ECLI:NL:RBAMS:2025:9098

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
13/173750-25, 13/158103-25 en 13/384254-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen. Afpersing in vereniging. Poging tot zware mishandeling. Eendaadse samenloop van medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden en medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting en medeplegen mishandeling.

Op 25 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, medeplegen van vernieling, afpersing in vereniging, poging tot zware mishandeling, en medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling. De rechtbank heeft op basis van het bewijs vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadig incident waarbij vuurwapens zijn gebruikt en slachtoffers zijn bedreigd en mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/173750-25 (A), 13/158103-25 (B) en 13/384254-24 (C) (ter terechtzitting gevoegd) (Promis)
Datum uitspraak: 25 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1],
thans gedetineerd te: P.I. [plaats 1],
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. de Wit, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de advocaat, mr. N. Linotte, namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en wat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
in zaak A
1. (
primair)medeplegen van poging tot doodslag van (onbekend gebleven) personen op 25 april 2025 in Amsterdam dan wel (
subsidiair)medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht op 25 april 2025 in Amsterdam door met een vuurwapen op de toegangsdeur van het pand aan de [adres 2] te schieten;
2. medeplegen van vernieling van de centrale toegangsdeur aan de [adres 2] van woningbouw vereniging [naam vereniging] op 25 april 2025 in Amsterdam;
3. medeplegen van afpersing van [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2]) en/of [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1]) door te dwingen tot afgifte van de motorscooter op 12 maart 2025 in [plaats 2];
in zaak B:
1. poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 4] (hierna: [benadeelde partij 4]) op 26 februari 2025 in Amsterdam;
in zaak C:
1. medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde partij 5] (hierna: [benadeelde partij 5]);
2. medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [benadeelde partij 5];
3. medeplegen van mishandeling van [benadeelde partij 5];
allemaal op 1 december 2024 in Amsterdam/Amstelveen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte in zaak A voor feit 1 primair dient te worden vrijgesproken. De onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging en de feiten 2 en 3 kunnen worden bewezen.
De in zaak B ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan worden bewezen gelet op de verklaringen van de twee verbalisanten. Verdachte had voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisant.
De feiten die verdachte in zaak C ten laste zijn gelegd kunnen ook worden bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige inhoud van het dossier.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken moet worden van de feiten 1 en 2 in zaak A, omdat uit niets blijkt dat verdachte wist dat zijn medeverdachten een wapen in de auto hadden. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat hij vrijgesproken dient te worden van feit 1 primair omdat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van de twee onbekend gebleven personen. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd; verdachte heeft zijn betrokkenheid bij dit feit bekend.
In zaak B dient verdachte te worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat verdachte stelt dat het niet zo gegaan is als de verbalisanten hebben verklaard.
De ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1) in zaak C kan bewezen worden gelet op de bekennende verklaring van verdachte. De raadsvrouw vraagt wel vrijspraak voor enkele ten laste gelegde bedreigingen/geweldshandelingen vanwege het ontbreken van steunbewijs. Voor feit 2 dient vrijspraak te volgen omdat er geen steunbewijs is dat bij [benadeelde partij 5] benzine over zijn lichaam is gegooid en de kleur van de aangetroffen jerrycan niet overeenkomt met de kleur van de jerrycan waarover hij heeft verklaard. Voor feit 3 dient vrijspraak te volgen voor het schoppen omdat noch uit het letsel, noch uit de verklaring van verdachte volgt dat hij [benadeelde partij 5] heeft geschopt.
3.3.
Bewijsoverwegingen
3.3.1.
Zaak A: onderzoek Borate (feit 1 en 2)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 25 april 2025 twee personen zich nabij de ingang van het appartementencomplex aan de [adres 2] bevonden terwijl verdachte en de medeverdachten in een auto zaten die met hoge snelheid in de richting van die twee personen reed. De personen die zich nabij die ingang bevonden, renden bij het zien van de auto via de gemeenschappelijke toegangsdeur het appartementencomplex in, waarna zij uit het zicht van de camera verdwenen. Vrijwel direct daarna arriveerden verdachte en de medeverdachten bij de toegangsdeur, waarna de twee medeverdachten uitstapten en vervolgens een van hen tegen de deur van het complex bonkte. Kort daarna werden er twee schoten afgevuurd op die toegangsdeur en reden verdachte en de medeverdachten weer in de auto weg.
