ECLI:NL:RBAMS:2025:9108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
13/292407-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring opzettelijk 12 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland brengen met procesafspraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 12 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die bijgestaan werd door een advocaat, vrijwillig heeft ingestemd met procesafspraken die zijn gemaakt tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie. Deze afspraken hielden in dat de verdachte geen nadere verklaring hoefde af te leggen en dat de verdediging geen bewijsverweren zou voeren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het feit dat hij in de periode van 9 tot en met 10 september 2024, 12 kilogram cocaïne heeft binnengebracht in Nederland. De rechtbank heeft daarbij de verklaringen van de verdachte en de getuigenverklaringen in overweging genomen, evenals de omstandigheden waaronder de cocaïne is aangetroffen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne op het schip en dat hij zich actief met de drugshandel bezighield. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een geldboete van € 5.000,-, bij niet betalen te vervangen door 60 dagen hechtenis. De rechtbank heeft de procesafspraken goedgekeurd en geoordeeld dat deze in overeenstemming zijn met de eisen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/292407-24
Datum uitspraak: 25 november 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11 november 2025. Verdachte was bij de behandeling van de strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.E. Kötter, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de tussen het Openbaar Ministerie en de
verdediging gesloten overeenkomst over de door hen gemaakte procesafspraken. Deze houden, kort gezegd, in dat verdachte geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen, de verdediging geen onderzoekswensen zal indienen en geen bewijsverweren zal voeren en dat de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een geldboete van 5.000 euro, te vervangen door 60 dagen hechtenis, zal vorderen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, samengevat, ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Primair
medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 12 kilogram cocaïne in de periode van 18 augustus 2024 tot en met 10 september 2024;
Subsidiair
medeplegen van een poging tot het opzettelijk vervoeren dan wel aanwezig hebben van deze hoeveelheid cocaïne;
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en
geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich overeenkomstig de procesafspraken op het standpunt
gesteld dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden, met dien verstande dat het feit in de periode van 9 tot en met 10 september 2024 is gepleegd. Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen dient verdachte vrij te worden gesproken.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, eveneens overeenkomstig de procesafspraken, geen bewijsverweer
gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring invoer van 12 kilogram cocaïne in Nederland
Uit het procesdossier volgt dat verdachte zich in de late avond op 9 september 2024 als surveyor heeft gemeld bij [het schip] , een zeeschip afkomstig uit [land] , dat lag aangemeerd in de Amsterdamse haven bij het [opslagbedrijf] .
Uit de getuigenverklaring van de kapitein van het schip blijkt dat verdachte zich als surveyor bij de gangway wacht had gemeld met het verhaal dat hij monsters kwam nemen van cooking oil. Dit vond de wacht vreemd, omdat deze vloeistof al in Rotterdam was gelost en het schip dus geen cooking oil meer aan boord had. Omdat verdachte ook geen bedrijf kon noemen waarvoor hij werkzaam was, werd hem de toegang tot het schip geweigerd. Een medewerker van [opslagbedrijf] heeft verdachte daarna laten wachten totdat de politie er was. Verdachte is vervolgens door de politie aangehouden. Na de aanhouding van verdachte werd het schip doorzocht door de douane. Bij deze doorzoeking is boven het plafond in een rokersruimte 12 kilogram cocaïne aangetroffen.
Verdachte heeft bij de politie, de douane en de rechter-commissaris wisselend verklaard over het bedrijf waarvoor hij werkzaam zou zijn. De politie heeft geconcludeerd dat geen van de bedrijven die verdachte heeft genoemd een bestaand bedrijf is. Ook kon hij geen werkopdracht tonen of aangeven welke werkzaamheden hij moest verrichten.
Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij op het schip aanwezig was vanwege een klus voor een vriend, maar de naam van deze vriend heeft verdachte niet willen noemen.
