ECLI:NL:RBAMS:2025:9315

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
25/6052
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ambtshalve uitschrijving uit de Basisregistratie Personen van verzoekster en haar zoon

Deze uitspraak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de ambtshalve uitschrijving van verzoekster en haar zoon uit de Basisregistratie Personen (Brp) door het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen. Verzoekster is het niet eens met deze uitschrijving, die is gebaseerd op het feit dat zij en haar zoon al langer dan acht maanden in Servië verblijven zonder aangifte van vertrek te hebben gedaan. De voorzieningenrechter heeft op 2 december 2025 geoordeeld dat het belang van de zoon om toegang te behouden tot de Nederlandse zorg zwaarder weegt dan het belang van het college bij de registratie van gegevens in de Brp. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en de uitschrijving uit de Brp geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verzoekster en haar zoon met terugwerkende kracht weer ingeschreven worden in de Brp. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/6052

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. W. Hoebba),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen, het college

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de ambtshalve uitschrijving van verzoekster en haar zoon uit de Basisregistratie Personen (Brp) door het college. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekster.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de uitschrijving uit de Brp is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 16 september 2025 heeft het college verzoekster en haar zoon met ingang van 30 juli 2025 in de Brp opgenomen als vertrokken naar Servië
.Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de echtgenoot van verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, E. Cosanovic als tolk en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

3. Verzoekster stond samen met haar echtgenoot, de heer [echtgenoot] , en hun zevenjarige zoon, [zoon] , in de Brp ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] . In juli 2025 is een adresonderzoek gestart naar aanleiding van een melding van de afdeling leerplicht dat [zoon] veel ziek is en niet op school verschijnt.
3.1.
Na onderzoek is gebleken dat verzoekster en [zoon] in Servië verblijven en dat [zoon] in Servië onderwijs volgt. Verzoekster is met [zoon] op 22 juli 2024 vertrokken naar Servië zodat [zoon] daar medische zorg kan ontvangen die niet in Nederland beschikbaar is. De echtgenoot van verzoekster, tevens vader van [zoon] , bleef in Amstelveen. Verzoekster en [zoon] keren om de vier tot zes maanden even terug naar Nederland. In Nederland is [zoon] onder behandeling in het Amsterdam UMC, locatie AMC. In mei 2025 hebben de Servische artsen bij [zoon] voedselintoleranties en een verstoorde darmflora gediagnosticeerd. [zoon] volgt nu een speciaal dieet. Het AMC is momenteel in afwachting van de resultaten van de medische rapporten van de Servische artsen om te beoordelen of zij de medische behandelingen van [zoon] in Nederland weer kunnen voortzetten.
3.2.
Op 30 juli 2025 is aan verzoekster en [zoon] het voornemen bekend gemaakt om de adresgegevens te wijzigen in vertrokken naar Servië. De echtgenoot van verzoekster heeft op 15 augustus 2025 zijn zienswijze kenbaar gemaakt. De zienswijze daarop heeft niet geleid tot een ander besluit van het college. Met het besluit van 16 september 2025 zijn verzoekster en [zoon] per 30 juli 2025 in de Brp opgenomen als vertrokken naar Servië.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Verzoekster voert in dat kader aan dat zij een groot belang heeft bij de Brp-inschrijving in [woonplaats] omdat zij in afwachting is van de beslissing op haar naturalisatieverzoek en zij haar verblijfsrecht kan kwijtraken. Ook is haar zoon afhankelijk van medische behandelingen van het AMC. Zonder een Brp-inschrijving in Nederland wordt deze zorg niet meer vergoedt door de zorgverzekeraar. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang voldoende aanwezig.

Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?