Medeplegen
De rechtbank stelt vast dat verdachte samen met zijn medeverdachten een plan had om de twee onbekend gebleven personen te confronteren. Verdachte is hierop samen met zijn medeverdachten naar de plaats van het incident gereden, waarbij verdachte de auto heeft bestuurd. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, waarin hij stelt niets af te weten van een wapen, onaannemelijk. Daarvoor is de inhoud van de onder verdachte in beslaggenomen telefoon redengevend. Op die telefoon staan namelijk afbeeldingen van vuurwapens en van mannen, waaronder verdachte, die met een vuurwapen op de foto staan. Op de telefoon staat ook een chatbericht waarin verdachte verwijst naar een staande houding op 11 april 2025 en dat hij toen een vuurwapen in de kofferbak had liggen. Verder staat er een chatgesprek van 25 april 2025 op de telefoon tussen verdachte en zijn moeder voorafgaande aan het incident en waarin verdachte tegen zijn moeder zegt dat zij hem niet moet bellen, dat hij nu bezig is met iets, en dat ze zijn paspoort en geld moet klaarleggen en dat hij weg moet “naar het zuiden”. Verder is redengevend dat verdachte al een maand eerder met een van de medeverdachten betrokken is geweest bij een incident met een vuurwapen.
Uit dit alles leidt de rechtbank af dat verdachte zich begeeft in een netwerk waarin vuurwapens voorhanden zijn, dat verdachte dit wist, en dat verdachte op 25 mei 2025 kennelijk met iets bezig was waarna hij een tijdje onder de radar wilde blijven. Dit geheel van feiten en omstandigheden staat haaks op de verklaring van verdachte dat hij naar de [adres 2] ging met een vriend om te praten met de (onbekend gebleven) personen.
De rechtbank is op basis van dit alles van oordeel dat sprake was van een gezamenlijk plan en uitvoering daarvan door verdachte en de medeverdachten gericht op een confrontatie met de (onbekend gebleven) personen. Daarbij geldt dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. De bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Feit 1, primair: poging tot doodslag
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op de dood van de (onbekend gebleven) personen. Tussen het moment dat de twee onbekend gebleven personen het appartementencomplex zijn ingegaan en uit beeld verdwijnen en het moment van schieten zitten ongeveer achttien seconden. Op basis van de beschikbare informatie in dit dossier valt niet vast te stellen waar de (onbekend gebleven) personen heen zijn gegaan en of dat zij op het moment van schieten nog achter de deur stonden. Er zijn ook geen aanwijzingen in het dossier dat er zich andere personen bevonden achter de toegangsdeur. Of er gericht op personen is geschoten staat daarmee niet vast. Bewijs voor vol opzet op de dood van personen ontbreekt dus.
Ook ontbreekt bewijs voor voorwaardelijk opzet, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte en zijn mededaders met hun handelen een aanmerkelijke kans op de dood van de twee onbekend gebleven personen of anderen in het leven hebben geroepen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Feit 1, subsidiair: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde bedreiging wel bewezen. Het gericht schieten met een vuurwapen op een toegangsdeur van een complex waar zojuist twee personen in zijn gevlucht, levert een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht jegens die personen op. Een vuurwapen is immers een wapen waarmee iemand om het leven kan worden gebracht. Gegeven de omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat de wegvluchtende personen op de hoogte zijn geraakt van het schieten. Bij hen kon in redelijkheid de vrees ontstaan dat de bedreiging daadwerkelijk ten uitvoer zou worden gelegd.
Feit 2: vernieling
Op grond van de bewijsmiddelen en gelet op de voorgaande overwegingen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de onder 2 tenlastegelegde vernieling.
3.3.2.
Zaak B
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van verbalisant [benadeelde partij 4] op 26 februari 2025. Hoewel verdachte heeft verklaard dat de verbalisant niet voor de auto stond, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de twee verbalisanten betrouwbaar zijn, nu deze verklaringen elkaar steunen en op ambtsbelofte zijn opgemaakt. Daarmee stelt de rechtbank vast dat de verbalisant voor de auto van verdachte stond toen verdachte vanuit stilstand met hoge snelheid wegreed, verdachte zich daarvan bewust was, en de verbalisant moest wegspringen om te voorkomen dat het voertuig hem zou aanrijden. Naar het oordeel van de rechtbank kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte de verbalisant zou hebben geraakt indien hij niet opzij was gesprongen. De rechtbank ziet geen bewijs voor het oordeel dat verdachte vol opzet had om de verbalisant zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voorwaardelijk opzet hierop is wel bewezen. Immers, naar algemene ervaringsregels levert een aanrijding van een voetganger door een auto die met meer dan geringe snelheid rijdt de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer op. Ook verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Door zo te handelen heeft verdachte die kans bewust aanvaard. .