In een van de telefoons die onder verdachte in beslag is genomen, is een gesprek aangetroffen tussen verdachte en ene ‘ [naam 1] ’, waarin zij elkaar filmpjes sturen van blokken cocaïne, althans wat eruit ziet als blokken cocaïne. Op 9 september 2024, de dag waarop verdachte naar [het schip] is gegaan, heeft hij ook een filmpje naar ‘ [naam 1] ’ gestuurd, waarin een blok cocaïne wordt getoond.
Op 6 september 2024 voert verdachte een gesprek met ene ‘ [naam 2] ’. In dit gesprek wordt onder meer besproken dat [naam 2] nog geld moet krijgen, namelijk:
“20 x 28”. Volgens het onderzoeksteam gaat het hier vermoedelijk om 20 kiloblokken cocaïne van € 28.000 per stuk, nu ambtshalve bekend is dat de groothandelprijs voor een kilo cocaïne € 28.000 is. Verdachte lijkt zich dus actief met drugs bezig te houden.
Uit het procesdossier volgt dat er door het schip, dat vertrokken is vanuit [land] , 12 kilogram cocaïne het grondgebied van Nederland is binnengebracht. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het gereed staan om drugs na de aankomst ervan in Nederland in ontvangst te nemen een op de ontvangst gerichte handeling als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet is, waarmee er sprake is van een voltooid delict. [1]
In het licht van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, oordeelt de rechtbank dat de verklaring van de verdachte ‒ dat zijn aanwezigheid op het schip te maken had met het ophalen van oliemonsters ‒ ongeloofwaardig is. De rechtbank is op basis van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de cocaïne op het schip en dat hij in de nacht van 9 op 10 september 2024 op [het schip] was ten behoeve van de uithaal van voornoemde drugs.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte in de periode van 9 tot en met 10 september 2024, 12 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, een kortere periode bewezen dan de periode die is ten laste gelegd.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het aan hem onder feit 1 primair ten laste
gelegde medeplegen, nu niet kan worden bewezen dat er een nauwe en bewuste
samenwerking en gezamenlijke uitvoering bestond tussen verdachte en een elders aangehouden medeverdachte ten aanzien van het uithalen van 12 kilogram cocaïne.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 9 september 2024 tot en met 10 september 2024 te Amsterdam, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, 12 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een
rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Procesafspraken

8.1.
Totstandkoming procesafspraken
Na de aangehouden zitting van 18 december 2024, waarop de zaak aanvankelijk inhoudelijk zou worden behandeld, hebben het Openbaar Ministerie en de verdediging gesprekken gevoerd over eventuele procesafspraken. Naar aanleiding van deze gesprekken is met instemming van beide partijen een overeenkomst opgemaakt.
Op 5 november 2025 heeft de officier van justitie de getekende overeenkomst van 23 april 2025 aan de rechtbank gemaild. De procesafspraken met betrekking tot de strafzaak worden als bijlage II aan dit vonnis gehecht en gelden als hier ingevoegd.
8.2.
Overeengekomen procesafspraken
In de procesafspraken is onder meer vermeld dat het Openbaar Ministerie en de
verdediging door het maken van de procesafspraken beogen de behandeling van de strafzaak
zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. In aanloop naar onderstaande afspraken is
nadrukkelijk acht geslagen op de eisen van artikel 6 van het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Beoogd is om efficiency en juridische kwaliteit bijeen te brengen.
In de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en verdachte is overeengekomen dat:
Verdachte in het kader van deze overeenkomst:
- geen onderzoekswensen indient;
- geen bewijsverweren voert en de al ingediende onderzoekswensen schriftelijk intrekt;
- geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
- zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken.
Het Openbaar Ministerie zal in het kader van deze overeenkomst:
  • Ter terechtzitting rekwireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van het (primaire) feit en een straf vorderen van
  • Geen vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel indienen in verband met het bewezen verklaarde strafbare feit;
  • In voorkomende gevallen bij de tenuitvoerlegging van de detentie positief adviseren ten aanzien van iedere vorm van vrijhedenverlening voor zover dit ziet op omstandigheden die te maken hebben met de (gezondheid dan wel situatie van de) dochter van verdachte.
