details that the French authorities are able to provide you with regarding [de opgeëiste persoon] 's future imprisonment in France have been provided in the two letters of guarantee that we have sent you. We are unable to make any commitments on matters beyond our control, given the changes in occupancy rates at the prison concerned. Nevertheless, we hope that [de opgeëiste persoon] can be surrendered in view of the information provided, and we would be grateful if you could keep us informed of the decision taken.”
Standpunt van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman stelt zich op het standpunt dat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB. Na de tussenuitspraak van 23 oktober 2025 heeft zich geen wijziging van de omstandigheden voorgedaan. Het eerder vastgestelde individuele gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon is niet weggenomen met de aanvullende informatie van 5 november 2025.
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 23 oktober 2025 vastgesteld dat de Franse autoriteiten niet kunnen garanderen dat de opgeëiste persoon zal beschikken over een persoonlijke ruimte van minimaal 3 m2. Evenmin was er een (toereikend) antwoord is gekomen op de andere vragen met betrekking tot de overige omstandigheden in de penitentiaire inrichting die het sterke vermoeden van schending van het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling die dat met zich brengt, kon wegnemen. De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat voor de opgeëiste persoon het bedoelde algemene reële gevaar niet werd uitgesloten en heeft ook een individueel gevaar aangenomen. De rechtbank heeft vervolgens de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid OLW aangehouden en daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vastgesteld van 14 dagen, waarna kon worden nagegaan of een wijziging van de omstandigheden zou zijn opgetreden.
Uit de hiervoor geciteerde aanvullende informatie van 5 november 2025 blijkt dat er geen aanvullende garanties afgegeven kunnen worden. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een wijziging van de omstandigheden als bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW, terwijl de gegeven redelijke termijn in de zin van artikel 11, vierde lid, OLW inmiddels is verstreken.
De rechtbank zal daarom geen gevolg geven aan het EAB gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OLW en zal op grond van artikel 11, vierde lid, juncto artikel 28, derde lid, OLW de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

4.Slotsom

De rechtbank zal met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg geven aan het EAB. De overleveringsdetentie wordt opgeheven.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

6.Beslissing

GEEFTgeen gevolg aan het EAB.
VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFTop de overleveringsdetentie.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M. Scheeper en C.M.S. Loven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Hooibrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 november 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Rb Amsterdam 24 september 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7132.
4.Rb Amsterdam 23 oktober 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:8309.