3.3.3.
Zaak C
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat aangever [benadeelde partij 5] op 1 december 2024 tegen zijn wil in de auto is gestapt van verdachte en zijn medeverdachten, waarna zij naar het Amsterdamse Bos zijn gereden. Verdachte heeft aangever zich laten uitkleden en heeft hem gefilmd terwijl hij naakt was. Tijdens de rit naar het Amsterdamse Bos is aangever meermaals geslagen door verdachte. Eenmaal aangekomen in het Amsterdamse Bos is aangever ook geslagen en geschopt door de medeverdachten. Aangever heeft hierdoor letsel aan het incident overgehouden. Daarnaast hebben de verdachten een jerrycan met een naar benzine ruikende vloeistof over zijn voeten en onderbenen heen gegoten, waarna zij een aansteker steeds aan en uit deden.
Feit 1: wederrechtelijke vrijheidsberoving
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde partij 5] gelet op de (deels) bekennende verklaring van verdachte en de aangifte. De rechtbank hecht veel waarde aan de verklaring van aangever en acht deze verklaring geloofwaardig aangezien deze grotendeels wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank spreekt verdachte vrij voor de geweldshandeling zoals die is tenlastegelegd bij het eerste gedachtestreepje, aangezien niet uit de camerabeelden volgt dat aangever van zijn scooter is getrokken. De overige geweldshandelingen acht de rechtbank daarentegen wel bewezen, omdat zij verder uitgaat van de juistheid van de verklaring van aangever. De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde feit dan ook bewezen.
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door over de voeten en onderbenen van aangever [benadeelde partij 5] een vloeistof, ruikend naar benzine, te gieten. De rechtbank acht daarbij niet van belang dat de vloeistof in de aangetroffen jerrycan in de auto niet daadwerkelijk benzine betrof, nu voor een veroordeling voor een bedreiging voldoende is dat bij aangever in de gegeven omstandigheden in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij met benzine was overgoten en dat de verdachte en zijn mededaders die in de brand zouden steken. Het dreigen om (delen van) een lichaam in brand te steken is een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook bewezen.
Feit 3: mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling van aangever [benadeelde partij 5] gelet op de (deels) bekennende verklaring van verdachte en de aangifte. De rechtbank vindt de verklaring van aangever betrouwbaar en is dan ook van oordeel dat alle geweldshandelingen bewezen kunnen worden.

4.Bewezenverklaring

In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2, zaak B en in zaak C onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In de
bijlage IIIheeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu verdachte het tenlastegelegde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
in zaak A:
1
op 25 april 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, tot op heden onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen meermalen, op een toegangsdeur van woningen gelegen aan de [adres 2] te Amsterdam te schieten;
2
op 25 april 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk de centrale toegangsdeur (van één of meer woningen gelegen aan de [adres 2] te Amsterdam), die aan woningbouw vereniging [naam vereniging], toebehoorde heeft vernield;
3
op 12 maart 2025 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een motorscooter en bijbehorende sleutel, in elk geval enig goed, die aan die [benadeelde partij 2] toebehoorden door
- met die [benadeelde partij 2] een afspraak te maken om die motorscooter te kopen, en
- vervolgens met die [benadeelde partij 2] de scooter te bekijken en
- vervolgens te zeggen dat hij, verdachte, een geldbedrag zou geven en
- een (vuur)wapen te tonen aan die [benadeelde partij 2] en
- ( vervolgens) dat (vuur)wapen door te laden en
- ( vervolgens) dat (vuur)wapen te richten op die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] en
- het (vuur)wapen) tegen het hoofd van die [benadeelde partij 2] te houden en
- de sleutel van de motor uit de handen van die [benadeelde partij 2] aan te nemen;
in zaak B:
op 26 februari 2025 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten [benadeelde partij 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een personenauto heeft bestuurd en het gaspedaal heeft ingetrapt en met hoge snelheid richting die [benadeelde partij 4] heeft gereden waardoor die [benadeelde partij 4] weg moest springen om niet door de personenauto geraakt te worden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in zaak C:
1
op 1 december 2024 te Amsterdam en/of Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [benadeelde partij 5] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, door
- die [benadeelde partij 5] te bedreigen met geweld door een voorwerp vast te pakken en vervolgens tegen hem te zeggen "ik ga je hier gewoon steken", en