Voorts zien beide partijen af van hoger beroep indien de strafoplegging door de rechtbank
conform deze overeenkomst plaatsvindt, zo staat in de overeenkomst.
8.3.
Beoordeling procesafspraken door de rechtbank
De rechter kan alleen acht slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging
opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6
EVRM stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in een afdoeningsvoorstel
de verdachte in de regel afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende
verdedigingsrechten. [3]
De rechtbank heeft de procesafspraken op de zitting van 11 november 2025 met de verdachte besproken terwijl hij werd bijgestaan door zijn raadsman. Verdachte heeft aangegeven dat hij door zijn advocaat is voorgelicht over de procesafspraken en dat hij de consequenties hiervan begrijpt en aanvaardt. De reden dat hij heeft ingestemd met de afspraken is dat hij de zaak zo snel mogelijk achter zich wil laten en door wil gaan met zijn leven. Hij staat nog altijd achter de gemaakte afspraken. Hij begrijpt dat deze afspraken inhouden dat hij is overeengekomen dat hij 24 maanden gevangenisstraf krijgt, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en daarnaast een geldboete van
€ 5.000,-, bij niet betalen te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte — die gedurende zijn proces steeds is bijgestaan door een advocaat — vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie, en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank heeft zich er bij de inhoudelijke behandeling van vergewist dat de verdachte nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij acht kan slaan op de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte procesafspraken.

9.Motivering van de straffen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft conform de procesafspraken gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte (primaire) feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een geldboete van € 5.000,-, bij niet betaling te vervangen door 60 dagen hechtenis.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op de gemaakte procesafspraken en heeft geen
strafmaatverweer gevoerd.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen
geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals
daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer in Nederland van 12 kilogram cocaïne. Deze cocaïne zat verborgen in de rokersruimte boven het plafond van een schip, dat afkomstig was uit [land] en in de haven van Amsterdam lag.
Gelet op de hoeveelheid en de omstandigheden waaronder de cocaïne is aangetroffen, kan worden aangenomen dat deze partij was bestemd voor handel. Cocaïnehandel heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving, zowel op het gebied van gezondheid en welzijn van de gebruikers, als op het gebied van de veiligheid. Het is immers algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van gebruikers van deze middelen. Daarbij gaat de drugshandel en het gebruik ervan veelvuldig gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit, met veel geweld, schade en overlast tot gevolg. Verdachte heeft zich met zijn handelen kennelijk niet bekommerd om de schade die deze handel in de samenleving aanricht en enkel zijn eigen financiële belang voor ogen gehad.
Overige relevante omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad)
van verdachte van 12 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor de invoer van drugs. Verdachte is in 2014 en in 2024 wel veroordeeld voor Opiumwetfeiten. De laatste veroordeling is nog niet onherroepelijk, zodat daarmee niet in strafverzwarende zin rekening mee wordt gehouden. Wel is duidelijk dat verdachte vaker met drugsgerelateerde zaken in aanraking is gekomen en dus niet een first offender is. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit een ernstig ziek dochtertje had, dat ondanks de vele pogingen voor haar een succesvolle behandeling te vinden, is komen te overlijden. Verder heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor straftoemeting en de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Procesafspraken
De rechtbank houdt rekening met de procesafspraken en is van oordeel dat het voorstel voor de strafafdoening, weliswaar aan de onderkant grenst van wat in redelijke verhouding staat tot het gepleegde feit, maar gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden een passende straf is.
Het voorstel dient niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling, maar ook een
effectieve afdoening van de zaak, omdat de zaak sneller onherroepelijk wordt en de straffen sneller worden geëxecuteerd. Het voorstel doet met dit alles ook recht aan de belangen van de maatschappij.
De straf
Alles afwegende legt de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf op.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c van het
Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek
4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan
hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
geldboete van € 5.000,- (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 60 (zestig) dagen
.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. van Tellingen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2025.
[...]

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9575, r.o 5.5.2.
2.Tijdens de terechtzitting heeft verdachte medegedeeld dat zijn dochter op 6 augustus 2025 is overleden.
3.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, NJ 2023/31.