Toetsingskader
5. Het doel van de Wet Brp is dat de in de Brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat gebruikers van deze gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de Brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. [1]
5.1.
In artikel 2.21, tweede lid, van de Wet Brp is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve als vertrokken naar het buitenland in de Brp vermeldt. Iemand mag worden geacht naar het buitenland te zijn vertrokken, indien hij naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd (acht maanden) buiten Nederland verblijft. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij het nemen van een besluit op grond artikel 2.21, tweede lid, van de Wet Brp het aan het college is om aannemelijk te maken dat iemand naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd (acht maanden) buiten Nederland zal verblijven. [2] Het college hoeft daarbij alleen de feiten te beoordelen. Er is geen ruimte voor een belangenafweging. [3]
Ambtshalve uitschrijving uit de Brp
6. Verzoekster voert aan dat het college ten onrechte stelt dat sprake is van vertrek naar het buitenland van haar en [zoon] . Verzoekster en [zoon] zijn in verband met de noodzakelijke medische behandeling van [zoon] in Servië. Op zitting heeft de gemachtigde van verzoekster naar voren gebracht dat er geen grond bestaat voor ambtshalve uitschrijving uit de Brp. De ambtshalve uitschrijving is geregeld in artikel 2.22 van de Wet Brp en in het geval van verzoekster is niet is voldaan aan de drie cumulatieve voorwaarden uit dat artikel. Artikel 2.21 van de Wet Brp geldt alleen in gevallen wanneer er sprake is van een aangifte van vertrek en dat is nu niet het geval volgens de gemachtigde van verzoekster.
6.1.
De voorzieningenrechter kan de gemachtigde van verzoekster niet volgen in zijn standpunt. Uit de Memorie van Toelichting van de Wet Brp volgt dat het college op grond van artikel 2.21, tweede lid, de gegevens alleen ambtshalve opneemt in de Brp als een persoon in gebreke is met het doen van een aangifte en het college weet krijgt van het vertrek. Dat is hier het geval. In het geval van artikel 2.22 van de Wet Brp vindt ambtshalve opneming van vertrek uit Nederland alleen plaats als de werkelijke situatie niet bekend is. [4] Dit maakt dat artikel 2.22 van de Wet Brp niet van toepassing is op de situatie van verzoekster en [zoon] , nu het college op de hoogte is van hun verblijf in Servië.
6.2.
Verzoekster heeft geen aangifte van vertrek gedaan en uit het onderzoek van het college is gebleken dat verzoekster en [zoon] al langer dan acht maanden in Servië verblijven. Verzoekster betwist dit niet. Het college heeft bij de toepassing van artikel 2.21, tweede lid, van de Wet Brp geen beleidsruimte. [5] Daardoor heeft het college geen ruimte om de bijzondere omstandigheden waardoor verzoekster en [zoon] in Servië verblijven bij het bestreden besluit mee te wegen. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college aannemelijk gemaakt dat verzoekster en [zoon] gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland verblijven. Het college heeft met juistheid op grond van artikel 2.21, tweede lid, van de Wet Brp het vertrek van verzoekster en [zoon] en hun verblijf in Servië in de Brp geregistreerd.
Belangenafweging
7. Voor de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal de voorzieningenrechter een belangenafweging maken. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan. De voorzieningen weegt de betrokken belangen als volgt af.
7.1.
Het belang van verzoekster is erin gelegen dat [zoon] in Nederland de toegang blijft behouden tot zorg. De echtgenoot van verzoekster heeft op de zitting toegelicht dat [zoon] een dagelijkse behandeling in Servië volgt en dat hij een speciaal dieet volgt. Het eten voor [zoon] wordt thuis voorbereid en apart klaargemaakt van ander voedsel. De ouders van [zoon] moeten alles rapporteren aan de Servische artsen wat betrekking heeft op de gezondheid van [zoon] , omdat hij gevoelig is en zijn immuniteit laag is. Zelfs als [zoon] moet niezen moet dit doorgegeven worden aan de Servische artsen. Op 5 december 2025 hebben de ouders van [zoon] een telefonische afspraak met het AMC om de voortgang te bespreken. Op 26 december 2025 komt [zoon] terug naar Nederland. In januari 2026 heeft hij een fysieke afspraak in het AMC. Verder heeft verzoekster in een schriftelijke verklaring toegelicht dat [zoon] constant onder toezicht en behandeling moet staan van medische specialisten als hij in Nederland is en dat het AMC dit kan bieden. Het AMC heeft in een schriftelijke verklaring van 5 augustus 2025 bevestigd dat [zoon] sinds juni 2023 onder observatie staat van het AMC. Ondanks grondig onderzoek kon het AMC geen onderliggende oorzaak vaststellen van de symptomen van [zoon] , omdat die complex en niet-specifiek bleven. Het AMC heeft vernomen dat Servische artsen hebben aangetoond dat voedselintoleranties waarschijnlijk een rol spelen. Deze nieuwe informatie kan volgens het AMC helpen om zijn verdere zorg en behandeling effectiever te sturen als [zoon] terugkeert naar Nederland. Naar verwachting keert [zoon] in de zomer van 2026 definitief terug naar Amstelveen.
7.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [zoon] om voorlopig toegang te behouden tot de Nederlandse zorg op dit moment zwaarder weegt dan het belang van het college bij de registratie van gegevens in de Brp. Een ambtshalve uitschrijving uit de Brp heeft aanzienlijke gevolgen. Daar mag niet lichtvaardig mee worden omgegaan. De echtgenoot van verzoekster heeft op zitting toegelicht dat hij een brief heeft ontvangen van de zorgverzekeraar dat verzoekster en [zoon] geen zorg meer kunnen ontvangen in Nederland door de ambtshalve uitschrijving uit de Brp. De echtgenoot van verzoekster heeft met de zorgverzekeraar een regeling getroffen dat hij de uitkomst van deze voorlopige voorziening procedure mag afwachten en dat verzoekster en [zoon] in de tussentijd nog toegang hebben tot zorg in Nederland. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster en haar echtgenoot de tijd moeten krijgen om hangende de bezwaarfase te onderzoeken of en hoe de zorg voor [zoon] in Nederland voortgezet kan worden ondanks de uitschrijving in de Brp. Verzoekster en haar echtgenoot moeten hiervoor dus een constructie gaan bedenken, eventueel samen met het AMC en/of met de zorgverzekeraar.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 16 september 2025 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit houdt in dat de uitschrijving van verzoekster en [zoon] uit de Brp met terugwerkende kracht tot de datum van de uitschrijving wordt hersteld, zodat zij vanaf de datum van uitschrijving weer staan ingeschreven in de Brp.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De uitschrijving van verzoekster en [zoon] uit de Brp moet met terugwerkende kracht tot de datum van de uitschrijving worden hersteld, zodat zij vanaf de datum van uitschrijving weer staan ingeschreven in de Brp;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 53,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814, - aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3241.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4266.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3001, rechtsoverweging 7.2.
4.Zie Kamerstukken II 2011/12, kamerdossier 33219, nr. 3.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3001, rechtsoverweging 7.2.