- die [benadeelde partij 5] vervolgens in een personenauto te trekken en/of in te laten stappen, en
- naast die [benadeelde partij 5] plaats te nemen in de auto, en
- de telefoon van die [benadeelde partij 5] uit te schakelen, en
- tegen die [benadeelde partij 5] "Waarom probeer je te ontkomen? Dit hoeft niet op deze manier, het kan ook anders, als je gewoon betaald", te zeggen, en
- die [benadeelde partij 5] meermalen te slaan, en
- enige tijd rond te rijden en naar het Amsterdamse Bos te rijden;
2
op 1 december 2024 te Amstelveen en/of Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [benadeelde partij 5] heeft bedreigd met
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en
- brandstichting,
door
- "Gooi benzine over zijn benen en voeten, we gaan hem in de fik steken", althans woorden van gelijke strekking, te roepen, en
- vervolgens een vloeistof over de voeten en/of benen, in elk geval over het lichaam, van die [benadeelde partij 5] te gooien, en
- telkens een aansteker aan en uit te doen;
3
op 1 december 2024 te Amsterdam en/of Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, [benadeelde partij 5] heeft mishandeld door
- die [benadeelde partij 5] bij zijn neus vast te pakken, en
- meermalen in het gezicht en/of tegen het lichaam van die [benadeelde partij 5] te slaan, en
- tegen de benen van die [benadeelde partij 5] te schoppen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Zij vordert daarbij dat de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd worden opgelegd, met uitzondering van het locatieverbod.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte jong is en al lang in voorlopige hechtenis zit. Hij wordt binnen de penitentiaire inrichting negatief beïnvloed door medegedetineerden en dat moet stoppen. Verdachte dient zo snel mogelijk intensief te worden begeleid door de reclassering. De raadsvrouw heeft verzocht om een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, maar in ieder geval een groot voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een betrekkelijk korte periode schuldig gemaakt aan zeven ernstige strafbare feiten. Allereerst heeft hij zich samen met medeverdachten schuldig gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving die gepaard ging met een bedreiging, mishandeling en vernedering. Dit was voor het jonge slachtoffer buitengewoon beangstigend. Niet lang daarna heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door op een agent in te rijden, nadat hem was medegedeeld dat zijn auto zou worden doorzocht. Door zijn gedrag heeft verdachte de politieagent in gevaar gebracht terwijl hij bezig was met zijn werk en het uitoefenen van zijn publieke taak, te weten het opsporen van strafbare feiten. Enkele weken later heeft hij samen met anderen een afpersing gepleegd waarbij een vuurwapen is gebruikt door deze te tonen en zelfs tegen het hoofd van een van de slachtoffers te zetten. Verdachte heeft hierdoor een beangstigende situatie in het leven geroepen voor de slachtoffers, waar zij tot op heden last van hebben. Weer een maand later heeft hij tegen de achtergrond van een conflict samen met anderen twee keer geschoten op een toegangsdeur van een appartementencomplex, terwijl er zich op dat moment meerdere mensen op straat bevonden. Hierdoor ontstaan niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid bij de beoogde slachtoffers, maar ook bij omwonenden en in de maatschappij in het algemeen. Meerdere mensen zijn getuige geweest van dit schietincident. Dit geweldsmisdrijf getuigt dan ook van een ernstig gebrek aan respect van verdachte voor de bewoners van het appartementencomplex en voor anderen die zich op dat moment in de nabijheid bevonden. De rechtbank vindt al deze feiten, waarbij het toegepaste geweld dan wel de dreiging daarmee snel in ernst toeneemt, zeer ernstig en de betrokkenheid van verdachte hierbij zeer kwalijk en vooral zeer zorgelijk.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 21 oktober 2025. Hieruit blijkt dat verdachte ondanks zijn zeer jeugdige leeftijd - hij was 18 jaar tijdens de bewezenverklaarde feiten en is nu pas 19 jaar - al eerder veroordeeld is voor uiteenlopende strafbare feiten. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 28 oktober 2025. Hieruit volgt dat de reclassering aanzienlijke risico’s op meerdere leefgebieden signaleert. Het eerdere jeugdreclasseringstoezicht dat in 2024 positief werd afgerond, heeft schijnbaar onvoldoende bijgedragen aan gedragsverandering op de lange termijn. De reclassering acht het recidiverisico hoog. Zij achten het noodzakelijk dat verdachte met behulp van reclasseringsinterventie hulp geboden krijgt. De reclassering heeft daarom een gedetailleerd voorwaardenpakket opgesteld, maar heeft ook aangegeven dat dit plan van aanpak ook in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling uitgevoerd kan worden.
De straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voor een onvoorwaardelijk deel gelijk aan voorarrest, zoals de verdediging heeft bepleit, bestaat geen aanleiding omdat de feiten daarvoor te ernstig zijn. De rechtbank houdt wel in strafverminderende zin rekening met de jonge leeftijd van verdachte. Alles afwegend komt de rechtbank tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie. Hoewel de rechtbank het belangrijk vindt dat verdachte na zijn vrijlating met behulp van reclasseringstoezicht passende hulp krijgt om zijn leven op orde te brengen, legt de rechtbank nu geen voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden op. Gezien de duur van de op te leggen gevangenisstraf en de jeugdige leeftijd van verdachte acht de rechtbank het passender om bij een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling een nieuw plan van aanpak te maken, dat aansluit bij de leeftijd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte op dat moment.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Contactverbod
Hoewel de rechtbank het verzochte contactverbod door de slachtoffers [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] voorstelbaar vindt, legt de rechtbank dit (in het kader van een artikel 38v Sv-maatregel) niet op. De rechtbank acht het contactverbod niet opportuun, omdat de aanval niet persoonlijk op hen gericht is geweest en er thans geen reden is om te denken dat verdachte op enig moment contact met hen zal opnemen. Eventueel kan dit verbod in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling nogmaals worden overwogen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
in zaak A
- 1 STK Bromfiets (G6668735);
- 1 STK Computer (G6668725);
- 1 STK GSM (G6668717);
- 1 STK GSM (G6668723);
in zaak C
- 1 STK Telefoontoestel (G6589198).
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag in zaak A, voor wat betreft de Samsung telefoon en de computer, retour kunnen naar verdachte. De iPhone dient verbeurd verklaard te worden aangezien hierop via de Marktplaats-app de afspraak met het slachtoffer is gemaakt. De scooter kan retour naar de rechthebbende, [persoon 2].
In zaak C dient de telefoon verbeurd te worden verklaard omdat hierop het filmpje van het slachtoffer is aangetroffen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoons en de motorscooter terug gegeven kunnen worden aan de rechthebbende.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen goederen in zaak A, te weten de computer (een iPad) en de telefoons (een iPhone en een Samsung) retour kunnen naar verdachte. Er is namelijk geen onderzoek gedaan aan de iPad en Samsung. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat met de iPhone van verdachte de afspraak via Marktplaats is gemaakt, geen grond om de telefoon verbeurd te verklaren. De scooter die in de tuin van verdachte is aangetroffen kan retour naar de rechthebbende, te weten R. [persoon 2].
Zaak C
De iPhone die onder zaak C in beslag is genomen behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

9.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 11.000,- aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 1.113,30 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] (hierna: [benadeelde partij 3]) vordert € 119,30 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 650,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde partij 1] voor het materiële deel van haar vordering niet ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat dit toekomstige schade is. Het immateriële deel van de vordering kan geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid.
De vordering van [benadeelde partij 2] dient in zijn geheel te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid.
[benadeelde partij 3] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering omdat zijn schade geen rechtstreeks verband heeft met het ten laste gelegde feit.
De vordering van [benadeelde partij 4] kan geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van [benadeelde partij 5] kan ook geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] aansluiting gezocht moet worden bij hetgeen de rechtbank op 2 oktober 2025 heeft besloten in de zaken van de medeverdachten.
[benadeelde partij 3] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, omdat er geen rechtstreeks verband is met het tenlastegelegde en de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd.
De gevorderde immateriële schade van [benadeelde partij 4] dient te worden gematigd omdat de aangehaalde jurisprudentie ziet op het opzettelijk inrijden van een verbalisant en die situatie anders is dan in onderhavig geval.
De immateriële schadevergoeding van [benadeelde partij 5] dient te worden gematigd omdat de emotionele schade niet nader onderbouwd is en de aangehaalde jurisprudentie niet eenzelfde situatie oplevert.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
In zaak A
Vordering van [benadeelde partij 1]
Vast staat dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], door het onder 3 bewezenverklaarde, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en verdachte het oogmerk had angst toe te brengen.
De benadeelde partij heeft haar immateriële schadevergoeding (nader) onderbouwd. Er zijn nieuwe omstandigheden die bij de veroordeling van de medeverdachten nog niet bekend waren. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 3.000,-
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Nu verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal ten aanzien van het materiële deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat dit toekomstige posten betreffen. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van [benadeelde partij 2]
Vast staat dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2], door het onder 3 bewezenverklaarde, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1.113,30
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Verder staat vast dat aan [benadeelde partij 2], door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel en geestelijk letsel heeft opgelopen en dat verdachte het oogmerk had leed/angst toe te brengen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 4.000,-. De rechtbank wijkt hiermee iets af van hetgeen de rechtbank in de zaken van de medeverdachten hebben begroot, maar de rechtbank is van oordeel dat met inachtneming van de zogenoemde Rotterdamse Schaal een hogere vergoeding toegewezen dient te worden. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
Nu verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Vordering van [benadeelde partij 3]
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De benadeelde partij was immers aanwezig tijdens het incident, hetgeen ook volgt uit zijn getuigenverklaring die in het dossier zit. Tijdens het incident is [benadeelde partij 3] bij zijn jas gepakt waardoor zijn jas kapot is gegaan. Aan [benadeelde partij 3] is hierdoor rechtstreeks materiële schade toegebracht. Om in aanmerking te komen voor vergoeding van deze schade is in de gegeven omstandigheden niet vereist dat de vernieling van de jas als afzonderlijk feit wordt tenlastegelegd en bewezenverklaard. De hoogte van de vordering van zijn materiële schade is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 119,30.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij daarnaast recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en verdachte het oogmerk had leed/angst toe te brengen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 1.500,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de rechtbank momenteel onvoldoende ingelicht is over de immateriële schadevergoeding om een hoger bedrag te kunnen toewijzen. De benadeelde partij kan dit deel van zijn/haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In zaak B
Vordering van [benadeelde partij 4]
Vast staat dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4], door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 650,-
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In zaak C
Vordering van [benadeelde partij 5]
Vast staat dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 5], door het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 3.000,-
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Nu verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregelen
In het belang van [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 55, 57, 63, 282, 285, 300, 302, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair, 2 en 3, in zaak B onder 1 en in zaak C onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
in zaak A, ten aanzien van feit 1, subsidiair en feit 2:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
in zaak A, ten aanzien van feit 3:
afpersing in vereniging met twee of meer verenigde personen
in zaak B, ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling
in zaak C, ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden
en
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting
en
medeplegen van mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
In zaak C
Verklaart verbeurd:
- 1 STK Telefoontoestel (G6589198).
In zaak A
Gelast de teruggave aan [persoon 2] van:
- 1 STK Bromfiets (G6668735).
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- 1 STK Computer (G6668725);
- 1 STK GSM (G6668717);
- 1 STK GSM (G6668723).
Vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 12 maart 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 3.000,- (drieduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 12 maart 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de hem opgelegde verplichting tot vergoeding van deze schade.
[benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 1.113,30 (duizendhonderddertien euro en dertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,- (vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 12 maart 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat
€ 5.113,30 (vijfduizendhonderddertien euro en dertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 12 maart 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de hem opgelegde verplichting tot vergoeding van deze schade.
[benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van € 111,95 (honderdelf euro en vijfennegentig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- (duizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat
€ 1.611,95 (duizend zeshonderd elf euro en vijfennegentig cent) betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 12 maart 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 22 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de hem opgelegde verplichting tot vergoeding van deze schade.
[benadeelde partij 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] toe tot een bedrag van € 650,- (zeshondervijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 26 februari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 4] aan de Staat € 650,- (zeshonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 26 februari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 13 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[benadeelde partij 5]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] toe tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 1 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 5] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 5] aan de Staat € 3.000,- (drieduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de hem opgelegde verplichting tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. M. Smit en H.B.W. Beekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2025.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

1.[...]